Alumnus Kees Versluis: ‘Voor mijn vader waren studies buiten Delft allemaal flauwekul’
Kees Versluis schreef een roman over zijn streng-christelijke jeugd in Pijnacker en Delft. Ook de TU Delft speelt een rol in het boek, zijn vader was wetenschappelijk medewerker bij Scheepsbouwkunde en hij studeerde er zelf wiskunde in de jaren tachtig. “Het was een tijd dat studenten arm waren, op papier met de hand sommetjes maakten en ’s avonds smerig eten naar binnen werkten in de mensa.”
Kees Versluis: “Het boek is fictie, maar heeft een stevig autobiografisch fundament. De ontwikkeling die Bram doormaakt in de roman is grotendeels de mijne in de jaren zeventig en tachtig." (Foto: Meulenhoff)
Een vader die bij de TU Delft werkt en weinig tijd heeft voor zijn gezin, een moeder die zich bekeert tot een streng gereformeerde kerk en haar kinderen dwingt om mee te gaan. In Altijd Zondag schetst Kees Versluis op tragikomische wijze hoe het is om op te groeien in een streng christelijk gezin in Pijnacker in de jaren zeventig en tachtig.
In hoeverre lijkt hoofdpersoon Bram op jou? Jij bent zelf ook opgegroeid in een streng christelijk gezin.
“Het boek is fictie, maar heeft een stevig autobiografisch fundament. De ontwikkeling die Bram doormaakt in de roman is grotendeels de mijne in de jaren zeventig en tachtig. Bram is overigens wel wat brutaler en scherper dan ik zelf was. En ook wat gemener soms. Ik was eigenlijk gewoon een doorsnee, enigszins verlegen, nerd.”
Je schrijft in het boek dat je er al vroeg zeker van was dat je nooit iets te maken wilde hebben met de TU Delft, omdat je vader er wetenschappelijk medewerker was. Toch ging je er wiskunde studeren. Hoe kwam dat zo?
“In werkelijkheid was de afkeer niet zo groot als in de roman. Maar het leek me inderdaad wel saai, het werk dat mijn vader deed. Overdag de hele dag werken aan de universiteit. En ’s avonds thuis na het eten weer verder. Dan tekende hij achter zijn tekentafel met vulpotlood op grote vellen papier spanten van schepen, waar hij allerlei getalletjes bijschreef. De computer bestond nog niet. Hoewel, dat is niet helemaal waar, er stond in Delft ergens één grote computer, ik geloof dat mijn vader het een mainframe noemde. In mijn herinnering nam dat ding een heel gebouw in beslag. Het spuugde voortdurend ponskaarten uit. Ik ging wel eens mee als mijn vader daar berekeningen liet uitvoeren. Ik vond het er eng en surrealistisch. Dat rare geluid ook van dat mainframe. Er werkten vrouwen, die mijn vader hielpen met die ponskaarten. Ik was wel blij met de enorme hoeveelheden oud ‘computerpapier’ die hij vaak meenam van zijn werk. Die vellen zaten aan elkaar vast met perforatielijnen, zodat je ze kon losscheuren. We vouwden er onder andere vliegtuigjes van. Kinderen in de buurt waren jaloers op al dat gratis papier. Dat zag ik als het enige echte voordeel van mijn vaders werk aan de TU.
Kees als student wiskunde in 1993. (Foto: Privécollectie)
Ik ben in 1988 technische wiskunde gaan studeren in Delft, omdat ik niet goed wist wat ik wilde en goed was in het vak op school. Ook wel een beetje om mijn vader er een plezier mee te doen, voor hem waren studies buiten Delft allemaal flauwekul. Daar viel geen geld mee te verdienen en daar werd het land niet beter van. Wat me zelf aantrok in wiskunde was de abstractie, het niet-empirische. Dat je door gewoon diep na te denken tot de oplossing kon komen. Dat viel overigens vies tegen in het eerste jaar. Wiskunde aan de universiteit was een stuk minder intuïtief dan op het vwo.”
