De manier waarop docenten de cijfers voor een groot ontwerpvak bepalen is elk jaar een recept voor een fantastische sessie. Wat als we dat filmen en online zetten?
Het was laatst weer tijd voor mijn favoriete vergadering van het jaar. Een groot ontwerpvak met 24 groepen levert onvermijdelijk ook de bijbehorende stapel van 24 verslagen op. De manier waarop we de cijfers daarvoor bepalen is elk jaar weer een recept voor een fantastische sessie.
Van tevoren beoordelen de hoofddocent van het vak en ik onafhankelijk van elkaar ál die verslagen. Vijf anderen bestuderen elk een deel van de projecten in meer detail. Daarna sluiten we onszelf een ochtend op, en moeten we het met zijn allen eens zien te worden over de cijfers.
Feest. Altijd zitten er een paar projecten tussen waarvan de één zegt, ‘Oja, deze. Maximaal een 6,5.’ en dat ik dan roep ‘Wat?! Daar had ik een 9 bij staan!’ En andersom natuurlijk. Iedereen kijkt naar dezelfde, netjes van tevoren bepaalde beoordelingscriteria. Maar dat werkt dus niet.
‘Lekker ruziën over mechanismen, materialen, en leerresultaten’
Uiteindelijk komen we er toch altijd uit. Door het kwartetten met verslagen worden we gedwongen om onze onbewuste stokpaardjes expliciet te maken; doordat er meerdere mensen naar gekeken hebben, komt het meestal wel op tafel als we in de haast iets verkeerd begrepen hebben, of iets hebben gemist dat in de bijlage verstopt blijkt te zitten; en doordat we al die verslagen op volgorde van kwaliteit naast elkaar leggen, ontkomen we er niet aan om helder te omschrijven wanneer iets het niveau van een 7 ontstijgt, of wat nu precies de criteria voor het uitdelen van een 9 zijn.
Dat maakt het een vermakelijke ochtend. Lekker ruziën over mechanismen, materialen, en leerresultaten. Maar na afloop vind ik het ook altijd frustrerend. Want het gros van dat alles gaat natuurlijk verloren in het opstellen van de korte stukjes geschreven feedback die we samen met de cijfers online zetten. En dat is alles dat de studenten ervan meekrijgen. Terwijl juist al die verschillende oordelen over hun werk, de argumenten daarvoor, en de discussie erover, fantastische feedback zouden zijn.
Wat als we die sessie gewoon filmen en dát online zetten, vraag ik me elk jaar af.
In plaats van één platgeslagen eindoordeel in de vorm van een cijfer, met relatief los daarvan een rijtje plus- en minpunten, zouden we studenten zo een veel rijker beeld geven van wat er wel en niet overtuigend was in hun werk, en waarom. We zouden ze laten zien hoe ingenieurs een ontwerpvoorstel beoordelen. Welk soort bewijs verwachten we te zien bij welk soort claims? En als we kritiek hebben, hoe zouden wíj het dan aangepakt hebben? Wat hadden ze dan wél moeten doen?
‘Betere feedback, dus beter onderwijs’
Hetzelfde idee lijkt me toepasbaar bij elke jurysessie waar we verslagen of presentaties vergelijken en beoordelen. Betere feedback, dus beter onderwijs. Minder schijnobjectiviteit. En, niet onbelangrijk, minder werk!
Als ik dit opgooi is de reactie vaak een beetje lacherig. Want dit kan natuurlijk niet. Waarom snap ik niet helemaal. Ik vermoed dat het een soort vrees is om te laten zien hoe de worst gemaakt wordt. En omdat die verdomde cijfers altijd boven elke twijfel verheven moeten zijn. Weer een reden om die dingen in de ban te doen.
Bob van Vliet is docent op de faculteit 3mE, na eerder bij Industrieel Ontwerpen en Bouwkunde les te hebben gegeven.
Bob van Vliet / Columnist
Comments are closed.