Een parlementaire enquête over de aardbevingen in Groningen laat nog even op zich wachten. Vooruitlopend daarop vraagt Delta zich af: wat was de rol van de TU Delft?
Na jarenlang gesteggel over aansprakelijkheid en herstel van schades aan gebouwen in Noordoost-Groningen nam de Tweede Kamer begin maart 2019 een kloek besluit. Nadat minister Wiebes (Economische Zaken) had aangekondigd dat 2019 ‘het jaar van uitvoering’ zou worden, concludeerden PvdA en Groenlinks dat het dan nu ook tijd was om terug te blikken naar wat er al die tijd fout is gegaan. Hun voorstel voor een parlementaire enquête werd kamerbreed gesteund. Een paar dagen later werd duidelijk dat het wel even zou duren voordat die enquête van start zou gaan.
Alle betrokken instanties hebben gefaald, concludeerde de Onderzoeksraad voor Veiligheid vier jaar geleden al in een vernietigend rapport over de gasbevingen. Als belangrijkste partners worden genoemd: het ministerie van Economische Zaken, gasbedrijf NAM, toezichthouder SodM en kennisinstituten KNMI en TNO.
Maar wat was de rol van de TU Delft? En in hoeverre hebben Delftse onderzoekers de ernst van de gasbevingen onderschat? Een reconstructie laat zien dat Delfts onderzoek niet werd bepaald door maatschappelijke urgentie, maar door de beschikbaarheid van onderzoeksgelden.
Ontkenning
Tot 1990 werd het verband tussen aardbevingen en gaswinning ontkend. De Commissie Bodemdaling (zes leden, van wie de helft benoemd door de NAM) liet in 1987 weten dat ‘schade aan gebouwen door breuken die door lopen tot aan het oppervlakte mag uitgesloten worden geacht.’
De TU schaarde zich achter die visie. In 1990 stelden onderzoekers van de toenmalige faculteit Mijnbouwkunde in een rapport aan de provincie Groningen dat het verband tussen bodemtrillingen als gevolg van aardgaswinning op wetenschappelijke gronden niet kon worden aangetoond (Volkskrant, 20-11-1992). Aardbevingen door gaswinning werd weggezet als ‘borrelpraat’.
Dwarsligger krijgt gelijk
Eén onderzoeker dacht daar anders over en begon een onderzoek naar ‘zettingen’ bij het winnen van gas. Dr.ir. Hans Roest werd beschouwd als dwarsligger en moest tegen de stroom van de heersende mening in roeien. Eind 1990 maakte Roest zijn theorie over aardbevingen in Nederland bekend. Een cruciale rol was weggelegd voor breukvlakken in de ondergrond. Tot dan toe werd aangenomen dat bodemdaling zich egaal zou voltrekken. Maar, zei Roest, als de breukvlakken onregelmatig zijn, dan zal de daling niet geleidelijk verlopen, maar schoksgewijs.
De Begeleidingscommissie Onderzoek Aardbevingen stelde Roest in het gelijk. De Volkskrant schreef: ‘De gevestigde orde, zoals de Faculteit Mijnbouwkunde van de TU Delft, het KNMI en de NAM heeft ongetwijfeld even moeten slikken.’ (20-11-1992)
Roest publiceerde zelfs internationaal en zijn model werd de standaardmethode om aardbevingen als gevolg van winning of opslag van gas in de ondergrond door te rekenen. Gasbevingen werden ‘geïnduceerde seismiciteit’ genoemd en die bleven relatief klein. Niemand maakte zich toen nog druk over schade. ‘Ook in het noordoosten van Nederland waar inmiddels honderden kleine schokken zijn geregistreerd, blijft de schade meestal beperkt’, schrijft Delft Integraal opgewekt bij het afscheidsinterview met Roest in 2001. Roest verliet de TU om zijn werk voort te zetten bij Staatstoezicht op de Mijnen (SodM).
Geen geld, geen onderzoek
Toch had de NAM toen al de eerste tweehonderd schadeclaims binnen, na een beving met kracht 3,4 in Roswinkel in 1997. Op de vraag waarom de TU toen geen onderzoek naar aardbevingsschade is begonnen, schreef Roest terug: ‘Prof. Fokkema is destijds inderdaad eens naar de NAM in Assen gegaan om ondersteuning te vragen voor ons aardbevingsonderzoek. De NAM bleek in dat gesprek geen interesse te hebben om ondersteuning te geven.’
“We hebben collectief niet gezien dat er een probleem was. Iedereen dacht dat het bij kleine bevingen zou blijven”, zei prof.dr.ir. Jan Dirk Jansen in een eerder interview. De huidige decaan van CiTG kwam in 1999 vanuit Shell naar de TU en bleef daar tot 2010 actief. “De NAM, het KNMI, het ministerie van Economische Zaken, het Staatstoezicht op de Mijnen en ook de TU hebben de aardbevingen onderschat. Niemand heeft voorzien dat het zich zo zou ontwikkelen.”
