Deze maand ben ik gedeeltelijk van faculteit gewisseld. Na zeven jaar Werktuigbouwkunde werk ik vanaf nu voor 50 procent bij Bouwkunde.
Onder ‘echte’ ingenieurs wordt Bouwkunde nogal eens weggezet als een opleiding tot kunstzinnig knutselaar waarvan het een beetje vreemd is dat je er een ingenieurstitel mee verdient. En het vooroordeel dat ze bij Bouwkunde ‘niet zo technisch’ zijn is op een bepaalde manier natuurlijk waar. In ieder geval in kwantitatieve zin. Tel de wiskundevakken in het curriculum maar eens. Maar wat daar tegenover staat komt nooit aan bod in alle grappen die over die rare knutselaars gemaakt worden. Ik ben het zelf ook pas gaan zien nadat ik er wat langer over de vloer kwam.
Laat ik vooropstellen dat ik met regelmaat juist onder de indruk ben van de technische expertise van de architecten met wie ik lesgeef. Op basis van een minimum aan schetsen zien zij vaak meteen waar de isolatie een probleem gaat worden, hoe je het gebouw ten opzichte van zon en wind zou moeten plaatsen, welke materialen er wel en niet geschikt zouden zijn, hoe dik die kolom ongeveer moet zijn, of simpelweg dat iets totaal niet praktisch in te richten is. Allemaal voordat ik überhaupt gezien heb waar de voordeur zit.
Spiegelbeeld
Toch zit er een kern van waarheid in de karikatuur van de megalomane architect die zogenaamd sociaal vooruitstrevende gebouwen neerzet die verder voor geen meter functioneren en waarvan het dak binnen no-time lekt. Af en toe zijn ze bij Bouwkunde meer geïnteresseerd in de maatschappelijke betekenis van een gebouw dan in de technische werking ervan. Maar ingenieurs maken vaak het spiegelbeeld van die fout: een vlekkeloze technische constructie en gedetailleerd doorgerekende dynamica, van een apparaat waarvan de maatschappelijke waarde dubieus is. Of simpelweg nooit kritisch overwogen.
Techneuten hebben de neiging om projecten te presenteren als de enige logische volgende stap
Of nou ja, dat is natuurlijk ook een beetje een karikatuur. Veel projecten op de TU zijn expliciet bedoeld om een maatschappelijk probleem op te lossen. Maar techneuten hebben de neiging om zulke projecten – zelfrijdende auto’s, vliegen op waterstof, efficiëntere schepen – te presenteren als de enige logische volgende stap. Dé toekomst. Enkelvoud. Alsof daar verder weinig in te kiezen valt. Wat ik waardevol vind bij Bouwkunde, is hoeveel verschíllende toekomsten daar verkend worden. Zelfs wanneer de vraag ‘Kun je dat wel zo bouwen?’ onderbelicht blijft, is er op zijn minst goed nagedacht over ‘Wát willen we eigenlijk bouwen?’ Of zelfs: ‘Hoe willen we leven?’
Op hun best denk ik dat ze bij Bouwkunde meer dan elders aan de TU Delft doorhebben wat het betekent om academisch met je vakgebied bezig te zijn. Daarbij hoort juist dat je mogelijkheden verkent die in de huidige maatschappij totaal onrealistisch zijn. Om niet alleen antwoorden te vinden op de acute problemen die de maatschappij nu heeft, in samenwerking met de instituten en bedrijven die het op dit moment voor het zeggen hebben, maar om daarnaast te verkennen hoe een ander soort architectuur of verschillend vormgegeven technische systemen een ander soort maatschappij en verschillende soorten toekomsten mogelijk zouden maken.
Bob van Vliet is docent bij de faculteiten Mechanical Engineering en Bouwkunde en gespecialiseerd in ontwerponderwijs.
Comments are closed.