Campus

‘Slechte vragen zijn welkom’

Vrouwen van succesvolle wetenschappers heten universiteitsweduwes. Prof.dr. Michael Graetzel, de nieuwe gasthoogleraar aan de TU, hoopt het ondanks zijn succes als uitvinder van de Graetzel-zonnecel niet zo bont te hebben gemaakt.

Maar wetenschappelijke roem heeft wel een prijs.

In 1991 kwam uw Graetzel-zonnecel op de markt. Hoeveel van uw zonnecellen zijn inmiddels wereldwijd in gebruik?

“Veel. Alleen al op het dak van een pand in Australië waarop een bedrijf van mij recent zonnecellen aanbracht zitten enkele tienduizenden verwerkt.”

Waar haalt u de tijd vandaan om zoveel wetenschappelijk werk te kunnen doen? U hebt meegewerkt aan vierhonderd internationale publicaties, hebt internationale ondernemingen opgezet en bent hoogleraar op drie universiteiten.

“Gewoon hard werken. Ik stop bijna alle tijd die ik heb in mijn werk. Daarom zeg ik wel eens dat ik een lousy husband ben. Voor mijn familie is dat niet altijd goed geweest, en dat spijt me wel eens. Hoewel het bij mij ook weer niet zo rampzalig is als bijvoorbeeld bij Japanse professors. De vrouwen van Japanse wetenschappers worden wel universiteitsweduwes genoemd. Als ze eenmaal met hun onderzoek vorderen ziet hun vrouw ze nooit weer.

Is van negen tot vijf werken mogelijk als je als wetenschapper succes wilt hebben?

“Nee. Zeker niet als je op het punt staat een doorbraak te maken in je onderzoek. Dan word je als een jager die achter zijn prooi aan zit. Je kunt dan niet je experiment even onderbreken omdat de dag voorbij is, of even een tijdje rustig aan doen. Een jager die zijn prooi op het spoor is kan ook niet halverwege ermee uitscheiden, want dan is zijn prooi hem ontvlucht. Ik heb regelmatig gehad dat we de hele nacht doorgingen omdat we op het punt stonden een belangrijke ontdekking te doen. Dan jaag je door tot je de resultaten hebt, want anders ben je ze kwijt.”

U geeft gastcolleges in Delft. Hoe belangrijk is lesgeven voor u, naast uw wetenschappelijk werk?

“Lesgeven is een goede aanvulling op onderzoek, dat voor een belangrijk deel competitief gericht is. Lesgeven heeft soms meer eeuwigheidswaarde, omdat je kennis overdraagt op andere generaties. Onderzoek en lesgeven zouden even belangrijk gevonden moeten worden.

Bij veel universiteiten is de mentaliteit zo, dat de colleges okee zijn zolang de studenten niet klagen. Ik leg voor mijzelf de lat hoger en denk dat ik er in slaag goed les te geven. Met enige regelmaat kom ik oud-studenten van mij tegen die in hoge posities zijn terechtgekomen. Die schieten mij dan aan en zeggen dat ze zich mijn colleges nog herinneren. Zoals laatst nog: een oud student die nu als manager bij Shell in Rotterdam werkt. Dat beschouw ik als een enorme beloning.”

Hebt u een eigen stijl van college geven?

“Ik probeer altijd een dialoog te krijgen met studenten. Vaak zijn ze verlegen en bang om foute antwoorden te geven op mijn vragen. Ik probeer ze zich op hun gemak te laten voelen en zal ze nooit uitlachen. Er zijn geen goede of slechte antwoorden, en ook slechte vragen zijn welkom. Die kunnen ook bijdragen aan de discussie.

Ik probeer helder uit te leggen en heb zelfs mijn beroerde handschrift aangepast om duidelijk formules uit te kunnen schrijven. Daarvoor gebruik ik bij colleges nog steeds een schoolbord. Ik zou nooit alleen een flip-over of Powerpoint gebruiken. Vooral bij het uitleggen van fundamentele kwesties waarbij je diep op de stof ingaat is het belangrijk dat je tijdens je uitleg formules langzaam uitschrijft.”

Welke leermeesters hebt u zelf gehad?

