Mode voor soldaten. Het Legermuseum toont de ontwerpen die ‘legercouturier’ Frans Smits de afgelopen zestig jaar maakte voor ‘onze jongens’. Traditie, traditie en nog eens traditie.
Een klein jongetje paradeert trots in zijn militaire uniformpje voor de ingang van het Legermuseum. Met zijn speelgoedmitrailleur zwaait hij in het rond en neemt af en toe passerende bezoekers onder vuur.
Het Legermuseum lijkt een kindermuseum in het weekend. Ze komen voor de echte tanks, de Duitse V1- en V2-raketten. Enthousiast slepen ze hun ouders voort van vlammenwerper naar anti-tank-bazooka. De kleintjes worden er een beetje wild van, regelmatig ontsnappen schietgeluiden aan hun kindermondjes.
Maar in de speciale tentoonstelling ‘Militaire chique, Frans Smits en zestig jaar uniform’ lijkt geen hond geïnteresseerd. Soldatenkleren zijn bijzaak, met een mooi gala-uniform win je geen oorlog, denken de bezoekers. Bovendien is de uniformtentoonstelling niet echt aantrekkelijk opgezet. Het is er schemerdonker, omdat de ontwerpen geen sterk licht verdragen. Niet aanlokkelijk als je je moet inspannen om de bijschriften te lezen. En de felle kleuren komen zo niet tot hun recht.
1 Enkele ‘geklede’ uniformen, ontworpen door Smits
In het leger blijkt meer werk voor ontwerpers dan je op het eerste gezicht zou denken. Zo hebben de meeste militaire onderdelen hun eigen pakkie. De Gele Rijders, De Luchtmobiele Brigade, de mariniers, noem maar op. Bovendien heeft iedere soldaat ook nog eens meerdere uniformen: een veldtenue bijvoorbeeld, en een ceremonieel, of een galatenue. Met name bij dat laatste is er voor ontwerpers eer te behalen vanwege de vele franje en frutsels.
Naast uniformen blijkt er in het leger nog veel meer ontworpen te moeten worden: emblemen, gespen, medailles, patroontassen, vaandels, riemen, laarzen, etcetera. Een groot deel van die ontwerpen van de laatste zestig jaar zijn gemaakt door één man: Frans Smits, zeg maar de hofontwerper van het Nederlandse leger.
Een couturier? Zelf ontkent hij dat ten stelligste in een videofilm op de tentoonstelling. En terecht, want er is een hemelsbreed verschil tussen hetgeen jaarlijks op de Parijse en Milanese catwalks te bewonderen valt en de nieuwste uniformen van het Nederlandse leger. Couturiers zijn voortdurend op zoek naar iets nieuws, Frans Smits lijkt vooral erg diep in het verleden te wroeten. Vrijwel alles wat de legermodeman ontworpen heeft, ademt de sfeer van traditie.
Burgerwacht
Je waant je als bezoeker dan ook niet op een tentoonstelling over de eigen, twintigste eeuw. Het gala-uniform van de hedendaagse Nederlandse soldaat had Napoleon niet misstaan, zo lijkt het. Die traditiegetrouwheid is het leger en de legerontwerpers natuurlijk eigen, maar Frans Smits spant dekroon. ‘Een conservatieve purist’, erkent zelfs de tentoonstellingsgids.
Dat traditionalisme is ook niet verwonderlijk als je Smits’ biografie erbij pakt. Hij werd geboren in een burgerlijk, goed katholiek, Haags milieu. Het militaire leven kreeg hij met de paplepel ingegoten: zowel zijn vader als oudere broer werkten bij het ministerie van Oorlog.
Smits raakte ook zelf al vroeg gefascineerd door het krijgsbedrijf en vervuld van vaderlandsliefde. In 1934, op negentienjarige leeftijd, sloot hij zich aan bij de paramilitaire Haagse Burgerwacht. Smits had namelijk een hartgrondige afkeer van ‘al het rooie gedoe’ en het bijbehorende pacifisme. Oud-soldaten van het Koninklijk Nederlandsch Indisch Leger (KNIL) trainden de jongetjes van de Burgerwacht.
2 Smits ontwierp ook de Stratego-stukken, zoals de maarschalk
Op school bleek Smits geen kei, alleen in tekenen blonk hij uit. Hij hield zich er dan ook voornamelijk bezig met het tekenen van soldaten en oorlogstaferelen. Die passie kwam van pas toen het leger in 1937 een prijsvraag uitschreef voor een nieuw uniform. Outsider en broekie Smits maakte een van de drie winnende ontwerpen, zijn naam was gevestigd.
