Campus

Vrijheid voor de kleine baasjes

De drie TU’s worden één TU Nederland. Als het aan oud-onderwijsminister Hermans ligt tenminste. Maar zit de wetenschap wel te wachten op meer bureaucratie? Delta ging langs de faculteitsbestuurders aan de drie TU’s.

,,Als we de huidige voorstellen serieus nemen glijden we af naar de grauwe middelmaat.”

Onaanvaardbaar % dat is de unanieme mening van de Eindhovense decanen. ,,De dood in de pot voor het onderzoek aan de drie TU’s”, liet de decaan van scheikundige technologie, prof.dr. Hans Niemantsverdriet, optekenen in universiteitskrant ‘Cursor’. Hij krijgt daarbij steun van zijn college van bestuur. De decanen in Delft en vooral Twente reageren enthousiaster op de conceptversie van het sectorplan Wetenschap en Technologie, al hebben ze ook hun twijfels.

Prof.dr.ir. Jan van Katwijk, decaan van de faculteit Elektrotechniek, Wiskunde en Informatica: ,,Het is een mooie tekst, knap geschreven. Ik ben het niet overal mee eens, maar het wordt tijd dat we eens door oude muurtjes breken. Een drie-TU-instituut kan een belangrijke functie vervullen als gemeenschappelijk loket voor buitenstaanders. Een centraal aanspreekpunt versterkt de positie van het technisch onderzoek op de markt.”

De definitieve versie van het sectorplan van voormalig onderwijsminister Loek Hermans moet in januari bij de staatssecretaris liggen. De voorzitters van de drie colleges van bestuur hebben vorige week in het spreekwoordelijk hutje op de hei het conceptplan besproken. Het grootste struikelblok: de voorgestelde oprichting van het 3 TU Institute of Science and Technology, dat moet zorgen dat overlap en versnippering in het onderzoek aan de drie TU’s wordt tegengegaan.

Grofweg hebben de Eindhovense decanen twee bezwaren. Ten eerste menen ze dat de concurrentie in het Nederlandse onderzoek afneemt door de oprichting van het drie-TU-instituut. Niemantsverdriet: ,,Door alle overlap op onderzoeksgebied weg te nemen verdwijnt de onderlinge competitie tussen de drie TU’s. Natuurlijk meten we ons ook met het buitenland, maar de onderzoeksgelden krijgen we nationaal. Als ieder zijn eigen stukje onderzoek doet, is er bij de fondsenwerving geen concurrentie.”

Zijn collega prof.dr.ir. Dick van Campen, decaan werktuigbouwkunde aan de TU Eindhoven, ziet eveneens zware bewolking hangen. Volgens hem kleven aan het 3 TU Institute of Science and Technology slechts nadelen. ,,Het is zeer schadelijk voor de technologische ontwikkeling van de BV Nederland. Met de verminderde concurrentie op het gebied van projecten zal een verlies van kwaliteit van goed draaiende groepen optreden. Het gevolg: maximalisering van de middelmaat. Goed aangeschreven organisaties als technologiestichting STW worden geheel buitenspel gezet, evenals een aantal landelijke onderzoekscholen met een internationaal aanzien.”

Volgens Van Campen verkeert werktuigbouwkunde in Eindhoven door een ingrijpende herstructurering nu nog in een relatief gezonde situatie, resulterend in hoge scores bij de laatste onderzoeksvisitatie. ,,Het bruist in de faculteit van allerlei nieuwe initiatieven, die naar verwachting zullen leiden tot een verdere verhoging van de kwaliteit. Als we de huidige voorstellen over het 3 TU Institute of Science and Technology serieus zouden nemen, glijden we binnen de kortste keren af naar de grauwe middelmaat.”

Buitenland

Prof.dr. Henk Zijm, decaan van de Twentse faculteit Elektrotechniek, Wiskunde en Informatica, is minder bang om autonomie kwijt te raken. ,,Hoe groot is Nederland nu? Binnen twee uur rijden ben je bij de andere TU’s. Ik ga liever de concurrentie met het buitenland aan.”