Professor Arnim Henglein in Berlijn is belangrijk geweest. Hij leerde me voorzichtigheid bij experimenten, en om aandacht te nemen voor het onverwachte. Je moet niet alleen verder zoeken in zaken waarvan je de uitkomst ongeveer kunt voorspellen. Uiteindelijk zijn alle belangrijke ontdekkingen vaak onverwachts gekomen. Dat betekent wel dat je soms onderzoek met hoog risico moet doen en daar is moed voor nodig. Bij hem heb ik ook de gave verder ontwikkeld om te zien wanneer resultaten nu verrassend zijn en wanneer niet.

Uiteindelijk zijn we door een meningsverschil uit elkaar gegaan. Ik was altijd al geïnteresseerd in fotochemie en fotonen en heb me met de opkomst van de laser in de zeventiger jaren op dat terrein gespecialiseerd. Terwijl hijals radiochemicus mijn experimenten met grote scepsis bekeek. Onze agenda’s kwamen niet meer overeen en daardoor besloot ik mijn eigen weg te kiezen. Dat bleek achteraf geen slechte beslissing.”

Welke eigenschappen moet een wetenschapper volgens u hebben?

“Het is een bepaalde manier van in het leven staan. Je moet een aangeboren nieuwsgierigheid hebben, dat zie ik bij mezelf als een belangrijke eigenschap. Mijn vrouw klaagt wel eens dat ik bij alles wat ik zie vragen stel. Ik wilde van jongs af aan altijd al weten hoe de natuur in elkaar zit, welke natuurwetten daaraan ten grondslag liggen. Daarom ben ik ook chemicus geworden. Biologie is chemie, ook alle processen die zich in je hersenen afspelen hebben een chemische basis.

Die nieuwsgierigheid is ook waar ik mijn medewerkers op selecteer. Net zo belangrijk is de gave om te onderscheiden wat relevant is en wat niet in je onderzoek. Net als muzikaliteit is dat iets dat je volgens mij niet kunt leren, dat moet je in je hebben.

Je kunt vrij snel bij een student zien of hij deze eigenschappen heeft en dat is doorslaggevend bij goed onderzoek. Dan kun je ze met vertrouwen loslaten. Als er dan uit een experiment onverwachte resultaten komen of het experiment mislukt, hoef je niet het experiment zelf over te doen om de resultaten te controleren. De Delftse student die nu bij mij in Lausanne werkt heeft dat.

Daarnaast verwacht ik van wetenschappers dat wanneer ze eenmaal thuiszitten, ze niet alleen maar de tv aanknippen en op de bank zakken, maar ook de wetenschappelijke literatuur bijhouden en congressen bezoeken. Dat hoort bij de nieuwsgierigheid die ik net noemde. Je wilt graag weten wat er op je vakgebied gebeurt.

In hoeverre zit het zaken doen uw wetenschappelijk werk in de weg?

“Met ondernemingen opzetten is niks mis. Ik ben ook een ondernemer. Maar als je je aan wetenschap wilt wijden, zoals ik, moet je oppassen dat het zaken doen niet al je tijd voor wetenschap opslokt. Ik heb verschillende succesvolle bedrijven opgezet, maar heb op een gegeven moment het leiderschap overgedragen aan andere personen, die in het commerciële deel goed zijn. In alle bedrijven die ik heb gestart heb ik daarom nu godzijdank helemaal niks meer te zeggen.”

U bent een beroemd wetenschapper, die heeft gewerkt aan het Max Planck Instituut in Berlijn en Berkeley University in Californië. Wat maakt de TU Delft voor u aantrekkelijk om gasthoogleraar te worden?

“Wetenschappelijke interesse. De groep van professor Joop Schoonman van de sectie anorganische chemie weet dingen die ik wil weten. Zij zijn ver op het gebied van het aanbrengen van oxidefilms op een ruw oppervlak. Verder dan ik met mijn groep in Lausanne ben. We werken al een paar jaar samen en wisselen studenten uit en uiteindelijk zal die symbiose interessante wetenschappelijke ontdekkingen opleveren.”

Voor de TU bent u een naam waarmee internationaal gescoord kan worden. Hoe belangrijk is voor u de naam van een universiteit?

“Een goede naam is vaak een garantie voor een vruchtbare bodem. Instituten met een goede naam zoals MIT, Berkeley en de ETH hebben de middelen om topmensen aan te trekken. Bij veel instituten zal dat nooit van de grond komen, omdat het ze aan geld ontbreekt, zoals ik laatst tijdens een bezoek aan een universiteit in Zuid Afrika zag.