Na de oorlog – waarin Smits veel heldhaftigs deed – kwam zijn grote doorbraak als mode-ontwerper voor het leger. In 1948 trad koningin Wilhelmina terug ten gunste van haar dochter Juliana. Dat ging gepaard met veel militair vertoon in gloednieuwe uniformen. Smits mocht ze ontwerpen.
Er was in die tijd sowieso genoeg voor hem te doen, want het complete Hollandse leger werd in het nieuw gestoken. Tot de oorlog waren soldaten gehuld in wat lompe, Pruisisch aandoende, saaie uniformen. Maar na 1945 werd de snit van de overwinnaar overgenomen, het Engelse uniform deed zijn intrede. Dat had een tamelijk praktische reden: het hart van het nieuwe Nederlandse leger werd gevormd door de Prinses Irene Brigade die tijdens de oorlog aan Britse zijde meevocht. De brigade droeg nou eenmaal Engelse uniformen.
Zowel in het veldtenue als in het gala-uniform is die Engelse invloed duidelijk zichtbaar. Maar in de loop van de jaren wordt dat langzaam minder. Napoleontische elementen komen steeds meer terug. Dat is niet verwonderlijk omdat Smits graag teruggrijpt naar negentiende-eeuwse voorbeelden.
Haile Selassie
Toch heeft Smits ook ontwerpen gemaakt met eigentijdse elementen. Zo ontwierp hij voor het Papoea Vrijwilligerskorps, dat de Indonesiërs uit Nieuw Guinea moest houden, een embleem met een inlandse struisvogel erop, de casuaris. Voor de papoea’s leek hem dat aansprekender dan de Nederlandse leeuw. En ook zijn ontwerpen voor de garde van de Ethiopische keizer Haile Selassie zijn opvallend origineel. Hij verwerkte de kleuren van de vlag van het land in het uniform, en ook de zogenaamde leeuw van Juda. Een symbool dat ook op platenhoezen van Jamaicaanse reggae-muziek soms is terug te vinden.
Overigens zijn er meer buitenlandse legerkorpsen die Smits in de kleren stak. Die van Jordanië bijvoorbeeld, Marokko enLuxemburg. Ook ontwierp Smits uniformen en emblemen voor het Europese leger waarvoor in 1952 daadwerkelijk plannen bestonden. Die plannen gingen echter al snel de ijskast in; wie wil weten hoe die Europese defensiemacht eruit zou hebben gezien, moet naar het Legermuseum.
3 Embleem met casuaris voor het Papoea Vrijwilligerskorps
Hoewel Smits meer dan honderd serieuze uniformen ontwierp en daarnaast tientallen andere ornamenten, heeft een voor hem waarschijnlijk onbeduidende schnabbel de meeste sporen nagelaten. Smits maakte de ontwerpen voor het bordspel Stratego: de kolonel met het veren gevaarte op zijn helm, de dreigende rokende bommen, en de eenogige spion. Er zijn weinig Nederlanders die deze ontwerpen niet kennen en waarderen.
Hoe mooi ze ook zijn, ook de Stratego-stukken zijn niet bepaald van deze tijd; eerder van anderhalve eeuw geleden. Daar ligt nu eenmaal het hart van Smits, van nieuwlichterij wil hij niets weten. En terwijl andere Nederlandse ontwerpen als zeer vooruitstrevend bekend staan in de wereld (denk bijvoorbeeld aan de bankbiljetten) loopt het Nederlandse legeruniform in feite nogal achter. Buitenlandse legers zoals die van Engeland, Frankrijk of Italië zien er moderner en frivoler uit.
De uniformtentoonstelling van het Legermuseum is aardig, maar allerminst prikkelend. Mode-liefhebbers zul je hier niet aantreffen. Aangezien het Legermuseum het voornamelijk van legerfans moet hebben, en de doorsnee legerfanaat het uniform een bijzaak vindt, is het niet waarschijnlijk dat er veel bezoekers op afkomen. Het is dan ook curieus dat de ontwerpen van Frans Smits maar liefst tot en met 2 januari 2000 geëxposeerd worden.
