Opinie

Campagne II

Terwijl ik voorin mijn eerste notitiecahier ‘zomer 2001’ schreef, huiverde ik. Wat, als ik deze zomer niet haalde? Niet zou afmaken?Vol vertrouwen voorzag ik een leven lang mijn boeken en cahiers vooraf van perioden.

‘Lente 1968’. ‘Herfst 2000’. Ervan overtuigd dat aan het eind van reis of verblijf het cahier zou volstaan met mijn geleuter. Boek uit. Plannetjes gerealiseerd. Daar op mijn Franse buiten opeens schroom. Memento mori.

Ik ben hier om te schrijven en te studeren – en om tot rust te komen. Steeds een maand eerder dan mijn vrouw. De tuin bereid ik op haar komst voor. Kilo’s hoog gras en onkruid worden gewied. Waarna een peesontsteking in de elleboog me wekenlang van schrijven afhoudt. Omdat de lenterozen al tijdens onze afwezigheid bloeiden, kijk ik uit op bloesemloze, bruine knoppen.

Voor mijn huis groeit een hoog opschietend onkruid. Dit ga ik weken grondig wateren. Opdat honderden bloemetjes zullen uitkomen op de dag dat ze arriveert. Tuinliefde blijkt groter dan horticulaire kennis. Wanneer ze na vijf weken het hek opent, is het kruid wel opgeschoten, maar stelt haar deskundige blik onmiddellijk vast dat ’t is uitgebloeid. Al in mei. Een graf besproeid. Niet de bloemen erop.

Mijn propriété. Zo’n 300 meter kwadraat. Naar autochtone maatstaven zeer klein. Een Fransoos bemeet zijn existentie in hele hectares. Mijn muren meer dan een halve meter dik. Een veilig gevoel. Na het sluiten van de luiken weet ik me weggeborgen in een kluis.

Langs het erf rust op een zware muur een kap waaronder de boer vroeger paard en wagen stalde. Ik nu mezelf. En de ochtendkoffie. En mijn avondwijnen. Onder die kap opent een poort naar de tuin. Steeds wanneer ik mijn slaapkamer inloop, het erf op, mijn schuurtje binnen of door die poort de tuin in, buig ik ootmoedig het hoofd.

Het heeft iets utilitairs, deze nederigheid. Alle toe- en uitgangen zijn te laag. Een hoofd als een knollenveld. Vol voren en builen. Toch buig ik ook voor een verleden waarin men minstens een kop kleiner was dan ik nu. Vanaf hun anderhalve meter aanschouwden mijn voorgangers de wereld met ontzag. Ik daarentegen, gesterkt door brillenglazen die alles vijftien procent verkleinen, ben maar wat gauw hoogmoedig.

Die builen dwingen me, met bril en al, te beseffen dat ik kleiner ben dan ik me voel. En dat ik me nog kleiner moet maken. Zonder trouwens mijn woede op te geven over de verstoring van het rivierdal door benzinegeleide projectielen. In die recalcitrantie blijf ik hovaardig. ‘Tot in den doet’.

Überhaupt oppassen geblazen met dat platteland. De schuinsmarcherende Benedictijn Prevost, auteur van de stoute roman Manon Lescaut, vergreep zich in steden levenslustig aan andermans vrouwen en geld. Ten slotte beloofde hij beterschap en mocht van zijn abt naar de campagne. Daar kreeg hij onmiddellijk een beroerte. Vlak bij het kasteel van Markies de Girardin, in wiens tuinen wat later ook de doorgewinterde moralist Rousseau zou sterven.

Die vond wel dat de romans van Prevost ‘hun zedeloosheid waard waren’.

Terwijl ik voorin mijn eerste notitiecahier ‘zomer 2001’ schreef, huiverde ik. Wat, als ik deze zomer niet haalde? Niet zou afmaken?

Vol vertrouwen voorzag ik een leven lang mijn boeken en cahiers vooraf van perioden. ‘Lente 1968’. ‘Herfst 2000’. Ervan overtuigd dat aan het eind van reis of verblijf het cahier zou volstaan met mijn geleuter. Boek uit. Plannetjes gerealiseerd. Daar op mijn Franse buiten opeens schroom. Memento mori.

Ik ben hier om te schrijven en te studeren – en om tot rust te komen. Steeds een maand eerder dan mijn vrouw. De tuin bereid ik op haar komst voor. Kilo’s hoog gras en onkruid worden gewied. Waarna een peesontsteking in de elleboog me wekenlang van schrijven afhoudt. Omdat de lenterozen al tijdens onze afwezigheid bloeiden, kijk ik uit op bloesemloze, bruine knoppen.

Voor mijn huis groeit een hoog opschietend onkruid. Dit ga ik weken grondig wateren. Opdat honderden bloemetjes zullen uitkomen op de dag dat ze arriveert. Tuinliefde blijkt groter dan horticulaire kennis. Wanneer ze na vijf weken het hek opent, is het kruid wel opgeschoten, maar stelt haar deskundige blik onmiddellijk vast dat ’t is uitgebloeid. Al in mei. Een graf besproeid. Niet de bloemen erop.

Mijn propriété. Zo’n 300 meter kwadraat. Naar autochtone maatstaven zeer klein. Een Fransoos bemeet zijn existentie in hele hectares. Mijn muren meer dan een halve meter dik. Een veilig gevoel. Na het sluiten van de luiken weet ik me weggeborgen in een kluis.

Langs het erf rust op een zware muur een kap waaronder de boer vroeger paard en wagen stalde. Ik nu mezelf. En de ochtendkoffie. En mijn avondwijnen. Onder die kap opent een poort naar de tuin. Steeds wanneer ik mijn slaapkamer inloop, het erf op, mijn schuurtje binnen of door die poort de tuin in, buig ik ootmoedig het hoofd.

Het heeft iets utilitairs, deze nederigheid. Alle toe- en uitgangen zijn te laag. Een hoofd als een knollenveld. Vol voren en builen. Toch buig ik ook voor een verleden waarin men minstens een kop kleiner was dan ik nu. Vanaf hun anderhalve meter aanschouwden mijn voorgangers de wereld met ontzag. Ik daarentegen, gesterkt door brillenglazen die alles vijftien procent verkleinen, ben maar wat gauw hoogmoedig.

Die builen dwingen me, met bril en al, te beseffen dat ik kleiner ben dan ik me voel. En dat ik me nog kleiner moet maken. Zonder trouwens mijn woede op te geven over de verstoring van het rivierdal door benzinegeleide projectielen. In die recalcitrantie blijf ik hovaardig. ‘Tot in den doet’.

Überhaupt oppassen geblazen met dat platteland. De schuinsmarcherende Benedictijn Prevost, auteur van de stoute roman Manon Lescaut, vergreep zich in steden levenslustig aan andermans vrouwen en geld. Ten slotte beloofde hij beterschap en mocht van zijn abt naar de campagne. Daar kreeg hij onmiddellijk een beroerte. Vlak bij het kasteel van Markies de Girardin, in wiens tuinen wat later ook de doorgewinterde moralist Rousseau zou sterven.

Die vond wel dat de romans van Prevost ‘hun zedeloosheid waard waren’.

Redacteur Redactie

Heb je een vraag of opmerking over dit artikel?

delta@tudelft.nl

Comments are closed.