Campus

Vergeten ontwikkelingshulp in Japan

Om hun beschaving op niveau te brengen, riepen de Japanners aan het eind van de negentiende eeuw de hulp in van buitenlandse experts. De Nederlandse ingenieurs die Japan bezochten zijn in Japan nog altijd helden.

/strong>

Op de oever van het Inawashiro-meer in Japan staat een bronzen standbeeld van de Nederlander Cornelis van Doorn. Om te voorkomen dat het tijdens de Tweede Wereldoorlog tot wapentuig zou worden omgesmolten, begroef de lokale bevolking het beeld. De daden van de op de Koninklijke Academie voor Burgerlijke Ingenieurs in Delft geschoolde waterbouwkundig ingenieur Van Doorn en de andere ingenieurs en bouwopzichters zijn bij ons nagenoeg onbekend. In Japan daarentegen komen ze voor in de schoolboeken, zijn er musea aan hen gewijd en straten en pleinen naar hen vernoemd. Zelfs Van Doorns graf in Amsterdam wordt op kosten van Japanse stad Koriyama onderhouden.

Ter gelegenheid van vierhonderd jaar Japans-Nederlandse betrekkingen verhaalt het omvangrijke en rijk geïllustreerde boek ‘In een Japanse stroomversnelling’ over wat de Nederlandse ‘watermannen’ daar deden.

Tot halverwege de negentiende eeuw bleef de buitenlandse invloed op Japan beperkt tot de handel. Japan leefde nog in het water- en houttijdperk, terwijl Europa al met de stoommachine in de weer was. Hoewel de tradities Japan aan het hart lagen, wilden het land een inhaalslag maken die de Japanse beschaving op het niveau van de Westerse moest brengen. Rechtssysteem, politiek, onderwijs en techniek: alles werd naar Westers voorbeeld gekopieerd. De te hulp geroepen buitenlandse experts werden yatoi genoemd.

Waterhuishouding

Voor het moderniseren van de waterbouw werd Nederlandse hulp ingeroepen. Nederlanders, zo wisten de Japanners, hadden de waterhuishouding in hun land goed op orde. Dat het bergachtige Japan met haar woeste rivieren een heel ander werkterrein is dan het platte Nederland, was voor de Japanners geen bezwaar. Bovendien vreesden de Japanners de grootmachten Frankrijk en Engeland. Het minder machtige Nederland zou Japan niet gaan domineren.

Van Doorn en Jack Lindo arriveerden in 1872 als eerste Nederlandse ingenieurs in Japan. Later zouden er nog tien volgen. De op de Koninklijke Militaire Academie in Breda opgeleidde Lindo zette een systeem voor hoogtemetingen op. Zijn uitgangspunt was Tokio. Dit Tokio Peil is tot op de dag van vandaag het referentieniveau van alle hoogtemetingen in Japan, al draagt het nu een andere naam.

Volgens het boek knikten de Japanners instemmend toen Van Doorn foto’s liet zien van de in zee stekende pieren van de ingang van het Noordzeekanaal bij IJmuiden. Zoiets wilden ze ook bij de haven van Osaka. Ook moesten de Nederlanders de rivieren vol zandbanken weer bevaarbaar maken.

Door kribben haaks op de stromingsrichting in de rivier te bouwen, werd de stroming naar het midden van het rivierbed gedreven. Hier ging het water zo hard stromen dat de rivier zichzelf door uitschuring op diepte hield.

Het type krib dat de Nederlanders gebruikten, week af van de in Japan toegepaste rij palen. Een krib met rijswerk als ondergrond zou beter zijn. Zo kwam een typisch Nederlandse techniek – gevlochten matten van buigzaam maar nauwelijks rottend rijshout – in Japan terecht.

Traag

De Japanners letten er goed op dat de yatoi niet te veel zeggenschap kregen. Arbeidscontracten lieten er geen twijfel over bestaan wie de baas was. De Nederlanders waren ‘maar’ adviseurs. Dit tot teleurstelling van de naar daden snakkende Nederlanders. De Nederlanders vonden de Japanse besluitvorming maar traag en inefficiënt. Het departement van Civiele Werken was nog in oprichting terwijl Rijkswaterstaat, dat ze gewend waren, al zeventig jaar bestond.

,,Een vervloekt volk, dat alles zo lam, langzaam en beroerd mogelijk doet”, zo omschreef Lindo de Japanners in een brief naar huis. Door geldgebrek kwamen veel projecten niet eens tot uitvoer en bleef het werk van de Nederlanders overzee beperkt tot plannenmakerij.

Voor hun adviezen werden de Nederlandse ingenieurs vorstelijk betaald, tot het dubbele loon dat ze ooit in eigen land konden verdienen. Zonder zo’n beloning was immers niemand te porren voor een eenzaam verblijf van jaren in een moeilijk te doorgronden cultuur. De Nederlanders wilden, zo beschrijft het boek, graag in contact komen met de lokale bevolking. Deze wendden uit onderdanigheid hun hoofd af, knielden of haastten zich weg als de yatoi passeerden.

Voor Japan was het van begin af aan duidelijk dat de buitenlandse inzet tijdelijk was, net zolang tot ze zelf de techniek beheersten. Het maken van rijswerk hadden ze al snel afgekeken en daar hadden ze die Nederlanders toen helemaal niet meer voor nodig.

In een Japanse stroomversnelling, onder redactie van L.A. van Gasteren et.al., Walburg Pers, Zutphen.