De tentoonstelling Militaire chique, Frans Smits en zestig jaar uniform is tot en met 2 januari te zien in het Legermuseum, Korte Geer 1. Ma-vr 10-17, za+zo 12-17.
,,
Een klein jongetje paradeert trots in zijn militaire uniformpje voor de ingang van het Legermuseum. Met zijn speelgoedmitrailleur zwaait hij in het rond en neemt af en toe passerende bezoekers onder vuur.
Het Legermuseum lijkt een kindermuseum in het weekend. Ze komen voor de echte tanks, de Duitse V1- en V2-raketten. Enthousiast slepen ze hun ouders voort van vlammenwerper naar anti-tank-bazooka. De kleintjes worden er een beetje wild van, regelmatig ontsnappen schietgeluiden aan hun kindermondjes.
Maar in de speciale tentoonstelling ‘Militaire chique, Frans Smits en zestig jaar uniform’ lijkt geen hond geïnteresseerd. Soldatenkleren zijn bijzaak, met een mooi gala-uniform win je geen oorlog, denken de bezoekers. Bovendien is de uniformtentoonstelling niet echt aantrekkelijk opgezet. Het is er schemerdonker, omdat de ontwerpen geen sterk licht verdragen. Niet aanlokkelijk als je je moet inspannen om de bijschriften te lezen. En de felle kleuren komen zo niet tot hun recht.
1 Enkele ‘geklede’ uniformen, ontworpen door Smits
In het leger blijkt meer werk voor ontwerpers dan je op het eerste gezicht zou denken. Zo hebben de meeste militaire onderdelen hun eigen pakkie. De Gele Rijders, De Luchtmobiele Brigade, de mariniers, noem maar op. Bovendien heeft iedere soldaat ook nog eens meerdere uniformen: een veldtenue bijvoorbeeld, en een ceremonieel, of een galatenue. Met name bij dat laatste is er voor ontwerpers eer te behalen vanwege de vele franje en frutsels.
Naast uniformen blijkt er in het leger nog veel meer ontworpen te moeten worden: emblemen, gespen, medailles, patroontassen, vaandels, riemen, laarzen, etcetera. Een groot deel van die ontwerpen van de laatste zestig jaar zijn gemaakt door één man: Frans Smits, zeg maar de hofontwerper van het Nederlandse leger.
Een couturier? Zelf ontkent hij dat ten stelligste in een videofilm op de tentoonstelling. En terecht, want er is een hemelsbreed verschil tussen hetgeen jaarlijks op de Parijse en Milanese catwalks te bewonderen valt en de nieuwste uniformen van het Nederlandse leger. Couturiers zijn voortdurend op zoek naar iets nieuws, Frans Smits lijkt vooral erg diep in het verleden te wroeten. Vrijwel alles wat de legermodeman ontworpen heeft, ademt de sfeer van traditie.
Burgerwacht
Je waant je als bezoeker dan ook niet op een tentoonstelling over de eigen, twintigste eeuw. Het gala-uniform van de hedendaagse Nederlandse soldaat had Napoleon niet misstaan, zo lijkt het. Die traditiegetrouwheid is het leger en de legerontwerpers natuurlijk eigen, maar Frans Smits spant dekroon. ‘Een conservatieve purist’, erkent zelfs de tentoonstellingsgids.
Dat traditionalisme is ook niet verwonderlijk als je Smits’ biografie erbij pakt. Hij werd geboren in een burgerlijk, goed katholiek, Haags milieu. Het militaire leven kreeg hij met de paplepel ingegoten: zowel zijn vader als oudere broer werkten bij het ministerie van Oorlog.
Smits raakte ook zelf al vroeg gefascineerd door het krijgsbedrijf en vervuld van vaderlandsliefde. In 1934, op negentienjarige leeftijd, sloot hij zich aan bij de paramilitaire Haagse Burgerwacht. Smits had namelijk een hartgrondige afkeer van ‘al het rooie gedoe’ en het bijbehorende pacifisme. Oud-soldaten van het Koninklijk Nederlandsch Indisch Leger (KNIL) trainden de jongetjes van de Burgerwacht.
2 Smits ontwierp ook de Stratego-stukken, zoals de maarschalk
Op school bleek Smits geen kei, alleen in tekenen blonk hij uit. Hij hield zich er dan ook voornamelijk bezig met het tekenen van soldaten en oorlogstaferelen. Die passie kwam van pas toen het leger in 1937 een prijsvraag uitschreef voor een nieuw uniform. Outsider en broekie Smits maakte een van de drie winnende ontwerpen, zijn naam was gevestigd.