En ook zijn Delftse collega Van Katwijk meent dat het meevalt met die afnemende concurrentie in het onderzoek. ,,De bestaande onderzoeksinstellingen halen samen geld binnen, maar vervolgens knokken de universiteiten onderling wie de afzonderlijke projecten mag uitvoeren. Kijk bijvoorbeeld naar het Embedded Systems Institute, waarin we alle drie participeren. Er heerst een gezonde concurrentie, maar tegelijkertijd hebben we samen meer massa om internationaal een rol van betekenis te spelen. Eigenlijk is dit plan niet meer dan het formaliseren van de bestaande samenwerking.”

Maar juist dat formaliseren is het tweede Eindhovense bezwaar: volgens de decanen leidt dit tot een toename van de bureaucratie. Zij vrezen dat een drie-TU-instituut gepaard gaat met twee extra bestuurslagen. Elk onderzoekscluster krijgt in de plannen van Hermans een bestuur bestaande uit de decanen en wetenschappelijke directeuren van de deelnemende instellingen. Volgens het conceptplan rapporteren zij aan de rectoren, die daarboven weer een overkoepelend overleg voeren. Zij zijn volgens het conceptplan ,,verantwoordelijk voor de organisatie van de afstemming, de coördinatie en het focussen van het onderzoek aan de drie TU’s”.

Volgens Niemantsverdriet heerst er in de politiek het beeld dat alle drie de TU’s precies hetzelfde onderzoek doen en dat alleen een overkoepelende instantie dat kan voorkomen. ,,Natuurlijk is er een overlap: wat moet een TU zonder wiskunde, elektrotechniek of scheikunde? Maar er zijn ook grote verschillen. Neem scheikunde: Twente richt zich op de conventionele procestechnologie, Delft op de biotechnologie en wij op de fijnchemie.”

Niemantsverdriet benadrukt dat de Eindhovense decanen niet tegen afstemming zijn, maar dat het formaliseren daarvan niet nodig is. ,,De afgelopen tien jaar zijn er succesvolle onderzoeksinstituten ontstaan waarin de universiteiten samenwerken: neem het Niok voor katalyseonderzoek of het Ospt voor procestechnologie. Het verschil: dat gebeurde op vrijwillige basis. Afdwingen werkt niet bij wetenschappers. Het zijn allemaal kleine baasjes % die moet je vrijlaten.”

Van Katwijk beaamt dit. ,,Er is al voldoende afstemming tussen Delft en de andere steden in bijvoorbeeld Ices-kis-consortia en speerpuntonderzoeken. In het voorjaar heeft mijn faculteit met de collega’s in Twente en Eindhoven overlegd over de focuspunten. Die zijn al jaren op elkaar afgestemd. Het lijkt me goed als de colleges van bestuur de faculteiten in de verschillende steden opdracht geven de leerstoelplannen naast elkaar te leggen tijdens een decanenoverleg.”

Ook hij heeft geen behoefte aan een extra bestuurlijk circuit boven het eigen, Delftse college van bestuur. ,,Het lijkt wel of het sectorplan heeft gezocht naar een controlemechanisme, een managementlaag boven de bestaande structuur. Het plan wekt de suggestie dat je afstemming niet aan de universiteiten zelf kan overlaten. Ik zie liever een situatie waarin elk college de eigen faculteiten kan opdragen een bepaalde strategie te volgen.”

Kansen

Prof.dr.ir. Henk Grootenboer, de Twentse decaan van de faculteit Construerende Technische Wetenschappen, vindt dat zijn collega’s uit Eindhoven en Delft de negatieve kant te sterk benadrukken. ,,We willen uiteindelijk allemaal hetzelfde. Mijn instelling is: Nederland heeft een probleem, en de TU’s kunnen een bijdrage leveren aan de oplossing. Sommige collega’s zullen zeggen: Henk, je bent een onverbeterlijke optimist. Maar ik kijk liever naar de kansen dan naar de risico’s van de operatie.”