Om hun beschaving op niveau te brengen, riepen de Japanners aan het eind van de negentiende eeuw de hulp in van buitenlandse experts. De Nederlandse ingenieurs die Japan bezochten zijn in Japan nog altijd helden.

Op de oever van het Inawashiro-meer in Japan staat een bronzen standbeeld van de Nederlander Cornelis van Doorn. Om te voorkomen dat het tijdens de Tweede Wereldoorlog tot wapentuig zou worden omgesmolten, begroef de lokale bevolking het beeld. De daden van de op de Koninklijke Academie voor Burgerlijke Ingenieurs in Delft geschoolde waterbouwkundig ingenieur Van Doorn en de andere ingenieurs en bouwopzichters zijn bij ons nagenoeg onbekend. In Japan daarentegen komen ze voor in de schoolboeken, zijn er musea aan hen gewijd en straten en pleinen naar hen vernoemd. Zelfs Van Doorns graf in Amsterdam wordt op kosten van Japanse stad Koriyama onderhouden.

Ter gelegenheid van vierhonderd jaar Japans-Nederlandse betrekkingen verhaalt het omvangrijke en rijk geïllustreerde boek ‘In een Japanse stroomversnelling’ over wat de Nederlandse ‘watermannen’ daar deden.

Tot halverwege de negentiende eeuw bleef de buitenlandse invloed op Japan beperkt tot de handel. Japan leefde nog in het water- en houttijdperk, terwijl Europa al met de stoommachine in de weer was. Hoewel de tradities Japan aan het hart lagen, wilden het land een inhaalslag maken die de Japanse beschaving op het niveau van de Westerse moest brengen. Rechtssysteem, politiek, onderwijs en techniek: alles werd naar Westers voorbeeld gekopieerd. De te hulp geroepen buitenlandse experts werden yatoi genoemd.

Waterhuishouding

Voor het moderniseren van de waterbouw werd Nederlandse hulp ingeroepen. Nederlanders, zo wisten de Japanners, hadden de waterhuishouding in hun land goed op orde. Dat het bergachtige Japan met haar woeste rivieren een heel ander werkterrein is dan het platte Nederland, was voor de Japanners geen bezwaar. Bovendien vreesden de Japanners de grootmachten Frankrijk en Engeland. Het minder machtige Nederland zou Japan niet gaan domineren.

Van Doorn en Jack Lindo arriveerden in 1872 als eerste Nederlandse ingenieurs in Japan. Later zouden er nog tien volgen. De op de Koninklijke Militaire Academie in Breda opgeleidde Lindo zette een systeem voor hoogtemetingen op. Zijn uitgangspunt was Tokio. Dit Tokio Peil is tot op de dag van vandaag het referentieniveau van alle hoogtemetingen in Japan, al draagt het nu een andere naam.

Volgens het boek knikten de Japanners instemmend toen Van Doorn foto’s liet zien van de in zee stekende pieren van de ingang van het Noordzeekanaal bij IJmuiden. Zoiets wilden ze ook bij de haven van Osaka. Ook moesten de Nederlanders de rivieren vol zandbanken weer bevaarbaar maken.

Door kribben haaks op de stromingsrichting in de rivier te bouwen, werd de stroming naar het midden van het rivierbed gedreven. Hier ging het water zo hard stromen dat de rivier zichzelf door uitschuring op diepte hield.

Het type krib dat de Nederlanders gebruikten, week af van de in Japan toegepaste rij palen. Een krib met rijswerk als ondergrond zou beter zijn. Zo kwam een typisch Nederlandse techniek – gevlochten matten van buigzaam maar nauwelijks rottend rijshout – in Japan terecht.

Traag

De Japanners letten er goed op dat de yatoi niet te veel zeggenschap kregen. Arbeidscontracten lieten er geen twijfel over bestaan wie de baas was. De Nederlanders waren ‘maar’ adviseurs. Dit tot teleurstelling van de naar daden snakkende Nederlanders. De Nederlanders vonden de Japanse besluitvorming maar traag en inefficiënt. Het departement van Civiele Werken was nog in oprichting terwijl Rijkswaterstaat, dat ze gewend waren, al zeventig jaar bestond.

,,Een vervloekt volk, dat alles zo lam, langzaam en beroerd mogelijk doet”, zo omschreef Lindo de Japanners in een brief naar huis. Door geldgebrek kwamen veel projecten niet eens tot uitvoer en bleef het werk van de Nederlanders overzee beperkt tot plannenmakerij.

Voor hun adviezen werden de Nederlandse ingenieurs vorstelijk betaald, tot het dubbele loon dat ze ooit in eigen land konden verdienen. Zonder zo’n beloning was immers niemand te porren voor een eenzaam verblijf van jaren in een moeilijk te doorgronden cultuur. De Nederlanders wilden, zo beschrijft het boek, graag in contact komen met de lokale bevolking. Deze wendden uit onderdanigheid hun hoofd af, knielden of haastten zich weg als de yatoi passeerden.

Voor Japan was het van begin af aan duidelijk dat de buitenlandse inzet tijdelijk was, net zolang tot ze zelf de techniek beheersten. Het maken van rijswerk hadden ze al snel afgekeken en daar hadden ze die Nederlanders toen helemaal niet meer voor nodig.

In een Japanse stroomversnelling, onder redactie van L.A. van Gasteren et.al., Walburg Pers, Zutphen.

Redacteur Redactie

Heb je een vraag of opmerking over dit artikel?

delta@tudelft.nl

Comments are closed.