Na de oorlog – waarin Smits veel heldhaftigs deed – kwam zijn grote doorbraak als mode-ontwerper voor het leger. In 1948 trad koningin Wilhelmina terug ten gunste van haar dochter Juliana. Dat ging gepaard met veel militair vertoon in gloednieuwe uniformen. Smits mocht ze ontwerpen.
Er was in die tijd sowieso genoeg voor hem te doen, want het complete Hollandse leger werd in het nieuw gestoken. Tot de oorlog waren soldaten gehuld in wat lompe, Pruisisch aandoende, saaie uniformen. Maar na 1945 werd de snit van de overwinnaar overgenomen, het Engelse uniform deed zijn intrede. Dat had een tamelijk praktische reden: het hart van het nieuwe Nederlandse leger werd gevormd door de Prinses Irene Brigade die tijdens de oorlog aan Britse zijde meevocht. De brigade droeg nou eenmaal Engelse uniformen.
Zowel in het veldtenue als in het gala-uniform is die Engelse invloed duidelijk zichtbaar. Maar in de loop van de jaren wordt dat langzaam minder. Napoleontische elementen komen steeds meer terug. Dat is niet verwonderlijk omdat Smits graag teruggrijpt naar negentiende-eeuwse voorbeelden.
Haile Selassie
Toch heeft Smits ook ontwerpen gemaakt met eigentijdse elementen. Zo ontwierp hij voor het Papoea Vrijwilligerskorps, dat de Indonesiërs uit Nieuw Guinea moest houden, een embleem met een inlandse struisvogel erop, de casuaris. Voor de papoea’s leek hem dat aansprekender dan de Nederlandse leeuw. En ook zijn ontwerpen voor de garde van de Ethiopische keizer Haile Selassie zijn opvallend origineel. Hij verwerkte de kleuren van de vlag van het land in het uniform, en ook de zogenaamde leeuw van Juda. Een symbool dat ook op platenhoezen van Jamaicaanse reggae-muziek soms is terug te vinden.
Overigens zijn er meer buitenlandse legerkorpsen die Smits in de kleren stak. Die van Jordanië bijvoorbeeld, Marokko enLuxemburg. Ook ontwierp Smits uniformen en emblemen voor het Europese leger waarvoor in 1952 daadwerkelijk plannen bestonden. Die plannen gingen echter al snel de ijskast in; wie wil weten hoe die Europese defensiemacht eruit zou hebben gezien, moet naar het Legermuseum.
3 Embleem met casuaris voor het Papoea Vrijwilligerskorps
Hoewel Smits meer dan honderd serieuze uniformen ontwierp en daarnaast tientallen andere ornamenten, heeft een voor hem waarschijnlijk onbeduidende schnabbel de meeste sporen nagelaten. Smits maakte de ontwerpen voor het bordspel Stratego: de kolonel met het veren gevaarte op zijn helm, de dreigende rokende bommen, en de eenogige spion. Er zijn weinig Nederlanders die deze ontwerpen niet kennen en waarderen.
Hoe mooi ze ook zijn, ook de Stratego-stukken zijn niet bepaald van deze tijd; eerder van anderhalve eeuw geleden. Daar ligt nu eenmaal het hart van Smits, van nieuwlichterij wil hij niets weten. En terwijl andere Nederlandse ontwerpen als zeer vooruitstrevend bekend staan in de wereld (denk bijvoorbeeld aan de bankbiljetten) loopt het Nederlandse legeruniform in feite nogal achter. Buitenlandse legers zoals die van Engeland, Frankrijk of Italië zien er moderner en frivoler uit.
De uniformtentoonstelling van het Legermuseum is aardig, maar allerminst prikkelend. Mode-liefhebbers zul je hier niet aantreffen. Aangezien het Legermuseum het voornamelijk van legerfans moet hebben, en de doorsnee legerfanaat het uniform een bijzaak vindt, is het niet waarschijnlijk dat er veel bezoekers op afkomen. Het is dan ook curieus dat de ontwerpen van Frans Smits maar liefst tot en met 2 januari 2000 geëxposeerd worden.
De tentoonstelling Militaire chique, Frans Smits en zestig jaar uniform is tot en met 2 januari te zien in het Legermuseum, Korte Geer 1. Ma-vr 10-17, za+zo 12-17.