Toen ik in Berkeley gevraagd werd om onderzoek te doen was dat een geweldige eer. Ik mocht werken met Nobelprijswinnaars, en er werden op het hoogste niveau wetenschappelijke discussie gevoerd. Tijdens mijn jaar daar heb ik een aantal fundamentele ontdekkingen kunnen doen die bij de ontwikkeling van de zonnecel doorslaggevend waren. Bij een ander instituut was dit minder snel gebeurd. Het belangrijkste aan een universiteit vind ik dat ze uitblinken in de gebieden waarin ze onderzoek doen. Anders ben ik not impressed.”

WIE IS MICHAEL GRAETZEL?

De Duitse chemicus prof.dr. Michael Graetzel (59), gasthoogleraar aan de TU, verwierf internationale faam met zijn Graetzel-zonnecel. Deze nieuwe nanogestructureerde zonnecel kwam in 1991 op de markt en levert wereldwijd op daken stroom voor gebouwen. Een wetenschappelijke reputatie had Graetzel al opgebouwd met zijn fotochemisch onderzoek. Na zijn promotie als chemicus werkte hij in de zeventiger jaren voor prof. Arnim Henglein aan het Hahn Meiner Institute for Nuclear Sciences. Met de opkomst van de laser ging Graetzel zijn eigen weg in de fotochemie, een vakgebied waar hij in 1976 de eerste hoogleraar in werd aan de Vrije Universiteit van Berlijn. Graetzel ontvingtwee eredoctoraten voor zijn chemische verdiensten, werkte in 1988 als professor aan het Lawrence Berkeley Laboratorium in Californië en is sinds 2000 directeur van het Instituut voor Fysische Chemie (Epfl) in Lausanne. Naast zijn werk aan zonnecellen heeft Graetzel ook een elektrochemische cel ontworpen waarmee direct water gesplitst kan worden in water en zuurstof. Graetzel blijft voor drie jaar verbonden aan de TU.

Vrouwen van succesvolle wetenschappers heten universiteitsweduwes. Prof.dr. Michael Graetzel, de nieuwe gasthoogleraar aan de TU, hoopt het ondanks zijn succes als uitvinder van de Graetzel-zonnecel niet zo bont te hebben gemaakt. Maar wetenschappelijke roem heeft wel een prijs.

In 1991 kwam uw Graetzel-zonnecel op de markt. Hoeveel van uw zonnecellen zijn inmiddels wereldwijd in gebruik?

“Veel. Alleen al op het dak van een pand in Australië waarop een bedrijf van mij recent zonnecellen aanbracht zitten enkele tienduizenden verwerkt.”

Waar haalt u de tijd vandaan om zoveel wetenschappelijk werk te kunnen doen? U hebt meegewerkt aan vierhonderd internationale publicaties, hebt internationale ondernemingen opgezet en bent hoogleraar op drie universiteiten.

“Gewoon hard werken. Ik stop bijna alle tijd die ik heb in mijn werk. Daarom zeg ik wel eens dat ik een lousy husband ben. Voor mijn familie is dat niet altijd goed geweest, en dat spijt me wel eens. Hoewel het bij mij ook weer niet zo rampzalig is als bijvoorbeeld bij Japanse professors. De vrouwen van Japanse wetenschappers worden wel universiteitsweduwes genoemd. Als ze eenmaal met hun onderzoek vorderen ziet hun vrouw ze nooit weer.

Is van negen tot vijf werken mogelijk als je als wetenschapper succes wilt hebben?

“Nee. Zeker niet als je op het punt staat een doorbraak te maken in je onderzoek. Dan word je als een jager die achter zijn prooi aan zit. Je kunt dan niet je experiment even onderbreken omdat de dag voorbij is, of even een tijdje rustig aan doen. Een jager die zijn prooi op het spoor is kan ook niet halverwege ermee uitscheiden, want dan is zijn prooi hem ontvlucht. Ik heb regelmatig gehad dat we de hele nacht doorgingen omdat we op het punt stonden een belangrijke ontdekking te doen. Dan jaag je door tot je de resultaten hebt, want anders ben je ze kwijt.”