Zo ook zijn Twentse mededecaan Zijm: ,,De drie TU’s bewijzen zichzelf een heel slechte dienst wanneer ze het niet eens worden samen. Persoonlijk voel ik er weinig voor om weer te horen te krijgen: zie je wel, die TU’s komen er weer niet uit. Het is verstandiger zelf orde op zaken te stellen dan dat door een ander te laten doen.”

Toch zijn ook de twee Twentse decanen geen voorstander van extra bestuurslagen. Grootenboer: ,,We zitten niet te wachten op een soort provincie die tussen de gemeente en het rijk inkomt. Het moet wel flexibel zijn. Maar dat neemt niet weg dat ik best één keer per jaar wil rapporteren aan het drie-TU-instituut waar ik mee bezig ben. Daarmee voorkomen we dat de Nederlandse universiteiten geld verspillen.”

‘Een planeconomie werkte in de Sovjetunie ook niet’

De decanen zijn goed ingevoerd in de materie. Maar leeft het sectorplan ook buiten de bestuurlijke kringen? Een rondgang langs Delftse hoogleraren.

Econoom prof.dr. Alfred Kleinknecht (TBM), die eerder dit jaar in de ‘Groene Amsterdammer’ zei dat alleen gemeenschappelijk gebruik van dure laboratoria tot stijging van de productiviteit leidt, en dat samenwerking tussen universiteiten soms zelfs contraproductief werkt:

,,Daar sta ik nog achter, maar toen ik dat zei was ik niet goed op de hoogte van de samenwerkingplannen tussen de TU’s. Ik begrijp intussen dat er ook een aantal goede dingen in zitten, maar het probleem blijft dat je één instelling een monopolie geeft. Verder heb ik nog niet de tijd genomen om in detail te kijken wat ‘Hermans’ allemaal inhoudt.”

Prof.ir. Okko Bosgra, wetenschappelijk directeur speerpunt mechatronics and microsystems (OCP):

,,Het creëren van twee extra bestuurslagen is ongelukkig. Een onderzoeksgroep moet flexibel zijn, snel kunnen inspelen op nieuwe ontwikkelingen. Concurrentie is daarbij essentieel: het stimuleert onderzoekers. Bovendien: hoge bestuurders zien die ontwikkelingen pas wanneer ze al grootschalig zichtbaar zijn. Maar dan ben je vijf jaar te laat. Hoe hoger de beslispunten, hoe slechter de beslissingen. Dit plan lijkt op het mechanisme van de planeconomie % dat werkte in de Sovjetunie ook niet.”

Prof.dr.ir. Patrick Dewilde, basiseenheid netwerken en systemen (EWI):

,,Ik ben bestuurslid van het Nederlands Forum voor Techniek en Wetenschap, dat zelf ook binnenkort een oordeel over het plan moet geven. Het lijkt me niet opportuun nu alvast met mijn mening in de publiciteit te komen.”

Prof.dr. Achim Burghartz, wetenschappelijk directeur Dimes, Delfts Instituut voor Micro-Elektronica en Submicrontechnologie:

,,Uitstekend onderzoek is meer dan ooit van belang om schaars wetenschappelijk talent aan te trekken % uit Nederland of uit het buitenland. Kwaliteit in onderzoek ontstaat vooral bottom-up: door de gedrevenheid van de wetenschappers. Een 3 TU Institute of Science and Technology met weer een wetenschappelijk directeur en weer een eigen beleid lijkt me niet voordelig.

We zijn bij Dimes druk bezig met de onderzoeksspeerpunten op de TU. Met ervaren directeuren proberen we de speerpunten zo in te richten dat de vooruitgang van de onderzoeksinstituten als Dimes zo goed mogelijk blijft voortbestaan. Zo’n vijf jaar geleden deden de onderzoeksinstituten Dimes in Delft en Mesa in Twente al een poging om een overkoepelend bestuur in te richten. Dat is mislukt. Het lijkt me goed eerst te bekijken wat daarvan de oorzaak was, voordat men nog ambitieuzere plannen voor een veel breder overkoepelend instituut maakt.”