Een klein jongetje paradeert trots in zijn militaire uniformpje voor de ingang van het Legermuseum. Met zijn speelgoedmitrailleur zwaait hij in het rond en neemt af en toe passerende bezoekers onder vuur.
Het Legermuseum lijkt een kindermuseum in het weekend. Ze komen voor de echte tanks, de Duitse V1- en V2-raketten. Enthousiast slepen ze hun ouders voort van vlammenwerper naar anti-tank-bazooka. De kleintjes worden er een beetje wild van, regelmatig ontsnappen schietgeluiden aan hun kindermondjes.
Maar in de speciale tentoonstelling ‘Militaire chique, Frans Smits en zestig jaar uniform’ lijkt geen hond geïnteresseerd. Soldatenkleren zijn bijzaak, met een mooi gala-uniform win je geen oorlog, denken de bezoekers. Bovendien is de uniformtentoonstelling niet echt aantrekkelijk opgezet. Het is er schemerdonker, omdat de ontwerpen geen sterk licht verdragen. Niet aanlokkelijk als je je moet inspannen om de bijschriften te lezen. En de felle kleuren komen zo niet tot hun recht.
1 Enkele ‘geklede’ uniformen, ontworpen door Smits
In het leger blijkt meer werk voor ontwerpers dan je op het eerste gezicht zou denken. Zo hebben de meeste militaire onderdelen hun eigen pakkie. De Gele Rijders, De Luchtmobiele Brigade, de mariniers, noem maar op. Bovendien heeft iedere soldaat ook nog eens meerdere uniformen: een veldtenue bijvoorbeeld, en een ceremonieel, of een galatenue. Met name bij dat laatste is er voor ontwerpers eer te behalen vanwege de vele franje en frutsels.
Naast uniformen blijkt er in het leger nog veel meer ontworpen te moeten worden: emblemen, gespen, medailles, patroontassen, vaandels, riemen, laarzen, etcetera. Een groot deel van die ontwerpen van de laatste zestig jaar zijn gemaakt door één man: Frans Smits, zeg maar de hofontwerper van het Nederlandse leger.
Een couturier? Zelf ontkent hij dat ten stelligste in een videofilm op de tentoonstelling. En terecht, want er is een hemelsbreed verschil tussen hetgeen jaarlijks op de Parijse en Milanese catwalks te bewonderen valt en de nieuwste uniformen van het Nederlandse leger. Couturiers zijn voortdurend op zoek naar iets nieuws, Frans Smits lijkt vooral erg diep in het verleden te wroeten. Vrijwel alles wat de legermodeman ontworpen heeft, ademt de sfeer van traditie.
Burgerwacht
Je waant je als bezoeker dan ook niet op een tentoonstelling over de eigen, twintigste eeuw. Het gala-uniform van de hedendaagse Nederlandse soldaat had Napoleon niet misstaan, zo lijkt het. Die traditiegetrouwheid is het leger en de legerontwerpers natuurlijk eigen, maar Frans Smits spant dekroon. ‘Een conservatieve purist’, erkent zelfs de tentoonstellingsgids.
Dat traditionalisme is ook niet verwonderlijk als je Smits’ biografie erbij pakt. Hij werd geboren in een burgerlijk, goed katholiek, Haags milieu. Het militaire leven kreeg hij met de paplepel ingegoten: zowel zijn vader als oudere broer werkten bij het ministerie van Oorlog.
Smits raakte ook zelf al vroeg gefascineerd door het krijgsbedrijf en vervuld van vaderlandsliefde. In 1934, op negentienjarige leeftijd, sloot hij zich aan bij de paramilitaire Haagse Burgerwacht. Smits had namelijk een hartgrondige afkeer van ‘al het rooie gedoe’ en het bijbehorende pacifisme. Oud-soldaten van het Koninklijk Nederlandsch Indisch Leger (KNIL) trainden de jongetjes van de Burgerwacht.
2 Smits ontwierp ook de Stratego-stukken, zoals de maarschalk
Op school bleek Smits geen kei, alleen in tekenen blonk hij uit. Hij hield zich er dan ook voornamelijk bezig met het tekenen van soldaten en oorlogstaferelen. Die passie kwam van pas toen het leger in 1937 een prijsvraag uitschreef voor een nieuw uniform. Outsider en broekie Smits maakte een van de drie winnende ontwerpen, zijn naam was gevestigd.
