Columnist Bob van Vliet wil niet terug naar fysieke colleges en voelt zich daar schuldig over. “Voor zó’n grote groep kan ik mijn ding beter online.”
Toen eerder deze maand bekend werd dat er in september niet meer dan 75 studenten bij elkaar in één zaal mogen, was ik stiekem een beetje opgelucht. Hoe dichterbij die persconferentie kwam, hoe sterker ik merkte dat ik weinig zin had om straks weer voor een zaal met zevenhonderd eerstejaars te staan. Of nou ja, ik realiseerde me vooral dat ik méér zin had om het weer online te doen. Dat ben ik afgelopen jaar eigenlijk heel leuk gaan vinden. Toch voelde ik me daar schuldig over. Want onnodig online onderwijs wil je je studenten toch niet aandoen?
De oplossing voor die grens van 75 is nu om elke week een andere groep studenten in te roosteren, en de rest online mee te laten kijken. Over het idee van dit soort ‘hybride’ colleges ben ik nooit heel enthousiast geweest. Dingen die online goed werken zijn niet altijd geschikt voor in een zaal, en dingen die in een fysieke context effectief zijn vertalen zich vaak slecht naar het scherm.
‘Ben ik de enige die de waarde van elkaar in de ogen kijken niet voelt?’
Voor mijn online colleges heb ik mijn bureau bijvoorbeeld heel specifiek ingericht – met webcam, overhead, scherm en laptop op precies de goede plek. Ik heb de oefeningen aangepast, want polls kunnen sneller en in een chatvenster zeggen studenten meer en reageren ze sneller dan in een zaal. Uiteindelijk knutselde ik zelfs een eigen online platform omdat ik niet tevreden was met de standaard opties.
Dat gaat allemaal kapot als ik naar een collegezaal moet verhuizen.
Een hybride college kun je voor geen van de twee vormen optimaliseren. Met een beetje pech krijg je als student het slechtste van twee werelden. Dan houd ik het liever volledig online. Zeker als de verhouding zó scheef is, en 90 procent toch al naar een scherm zit te kijken.
Maar ook als het kabinet had aangekondigd dat iedereen weer onbeperkt bij elkaar in een zaal mocht, had ik sterk getwijfeld. Ook over dat gevoel voelde ik me schuldig. Ben ik nu de enige die de waarde van elkaar in de ogen kijken niet voelt? Ben ik zo snel zo hard vastgeroest in mijn nieuwe hobby dat ik niet meer fysiek met studenten in één ruimte wil zijn?
‘Ik heb straks meer dan zevenhonderd eerstejaars’
Pas op de dag van die persconferentie realiseerde ik me wat me dwars zat. Fysiek onderwijs kan fantastisch zijn, maar misschien is het boven een bepaald aantal studenten toch echt beter om het online te doen.
Waar ligt het omslagpunt? In ieder geval boven de honderd. Maar waarschijnlijk ook onder de duizend, niet? Het zal verschillend zijn per docent, per onderwerp, en per vak. Ik vermoed dat die grens voor mij op het moment ergens tussen de honderd en de driehonderd ligt. En ik heb straks dus meer dan zevenhonderd eerstejaars.
Op Twitter heb ik als grote profielfoto al heel lang een panoramafoto van mijzelf op het podium tijdens een college voor een gigantische zaal vol studenten. Gaaf vond ik dat altijd. Inmiddels denk ik: voor zó’n grote groep kan ik mijn ding beter online. En: onze opleidingen worden te groot.
Bob van Vliet is docent bij de faculteit 3mE en gespecialiseerd in ontwerponderwijs. Reacties zijn welkom via B.vanVliet@tudelft.nl.
Bob van Vliet / Columnist
Comments are closed.