De drie TU’s worden één TU Nederland. Als het aan oud-onderwijsminister Hermans ligt tenminste. Maar zit de wetenschap wel te wachten op meer bureaucratie? Delta ging langs de faculteitsbestuurders aan de drie TU’s. ,,Als we de huidige voorstellen serieus nemen glijden we af naar de grauwe middelmaat.”

Onaanvaardbaar % dat is de unanieme mening van de Eindhovense decanen. ,,De dood in de pot voor het onderzoek aan de drie TU’s”, liet de decaan van scheikundige technologie, prof.dr. Hans Niemantsverdriet, optekenen in universiteitskrant ‘Cursor’. Hij krijgt daarbij steun van zijn college van bestuur. De decanen in Delft en vooral Twente reageren enthousiaster op de conceptversie van het sectorplan Wetenschap en Technologie, al hebben ze ook hun twijfels.

Prof.dr.ir. Jan van Katwijk, decaan van de faculteit Elektrotechniek, Wiskunde en Informatica: ,,Het is een mooie tekst, knap geschreven. Ik ben het niet overal mee eens, maar het wordt tijd dat we eens door oude muurtjes breken. Een drie-TU-instituut kan een belangrijke functie vervullen als gemeenschappelijk loket voor buitenstaanders. Een centraal aanspreekpunt versterkt de positie van het technisch onderzoek op de markt.”

De definitieve versie van het sectorplan van voormalig onderwijsminister Loek Hermans moet in januari bij de staatssecretaris liggen. De voorzitters van de drie colleges van bestuur hebben vorige week in het spreekwoordelijk hutje op de hei het conceptplan besproken. Het grootste struikelblok: de voorgestelde oprichting van het 3 TU Institute of Science and Technology, dat moet zorgen dat overlap en versnippering in het onderzoek aan de drie TU’s wordt tegengegaan.

Grofweg hebben de Eindhovense decanen twee bezwaren. Ten eerste menen ze dat de concurrentie in het Nederlandse onderzoek afneemt door de oprichting van het drie-TU-instituut. Niemantsverdriet: ,,Door alle overlap op onderzoeksgebied weg te nemen verdwijnt de onderlinge competitie tussen de drie TU’s. Natuurlijk meten we ons ook met het buitenland, maar de onderzoeksgelden krijgen we nationaal. Als ieder zijn eigen stukje onderzoek doet, is er bij de fondsenwerving geen concurrentie.”

Zijn collega prof.dr.ir. Dick van Campen, decaan werktuigbouwkunde aan de TU Eindhoven, ziet eveneens zware bewolking hangen. Volgens hem kleven aan het 3 TU Institute of Science and Technology slechts nadelen. ,,Het is zeer schadelijk voor de technologische ontwikkeling van de BV Nederland. Met de verminderde concurrentie op het gebied van projecten zal een verlies van kwaliteit van goed draaiende groepen optreden. Het gevolg: maximalisering van de middelmaat. Goed aangeschreven organisaties als technologiestichting STW worden geheel buitenspel gezet, evenals een aantal landelijke onderzoekscholen met een internationaal aanzien.”

Volgens Van Campen verkeert werktuigbouwkunde in Eindhoven door een ingrijpende herstructurering nu nog in een relatief gezonde situatie, resulterend in hoge scores bij de laatste onderzoeksvisitatie. ,,Het bruist in de faculteit van allerlei nieuwe initiatieven, die naar verwachting zullen leiden tot een verdere verhoging van de kwaliteit. Als we de huidige voorstellen over het 3 TU Institute of Science and Technology serieus zouden nemen, glijden we binnen de kortste keren af naar de grauwe middelmaat.”

Buitenland

Prof.dr. Henk Zijm, decaan van de Twentse faculteit Elektrotechniek, Wiskunde en Informatica, is minder bang om autonomie kwijt te raken. ,,Hoe groot is Nederland nu? Binnen twee uur rijden ben je bij de andere TU’s. Ik ga liever de concurrentie met het buitenland aan.”