Waarom heeft de TU na het vertrek van Roest geen vervolgonderzoek opgezet naar het verband tussen gaswinning en aardbevingen? “Daar was geen financiering voor”, zei Jansen, “dus dan doe je dat niet. Daarnaast was er bij de onderzoekers weinig belangstelling voor.“
Het aantal publicaties over gasbevingen daalde sterk na het vertrek van Roest. Alleen prof.dr.ir Jacob Fokkema, de latere rector, zag nog kans om twee proefschriften te laten verschijnen. Eén over de bodemdaling (met remote sensing in 2001), en één over modellering van zettingen langs breuklijnen rond een gasreservoir (dr.ir. Frans Mulders, 2003).
Bron: KNMI
Het stille decennium
Tussen 2005 en 2015 publiceerde de TU nagenoeg niets over gaswinning in Groningen. Toch nam het aantal aardbevingen toe, net als de sterkte. In 2006 werd Westeremden opgeschrikt door een beving met kracht 3,5 waarna 400 mensen een schadeclaim indienen bij de NAM. Zes jaar later werd Huizinge getroffen door een beving van 3,6. De NAM ontving 800 schadeclaims. Zelfs de Martinitoren in het centrum van Groningen liep schade op. Er was geen ontkennen meer aan: gaswinning veroorzaakte niet alleen bevingen, maar ook schade aan gebouwen. De politiek kwam nu in beweging.
Minister Kamp kondigde op 14 februari 2013 in een brief aan de Tweede Kamer elf onderzoeken aan over beperking van schade (4), beperken van bevingen (2), consequenties van productiebeperking (3) en over waardedaling van huizen en afhandeling schadeclaims (2). De belangrijkste onderzoekpartners waren TNO, NAM, KNMI en consultant Arup. De TU Delft werd niet direct genoemd, maar in de periode na 2015 wist de TU toch heel wat onderzoeken binnen te halen.
Bron: TU Delft repository
Explosie aan onderzoeken
Het geld kwam nu van verschillende kanten en Delftse onderzoekers gingen ermee aan de slag. De Vereniging Eigen Huis vroeg een contra-expertise over prijsontwikkeling van vastgoed in Oost-Groningen. Die werd opgesteld door dr. Peter Boelhouwer en dr. Harrry Boumeester (OTB, later Bouwkunde). Daarna volgden projecten door Boumeester en collega’s in opdracht van de Dialoogtafel Groningen over wonen en woningmarkt in Groningen. Het grootste onderzoek, naar de aardbevingsgevoeligheid van een bakstenen huis door de onderzoeksgroep van prof.dr.ir. Jan Rots bij de faculteit CiTG, werd betaald door de NAM.
Wie betaalt bepaalt
Uit vergelijking van de grafieken van Groningse aardbevingen en Delftse publicaties zie je dat het niet de maatschappelijke urgentie is die het Delftse onderzoek stuurde, maar de beschikbaarheid van onderzoeksgelden. Juist in het stille decennium (2005-2015) nam het aantal en de kracht van de aardbevingen in Groningen sterk toe. Maar de TU reageerde niet met onderzoek. Pas nadat minister Kamp onderzoeken in gang had gezet, steeg het aantal Delftse publicaties over aardbevingen in Groningen.
Je kunt concluderen dat de academische vrijheid in praktijk wordt beperkt door de slinkende eerste geldstroom (van 52 naar 43 procent in 17 jaar). De keuze van onderzoeksonderwerp hangt immers steeds sterker af van financiering door onderzoekfinanciers zoals NWO of het bedrijfsleven (derde geldstroom). Is er geen publieke of private belangstelling voor een onderwerp, dan komt er geen onderzoek.
Nalatig?
Was de TU nalatig bij het onderzoek naar gasbevingen? Aanvankelijk wel. In de tijd van Hans Roest, begin jaren ’90, stond de toenmalige faculteit Mijnbouw te weinig open voor nieuwe inzichten. Naderhand, eind jaren ’90, gaven met name A.C.G. Nagelhout, Frans Mulders, en Jacob Fokkema blijk van belangstelling voor de gasbevingen. Maar ze waren voor data en financiering afhankelijk van de NAM, en die was niet altijd even toeschietelijk. Toen het om ondergrondse gasopslag ging, bleek ondersteuning wel beschikbaar.
Pas nadat door drie flinke klappen (1997, 2006, 2012) de gasbevingen onontkenbaar waren geworden, en onderwerp van Kamervragen, kwam er door maatregelen van minister Henk Kamp financiering vrij voor onderzoek naar schade en herstel van woningen. Daar heeft de TU met een klein dozijn aan publicaties aan bijgedragen.
Een open vraag is waarom het zo lang duurt voordat schade wordt hersteld. Waarom slaagt de overheid er niet in om de groeiende stapel schadeclaims te verwerken? Dat zou een boeiend onderzoek kunnen zijn worden voor de faculteiten TBM en CiTG. Of moeten we toch wachten op de parlementaire enquête?
- Bijlage: Tijdlijn gasbevingen
Heb je een vraag of opmerking over dit artikel?
j.w.wassink@tudelft.nl
Comments are closed.