Vooral wetenschappelijk personeel aan de TU ervaart een hoge werkdruk. Hoe komt dat? Een openhartig gesprek over competitie, onzekerheid en ‘sleeping beauties’.
Veelzeggend: het duurde weken om vier wetenschappers op dezelfde dag aan tafel te krijgen voor een gesprek over werkdruk. Eenmaal zover spraken Catholijn Jonker, Rob Mudde, Jack Pronk en Rolf van Wegberg openhartig over hun werkdruk.
Competitief spelletje met onzekerheid
Enquêtes, formulieren voor financiën, de papierwinkel rond de Graduate School, informatie na gesprekken met promovendi in ’twintig’ verschillende elektronische systemen pluggen. Jack Pronk noemt dit willekeurige rijtje klussen op waardoor hij werkdruk ervaart. Hij schuift ze meestal naar het eind van de dag. “Af en toe denk je: wat zit ik hier eigenlijk te doen? Meestal denk ik: oké, moet gebeuren, hop!”
Daar komt volgens Pronk bij dat wetenschap bedrijven onzekerheid en druk oplevert. “Wetenschap is al heel lang een competitief spelletje met per definitie onzekerheid. Dat maakt wetenschap leuk, maar geeft ook druk.”
Die druk begint volgens hem al bij promovendi. “Er moet een proefschrift komen en daar is niet een vast stappenplan voor. Ze moeten vier artikelen geschreven hebben om te promoveren. Waarom? Je moet laten zien dat je een zelfstandig wetenschapper bent en één onderdeel daarvan is schrijven. Ik moet tegen sommige promovendi zeggen dat ze zomervakantie moeten nemen.”
Bij tenure trackers (wetenschappers die zichzelf nog moeten bewijzen binnen een tijdelijke aanstelling, red.) komt daar volgens Mudde nog bovenop dat hun loopbaan afhangt van wat ze laten zien. “Vervolgens kom je in het circus van fondsenwerving voor projecten en persoonlijke beurzen, waarbij je continu met onzekerheid moet omgaan.”
Door hoepeltjes springen
Ook die druk is volgens Mudde sterker geworden. “Het leek zo mooi: we gaan persoonlijke grants maken. Veni’s, Vidi’s, Vici’s zijn geinig als je ze krijgt, maar minder leuk als je in die ratrace zit. Topsporters krijgen pauzes, maar bij ons stapelt het zich op. Ik voel me gedwongen om een aantal promovendi te hebben en moet dus een aantal aanvragen schrijven. Elke aanvraag heeft zijn eigen regels. We moeten allemaal braaf door hoepeltjes springen. Die druk neemt toe en ga je voelen omdat de organisatie op meer punten afrekent. Dat elastiekje blijft eeuwig gespannen staan en er komt altijd weer iemand anders die er aan trekt.”
Pronk herinnert zich dat toen hij in 1984 als afstudeerder aan de TU rondliep, een universitair hoofddocent nog de tijd had om anderhalf uur rustig met de benen op tafel met hem te praten over wetenschap. “En dan niet één keer in acht maanden, maar zeer regelmatig.” Mudde herkent dat: “Die had tijd om zijn primaire taak te doen. Door alle dingen eromheen zie je dat helemaal in elkaar gedrukt worden.”
Sleeping beauties ontkend
Niet omdat er meer studenten zijn, zegt Pronk. Sinds 2005 is het aantal studenten bij de TU met 66 procent gestegen en het aantal medewerkers met 2 procent, zegt Mudde. “Die aantallen kunnen wij aan zonder die franje erom heen. Maar van de ene op de andere dag verordonneert de minister dat wetenschappers aan valorisatie moeten gaan doen, omdat wetenschap op de plank ligt. Alsof ik overdag de krant zit te lezen. Sorry, maar ik zit al vol. Wat haal je van mijn bord af? Niks! Nooit!”
Met die valorisatiedruk worden de ‘sleeping beauties‘ volledig ontkend, vindt Catholijn Jonker. “Onderzoeken die de eerste tien jaar nauwelijks worden geciteerd en opeens worden opgepikt. Nee, onderzoek moet binnen nu en drie jaar in geld worden uitgedrukt.”
Te veel promovendi
Een vraag die voorzichtig op tafel komt is: hebben we te veel promovendi? Rolf van Wegberg is er niet bang voor dat te beamen. “Als het aantal promovendi jaar na jaar blijft stijgen zoals nu en de staf stijgt met twee procent, dan kun je op je vingers natellen dat dit ten koste gaat van de promovendi. Het gaat ten koste van de aansluiting van de promovendi bij de groep, en van de individuele begeleiding die daar bij hoort. Dat komt niet ten goede aan de kwaliteit van een instituut.”
Daar komt volgens Pronk nog een ander element van de competitieve fondsenwerving doorheen fietsen. “Je bent door de lage toekenningspercentages gedwongen om meer aan te vragen dan het optimum.” Dit kost veel tijd en kan onverhoeds tot meer promovendi leiden dan gedacht.
Masculiene cultuur
Een deel van de promovendi gaat vervolgens de ratrace weer aan voor een carrière aan de universiteit. Mudde vraagt bij start-up bijeenkomsten van de Graduate School regelmatig wie er denkt een universitaire carrière te gaan hebben. “Tachtig procent van de handen gaat omhoog”, zegt Mudde. “Rekensom: ik zit vijfentwintig jaar bij de TU en als de universiteit niet groeit in wetenschappers en ik ongeveer 25 promovendi opleid, kan er maar eentje op mijn stoel zitten en hooguit eentje naar een andere universiteit. Besteed daar aandacht aan.”
Beginnende promovendi kijken vaak op tegen collega’s die al twee jaar bezig zijn met hun promotieonderzoek, merkt Pronk. Hij bespeurt regelmatig dat promovendi het moeilijk vinden hun onzekerheden en zorgen uit te spreken. Dat komt volgens Mudde door een masculiene cultuur. “Absoluut”, zegt Jonker. Iedereen zet volgens Mudde een masker op. “Veel mensen doen dat onbewust en het is niet voor niets dat bij ons die burn-outs zo hard aankomen. Er was al een tijdje sprake van moeheid, maar ach: niet zeuren, schouders er onder.”
Geen recreatie maar revalidatie
“Precies”, zegt Pronk. “Je kunt jezelf altijd voor de gek houden: ‘nog een paar maanden en dan wordt het rustiger’. En dan komt er nóg iets. Vervolgens heb je een vakantie die geen recreatie is maar op zijn best een beetje revalidatie. Daarna ga je er weer volop tegenaan. Dat kunnen mensen lang volhouden, maar als het een keer ophoudt is de vuistregel: het duurt net zo lang om weer terug te komen als de aanloop heeft geduurd.”
Reken mensen niet af op cijfers, snoei regels, geef vaker een compliment en nog negentien tips van deze wetenschappers.
Heb je een vraag of opmerking over dit artikel?
c.j.c.vanuffelen@tudelft.nl
Comments are closed.