En ook zijn Delftse collega Van Katwijk meent dat het meevalt met die afnemende concurrentie in het onderzoek. ,,De bestaande onderzoeksinstellingen halen samen geld binnen, maar vervolgens knokken de universiteiten onderling wie de afzonderlijke projecten mag uitvoeren. Kijk bijvoorbeeld naar het Embedded Systems Institute, waarin we alle drie participeren. Er heerst een gezonde concurrentie, maar tegelijkertijd hebben we samen meer massa om internationaal een rol van betekenis te spelen. Eigenlijk is dit plan niet meer dan het formaliseren van de bestaande samenwerking.”

Maar juist dat formaliseren is het tweede Eindhovense bezwaar: volgens de decanen leidt dit tot een toename van de bureaucratie. Zij vrezen dat een drie-TU-instituut gepaard gaat met twee extra bestuurslagen. Elk onderzoekscluster krijgt in de plannen van Hermans een bestuur bestaande uit de decanen en wetenschappelijke directeuren van de deelnemende instellingen. Volgens het conceptplan rapporteren zij aan de rectoren, die daarboven weer een overkoepelend overleg voeren. Zij zijn volgens het conceptplan ,,verantwoordelijk voor de organisatie van de afstemming, de coördinatie en het focussen van het onderzoek aan de drie TU’s”.

Volgens Niemantsverdriet heerst er in de politiek het beeld dat alle drie de TU’s precies hetzelfde onderzoek doen en dat alleen een overkoepelende instantie dat kan voorkomen. ,,Natuurlijk is er een overlap: wat moet een TU zonder wiskunde, elektrotechniek of scheikunde? Maar er zijn ook grote verschillen. Neem scheikunde: Twente richt zich op de conventionele procestechnologie, Delft op de biotechnologie en wij op de fijnchemie.”

Niemantsverdriet benadrukt dat de Eindhovense decanen niet tegen afstemming zijn, maar dat het formaliseren daarvan niet nodig is. ,,De afgelopen tien jaar zijn er succesvolle onderzoeksinstituten ontstaan waarin de universiteiten samenwerken: neem het Niok voor katalyseonderzoek of het Ospt voor procestechnologie. Het verschil: dat gebeurde op vrijwillige basis. Afdwingen werkt niet bij wetenschappers. Het zijn allemaal kleine baasjes % die moet je vrijlaten.”

Van Katwijk beaamt dit. ,,Er is al voldoende afstemming tussen Delft en de andere steden in bijvoorbeeld Ices-kis-consortia en speerpuntonderzoeken. In het voorjaar heeft mijn faculteit met de collega’s in Twente en Eindhoven overlegd over de focuspunten. Die zijn al jaren op elkaar afgestemd. Het lijkt me goed als de colleges van bestuur de faculteiten in de verschillende steden opdracht geven de leerstoelplannen naast elkaar te leggen tijdens een decanenoverleg.”

Ook hij heeft geen behoefte aan een extra bestuurlijk circuit boven het eigen, Delftse college van bestuur. ,,Het lijkt wel of het sectorplan heeft gezocht naar een controlemechanisme, een managementlaag boven de bestaande structuur. Het plan wekt de suggestie dat je afstemming niet aan de universiteiten zelf kan overlaten. Ik zie liever een situatie waarin elk college de eigen faculteiten kan opdragen een bepaalde strategie te volgen.”

Kansen

Prof.dr.ir. Henk Grootenboer, de Twentse decaan van de faculteit Construerende Technische Wetenschappen, vindt dat zijn collega’s uit Eindhoven en Delft de negatieve kant te sterk benadrukken. ,,We willen uiteindelijk allemaal hetzelfde. Mijn instelling is: Nederland heeft een probleem, en de TU’s kunnen een bijdrage leveren aan de oplossing. Sommige collega’s zullen zeggen: Henk, je bent een onverbeterlijke optimist. Maar ik kijk liever naar de kansen dan naar de risico’s van de operatie.”