U geeft gastcolleges in Delft. Hoe belangrijk is lesgeven voor u, naast uw wetenschappelijk werk?

“Lesgeven is een goede aanvulling op onderzoek, dat voor een belangrijk deel competitief gericht is. Lesgeven heeft soms meer eeuwigheidswaarde, omdat je kennis overdraagt op andere generaties. Onderzoek en lesgeven zouden even belangrijk gevonden moeten worden.

Bij veel universiteiten is de mentaliteit zo, dat de colleges okee zijn zolang de studenten niet klagen. Ik leg voor mijzelf de lat hoger en denk dat ik er in slaag goed les te geven. Met enige regelmaat kom ik oud-studenten van mij tegen die in hoge posities zijn terechtgekomen. Die schieten mij dan aan en zeggen dat ze zich mijn colleges nog herinneren. Zoals laatst nog: een oud student die nu als manager bij Shell in Rotterdam werkt. Dat beschouw ik als een enorme beloning.”

Hebt u een eigen stijl van college geven?

“Ik probeer altijd een dialoog te krijgen met studenten. Vaak zijn ze verlegen en bang om foute antwoorden te geven op mijn vragen. Ik probeer ze zich op hun gemak te laten voelen en zal ze nooit uitlachen. Er zijn geen goede of slechte antwoorden, en ook slechte vragen zijn welkom. Die kunnen ook bijdragen aan de discussie.

Ik probeer helder uit te leggen en heb zelfs mijn beroerde handschrift aangepast om duidelijk formules uit te kunnen schrijven. Daarvoor gebruik ik bij colleges nog steeds een schoolbord. Ik zou nooit alleen een flip-over of Powerpoint gebruiken. Vooral bij het uitleggen van fundamentele kwesties waarbij je diep op de stof ingaat is het belangrijk dat je tijdens je uitleg formules langzaam uitschrijft.”

Welke leermeesters hebt u zelf gehad?

Professor Arnim Henglein in Berlijn is belangrijk geweest. Hij leerde me voorzichtigheid bij experimenten, en om aandacht te nemen voor het onverwachte. Je moet niet alleen verder zoeken in zaken waarvan je de uitkomst ongeveer kunt voorspellen. Uiteindelijk zijn alle belangrijke ontdekkingen vaak onverwachts gekomen. Dat betekent wel dat je soms onderzoek met hoog risico moet doen en daar is moed voor nodig. Bij hem heb ik ook de gave verder ontwikkeld om te zien wanneer resultaten nu verrassend zijn en wanneer niet.

Uiteindelijk zijn we door een meningsverschil uit elkaar gegaan. Ik was altijd al geïnteresseerd in fotochemie en fotonen en heb me met de opkomst van de laser in de zeventiger jaren op dat terrein gespecialiseerd. Terwijl hijals radiochemicus mijn experimenten met grote scepsis bekeek. Onze agenda’s kwamen niet meer overeen en daardoor besloot ik mijn eigen weg te kiezen. Dat bleek achteraf geen slechte beslissing.”

Welke eigenschappen moet een wetenschapper volgens u hebben?

“Het is een bepaalde manier van in het leven staan. Je moet een aangeboren nieuwsgierigheid hebben, dat zie ik bij mezelf als een belangrijke eigenschap. Mijn vrouw klaagt wel eens dat ik bij alles wat ik zie vragen stel. Ik wilde van jongs af aan altijd al weten hoe de natuur in elkaar zit, welke natuurwetten daaraan ten grondslag liggen. Daarom ben ik ook chemicus geworden. Biologie is chemie, ook alle processen die zich in je hersenen afspelen hebben een chemische basis.

Die nieuwsgierigheid is ook waar ik mijn medewerkers op selecteer. Net zo belangrijk is de gave om te onderscheiden wat relevant is en wat niet in je onderzoek. Net als muzikaliteit is dat iets dat je volgens mij niet kunt leren, dat moet je in je hebben.

Je kunt vrij snel bij een student zien of hij deze eigenschappen heeft en dat is doorslaggevend bij goed onderzoek. Dan kun je ze met vertrouwen loslaten. Als er dan uit een experiment onverwachte resultaten komen of het experiment mislukt, hoef je niet het experiment zelf over te doen om de resultaten te controleren. De Delftse student die nu bij mij in Lausanne werkt heeft dat.