Ging je, als goed christelijk student, ook bij een christelijke studentenvereniging?
“Nee, ik was toen al van mijn geloof gevallen. Stiekem had ik het best leuk gevonden om bij het corps te gaan in die tijd. Maar ik wist dat dat tot totale oorlog met mijn moeder zou leiden. Zelf kon ik het lidmaatschap bovendien niet betalen. Voor mijn moeder was er maar één studentenvereniging acceptabel: C.S.F.R. Misschien had ik daar toch gewoon lid moeten worden. Ik ben later als studentmedewerker van Delta wel eens bij ze langsgegaan voor een artikel. Ik vond het aan de ene kant een kleffe bedoening, waar ik niet echt gepast zou hebben. Maar wat ze wel deden, en dat zag ik bij andere studentenverenigingen een stuk minder: boeken lezen en daarover met elkaar discussiëren. Op een veel vrijere manier dan ik gedacht had. Er waren genoeg leden bij wie de geloofstwijfel ook had toegeslagen en die dat niet onder stoelen of banken staken.”
Als de hoofdpersoon op kamers gaat in Delft en een vriendin krijgt, gedraagt zijn moeder zich als een volleerd stalker. Echt gebeurd?
“In grote lijnen wel. Met één verschil: met die vriendin ben ik heel lang samen geweest. De consequentie van dat gestalk van mijn moeder was dat ik een jaar of zeven, acht niet of nauwelijks meer thuis kwam. De breuk was totaal. Heel jammer, want ik heb daardoor een belangrijk deel van het leven van mijn jongste broertje en zusje gemist, hun hele middelbareschooltijd.”
Waarom moet een TU-student jouw boek lezen?
“Omdat het ondanks de tragiek een humoristisch boek is. Het geeft een mooi beeld van de jaren zeventig en tachtig in Delft en omstreken. Het was een tijd dat studenten arm waren, op papier met de hand sommetjes maakten, ’s avonds smerig eten naar binnen werkten in de mensa of bij de Koornbeurs en voor vakantie nauwelijks geld hadden. ’s Zomers gingen de meesten dankzij hun bijbaantje bij het studentenuitzendbureau voor 300 gulden een maand lang interrailen door Europa en sliepen dan op stationsbankjes of op een matje in het gangpad van de trein. Ik denk er met weemoed aan terug.
Het was ook de tijd dat TU-docenten bij colleges onverstaanbaar voor zich uit mompelden, omdat niemand hun geleerd had hoe dat moest: college geven. We leerden de stof voornamelijk uit zogenoemde ‘collegedictaten’, soms nog handgeschreven door gerenommeerde docenten. Behalve de Analyse-bijbel van Bavinck werden er nauwelijks boeken gebruikt. De meeste TU-gebouwen waren negentiende-eeuws en stonden aan de rand van de binnenstad, aan de Nieuwelaan of het Mijnbouwplein. Als het regende, lekte het tijdens colleges. En in de pauzes stonden we allemaal te roken. Na het eerste jaar was 60 procent van de studenten overigens verdwenen, die gingen in een café werken of trouwden en kregen op hun 21ste een kind.”
Kees Versluis (1969) studeerde af in de wiskunde aan de TU Delft en filosofie in Leiden. Hij werkte als journalist, eerst bij universiteitsplatform Delta, waar hij eindredacteur, interim hoofdredacteur en later lid van de redactieraad was. Daarna werkte hij bij diverse kranten en tijdschriften. Later werkte hij als communicatiemanager, woordvoerder en nu als toezichthouder bij de Autoriteit Financiële Markten. In 2008 verscheen zijn boek De sympathieke reus, een journalistieke zoektocht naar de ziel van het moderne Duitsland. Zijn debuutroman Altijd Zondag – geschreven in de coronaperiode – verscheen in mei 2025 bij Meulenhoff.
Comments are closed.