Zo ook zijn Twentse mededecaan Zijm: ,,De drie TU’s bewijzen zichzelf een heel slechte dienst wanneer ze het niet eens worden samen. Persoonlijk voel ik er weinig voor om weer te horen te krijgen: zie je wel, die TU’s komen er weer niet uit. Het is verstandiger zelf orde op zaken te stellen dan dat door een ander te laten doen.”

Toch zijn ook de twee Twentse decanen geen voorstander van extra bestuurslagen. Grootenboer: ,,We zitten niet te wachten op een soort provincie die tussen de gemeente en het rijk inkomt. Het moet wel flexibel zijn. Maar dat neemt niet weg dat ik best één keer per jaar wil rapporteren aan het drie-TU-instituut waar ik mee bezig ben. Daarmee voorkomen we dat de Nederlandse universiteiten geld verspillen.”

‘Een planeconomie werkte in de Sovjetunie ook niet’

De decanen zijn goed ingevoerd in de materie. Maar leeft het sectorplan ook buiten de bestuurlijke kringen? Een rondgang langs Delftse hoogleraren.

Econoom prof.dr. Alfred Kleinknecht (TBM), die eerder dit jaar in de ‘Groene Amsterdammer’ zei dat alleen gemeenschappelijk gebruik van dure laboratoria tot stijging van de productiviteit leidt, en dat samenwerking tussen universiteiten soms zelfs contraproductief werkt:

,,Daar sta ik nog achter, maar toen ik dat zei was ik niet goed op de hoogte van de samenwerkingplannen tussen de TU’s. Ik begrijp intussen dat er ook een aantal goede dingen in zitten, maar het probleem blijft dat je één instelling een monopolie geeft. Verder heb ik nog niet de tijd genomen om in detail te kijken wat ‘Hermans’ allemaal inhoudt.”

Prof.ir. Okko Bosgra, wetenschappelijk directeur speerpunt mechatronics and microsystems (OCP):

,,Het creëren van twee extra bestuurslagen is ongelukkig. Een onderzoeksgroep moet flexibel zijn, snel kunnen inspelen op nieuwe ontwikkelingen. Concurrentie is daarbij essentieel: het stimuleert onderzoekers. Bovendien: hoge bestuurders zien die ontwikkelingen pas wanneer ze al grootschalig zichtbaar zijn. Maar dan ben je vijf jaar te laat. Hoe hoger de beslispunten, hoe slechter de beslissingen. Dit plan lijkt op het mechanisme van de planeconomie % dat werkte in de Sovjetunie ook niet.”

Prof.dr.ir. Patrick Dewilde, basiseenheid netwerken en systemen (EWI):

,,Ik ben bestuurslid van het Nederlands Forum voor Techniek en Wetenschap, dat zelf ook binnenkort een oordeel over het plan moet geven. Het lijkt me niet opportuun nu alvast met mijn mening in de publiciteit te komen.”

Prof.dr. Achim Burghartz, wetenschappelijk directeur Dimes, Delfts Instituut voor Micro-Elektronica en Submicrontechnologie:

,,Uitstekend onderzoek is meer dan ooit van belang om schaars wetenschappelijk talent aan te trekken % uit Nederland of uit het buitenland. Kwaliteit in onderzoek ontstaat vooral bottom-up: door de gedrevenheid van de wetenschappers. Een 3 TU Institute of Science and Technology met weer een wetenschappelijk directeur en weer een eigen beleid lijkt me niet voordelig.

We zijn bij Dimes druk bezig met de onderzoeksspeerpunten op de TU. Met ervaren directeuren proberen we de speerpunten zo in te richten dat de vooruitgang van de onderzoeksinstituten als Dimes zo goed mogelijk blijft voortbestaan. Zo’n vijf jaar geleden deden de onderzoeksinstituten Dimes in Delft en Mesa in Twente al een poging om een overkoepelend bestuur in te richten. Dat is mislukt. Het lijkt me goed eerst te bekijken wat daarvan de oorzaak was, voordat men nog ambitieuzere plannen voor een veel breder overkoepelend instituut maakt.”

Redacteur Redactie

Heb je een vraag of opmerking over dit artikel?

delta@tudelft.nl

Comments are closed.