Na de oorlog – waarin Smits veel heldhaftigs deed – kwam zijn grote doorbraak als mode-ontwerper voor het leger. In 1948 trad koningin Wilhelmina terug ten gunste van haar dochter Juliana. Dat ging gepaard met veel militair vertoon in gloednieuwe uniformen. Smits mocht ze ontwerpen.
Er was in die tijd sowieso genoeg voor hem te doen, want het complete Hollandse leger werd in het nieuw gestoken. Tot de oorlog waren soldaten gehuld in wat lompe, Pruisisch aandoende, saaie uniformen. Maar na 1945 werd de snit van de overwinnaar overgenomen, het Engelse uniform deed zijn intrede. Dat had een tamelijk praktische reden: het hart van het nieuwe Nederlandse leger werd gevormd door de Prinses Irene Brigade die tijdens de oorlog aan Britse zijde meevocht. De brigade droeg nou eenmaal Engelse uniformen.
Zowel in het veldtenue als in het gala-uniform is die Engelse invloed duidelijk zichtbaar. Maar in de loop van de jaren wordt dat langzaam minder. Napoleontische elementen komen steeds meer terug. Dat is niet verwonderlijk omdat Smits graag teruggrijpt naar negentiende-eeuwse voorbeelden.
Haile Selassie
Toch heeft Smits ook ontwerpen gemaakt met eigentijdse elementen. Zo ontwierp hij voor het Papoea Vrijwilligerskorps, dat de Indonesiërs uit Nieuw Guinea moest houden, een embleem met een inlandse struisvogel erop, de casuaris. Voor de papoea’s leek hem dat aansprekender dan de Nederlandse leeuw. En ook zijn ontwerpen voor de garde van de Ethiopische keizer Haile Selassie zijn opvallend origineel. Hij verwerkte de kleuren van de vlag van het land in het uniform, en ook de zogenaamde leeuw van Juda. Een symbool dat ook op platenhoezen van Jamaicaanse reggae-muziek soms is terug te vinden.
Overigens zijn er meer buitenlandse legerkorpsen die Smits in de kleren stak. Die van Jordanië bijvoorbeeld, Marokko enLuxemburg. Ook ontwierp Smits uniformen en emblemen voor het Europese leger waarvoor in 1952 daadwerkelijk plannen bestonden. Die plannen gingen echter al snel de ijskast in; wie wil weten hoe die Europese defensiemacht eruit zou hebben gezien, moet naar het Legermuseum.
3 Embleem met casuaris voor het Papoea Vrijwilligerskorps
Hoewel Smits meer dan honderd serieuze uniformen ontwierp en daarnaast tientallen andere ornamenten, heeft een voor hem waarschijnlijk onbeduidende schnabbel de meeste sporen nagelaten. Smits maakte de ontwerpen voor het bordspel Stratego: de kolonel met het veren gevaarte op zijn helm, de dreigende rokende bommen, en de eenogige spion. Er zijn weinig Nederlanders die deze ontwerpen niet kennen en waarderen.
Hoe mooi ze ook zijn, ook de Stratego-stukken zijn niet bepaald van deze tijd; eerder van anderhalve eeuw geleden. Daar ligt nu eenmaal het hart van Smits, van nieuwlichterij wil hij niets weten. En terwijl andere Nederlandse ontwerpen als zeer vooruitstrevend bekend staan in de wereld (denk bijvoorbeeld aan de bankbiljetten) loopt het Nederlandse legeruniform in feite nogal achter. Buitenlandse legers zoals die van Engeland, Frankrijk of Italië zien er moderner en frivoler uit.
De uniformtentoonstelling van het Legermuseum is aardig, maar allerminst prikkelend. Mode-liefhebbers zul je hier niet aantreffen. Aangezien het Legermuseum het voornamelijk van legerfans moet hebben, en de doorsnee legerfanaat het uniform een bijzaak vindt, is het niet waarschijnlijk dat er veel bezoekers op afkomen. Het is dan ook curieus dat de ontwerpen van Frans Smits maar liefst tot en met 2 januari 2000 geëxposeerd worden.
De tentoonstelling Militaire chique, Frans Smits en zestig jaar uniform is tot en met 2 januari te zien in het Legermuseum, Korte Geer 1. Ma-vr 10-17, za+zo 12-17.
Comments are closed.