Daarnaast verwacht ik van wetenschappers dat wanneer ze eenmaal thuiszitten, ze niet alleen maar de tv aanknippen en op de bank zakken, maar ook de wetenschappelijke literatuur bijhouden en congressen bezoeken. Dat hoort bij de nieuwsgierigheid die ik net noemde. Je wilt graag weten wat er op je vakgebied gebeurt.

In hoeverre zit het zaken doen uw wetenschappelijk werk in de weg?

“Met ondernemingen opzetten is niks mis. Ik ben ook een ondernemer. Maar als je je aan wetenschap wilt wijden, zoals ik, moet je oppassen dat het zaken doen niet al je tijd voor wetenschap opslokt. Ik heb verschillende succesvolle bedrijven opgezet, maar heb op een gegeven moment het leiderschap overgedragen aan andere personen, die in het commerciële deel goed zijn. In alle bedrijven die ik heb gestart heb ik daarom nu godzijdank helemaal niks meer te zeggen.”

U bent een beroemd wetenschapper, die heeft gewerkt aan het Max Planck Instituut in Berlijn en Berkeley University in Californië. Wat maakt de TU Delft voor u aantrekkelijk om gasthoogleraar te worden?

“Wetenschappelijke interesse. De groep van professor Joop Schoonman van de sectie anorganische chemie weet dingen die ik wil weten. Zij zijn ver op het gebied van het aanbrengen van oxidefilms op een ruw oppervlak. Verder dan ik met mijn groep in Lausanne ben. We werken al een paar jaar samen en wisselen studenten uit en uiteindelijk zal die symbiose interessante wetenschappelijke ontdekkingen opleveren.”

Voor de TU bent u een naam waarmee internationaal gescoord kan worden. Hoe belangrijk is voor u de naam van een universiteit?

“Een goede naam is vaak een garantie voor een vruchtbare bodem. Instituten met een goede naam zoals MIT, Berkeley en de ETH hebben de middelen om topmensen aan te trekken. Bij veel instituten zal dat nooit van de grond komen, omdat het ze aan geld ontbreekt, zoals ik laatst tijdens een bezoek aan een universiteit in Zuid Afrika zag.

Toen ik in Berkeley gevraagd werd om onderzoek te doen was dat een geweldige eer. Ik mocht werken met Nobelprijswinnaars, en er werden op het hoogste niveau wetenschappelijke discussie gevoerd. Tijdens mijn jaar daar heb ik een aantal fundamentele ontdekkingen kunnen doen die bij de ontwikkeling van de zonnecel doorslaggevend waren. Bij een ander instituut was dit minder snel gebeurd. Het belangrijkste aan een universiteit vind ik dat ze uitblinken in de gebieden waarin ze onderzoek doen. Anders ben ik not impressed.”

WIE IS MICHAEL GRAETZEL?

De Duitse chemicus prof.dr. Michael Graetzel (59), gasthoogleraar aan de TU, verwierf internationale faam met zijn Graetzel-zonnecel. Deze nieuwe nanogestructureerde zonnecel kwam in 1991 op de markt en levert wereldwijd op daken stroom voor gebouwen. Een wetenschappelijke reputatie had Graetzel al opgebouwd met zijn fotochemisch onderzoek. Na zijn promotie als chemicus werkte hij in de zeventiger jaren voor prof. Arnim Henglein aan het Hahn Meiner Institute for Nuclear Sciences. Met de opkomst van de laser ging Graetzel zijn eigen weg in de fotochemie, een vakgebied waar hij in 1976 de eerste hoogleraar in werd aan de Vrije Universiteit van Berlijn. Graetzel ontvingtwee eredoctoraten voor zijn chemische verdiensten, werkte in 1988 als professor aan het Lawrence Berkeley Laboratorium in Californië en is sinds 2000 directeur van het Instituut voor Fysische Chemie (Epfl) in Lausanne. Naast zijn werk aan zonnecellen heeft Graetzel ook een elektrochemische cel ontworpen waarmee direct water gesplitst kan worden in water en zuurstof. Graetzel blijft voor drie jaar verbonden aan de TU.

Redacteur Redactie

Heb je een vraag of opmerking over dit artikel?

delta@tudelft.nl

Comments are closed.