Campus

Rubber handschoenen en chloor

Het nieuwe jaar is een uur oud. Drie zoenen van de blonde vamp van de barcommissie, een stevige handdruk van de jongen die vorige week over de bar kotste.

En een omhelzing van meisjes met roze pruiken en fluitjes die uitrollen als de tong van een kameleon. Iedereen gelukkignieuwjaart me.

Nergens een beter feest dan dit feest. Oud en Nieuw is het hoogtepunt van het jaar. Weken van intensieve voorbereiding gaan eraan vooraf. De commissieleden timmeren, schilderen en regelen kilometers gratis tapijt. Dit jaar is het beter dan ooit. Dit is de grootste sociëteitsmetamorfose uit de geschiedenis.

Abba zingt ‘Happy New Year’ door de grote luidsprekers. Voor de derde keer proosten we met namaakchampagne op geluk, liefde en succes. En Erik ook nog op veel mooie meisjes en bier dat nog lekkerder is dan het bier dat we nu hebben. ,,Moet je kijken, al die feestende mensen. Mooi hè?” zeg ik tegen hem. De secretaris van mijn bestuur knikt. ,,Een oom van me zei: dat is goed voor je cv, zo’n bestuursjaar. Moet je doen. Maar daar doe je het toch niet voor? Het is toch sowieso geweldig. Kijk nou om je heen!”

Hij slaat een vriendschappelijke arm om me heen. Zo observeren we de glibberige dansvloer: een piste van bier vermengd met zeepsop van de bellenblaasmachine. Elke danspas, elke omhelzing, elke glimlach is voor ons. Zonder het bestuur geen feesten. Wij fabriceren geluk.

Dan kijkt Erik op zijn horloge en houdt zijn sleutelbos met veertig sleutels omhoog. Het gerinkel is als de gong bij een bokswedstrijd. Het kondigt het begin aan van een gevecht: het Gevecht der Verantwoordelijkheid. Tijdens de bestuursvergadering hadden we geloot. En ik % normaal altijd een geluksvogel % had het lootje getrokken waarop stond: ‘Gefeliciteerd, jij mag afsluiten’. Geluksvogel. Erik had gelachen toen hij mijn zure gezicht zag, maar dat veranderde toen hij het lootje opende dat voor hem was overgebleven. Hij werd mijn partner.

En dus lopen we rond, kijken we of alles in orde is. Op de champagne na zijn we nuchter. Om iemand die in een glasscherf is gevallen naar de ehbo te rijden. Of om de buren te woord staan wanneer ze klagen over geluidsoverlast. Wij zijn vanavond de burgerwacht die patrouilleert in het uitgaansgebied, de opzichters van de speelplaats, de maatschappelijk werkers die toezicht houden op de verslaafden.

* * *

Het nieuwe jaar is twee uur oud. Er drijven slingers toiletpapier door een lichtgele vijver. Nog één keer doortrekken en de pot stroomt over. Ik doe het niet. Voorkom zo dat een waterval in de richting van mijn schoenen spoelt. Ik gooi mijn stropdas over mijn schouder, stroop de mouwen van mijn jasje en mijn overhemd op. Aan mijn handen schuif ik twee felgele rubber handschoenen. Erik staat naast me. Met een emmer en een rol vuilniszakken.

,,Wat doen we hier?” mopper ik. ,,We horen thuis te zitten en moeders oliebollen te verorberen. We moeten onze handen warmen aan warme chocolademelk. En we moeten nadenken over de volgorde waarin we ons vuurwerk gaan afsteken.”

Ik buk me naar voren en schat de afstand van het wateroppervlak tot de verstopping. De handschoenen zijn te kort. Erik reikt me een vuilniszak aan en ik steek mijn arm erin. De bovenkant houdt hij met twee handen vast rond mijn schouder. Dan barst hij in lachen uit.,,Wat?” vraag ik geïrriteerd. ,,Ik moest denken aan mijn verjaardagspartijtjes op de basisschool. Mijn moeder organiseerde altijd hetzelfde spelletje: ieder kind moest zonder zijn handen te gebruiken een snoepje uit een bak water halen.”

,,Hè bah”, roep ik. ,,Moet dat nu?” Erik lacht nog harder en steekt plagend zijn tong uit. De mouw van zijn jasje gebruikt hij om de lachtranen van zijn wangen te vegen. Ik kokhals wanneer ik met mijn dubbel ingepakte handen het wateroppervlak raak. Als die verdomde vuilniszak maar niet lek is. Ik wend mijn hoofd af van de pot om het toiletpapieraquarium niet te hoeven zien. Mijn hand verdwijnt in de pot. Het water drukt de zak tegen mijn arm. Ik graai en ik wroet. Voel me als een dierenarts bij de geboorte van een kalfje. Dan klinkt er een gorgelend geluid. Het waterpeil in de pot begint te dalen. In mijn hand een zompige prop toiletpapier. Ik gooi hem in de emmer van Erik. Mijn arm met vuilniszakcondoom duikt opnieuw het toilet in. Ik ben ook nog de gelukkige vinder van zes plastic bekers. Om de stank te overstemmen spuit ik een plas chloor in het toilet. Dan trek ik door. Het toilet is gereanimeerd.

* * *

Het nieuwe jaar is drie uur oud. ,,Ik ga de dansvloer checken”, zegt Erik. ,,Kun jij even door de sociëteit en de keuken lopen?” En dus loop ik door de keuken. Zonder iets te opvallends tegen te komen. Of toch: op een bord ligt een kleffe oliebol met daarop een grijze plak met vet vermengde poedersuiker. Ik pak het ding en neem een hap. Het smaakt naar karton, maar ik heb honger.

Denkend aan donzige dekbedden, warme bubbelende bubbelbaden en massages van ultradunne fotomodellen loop ik door naar de sociëteit. Af en toe steekt iemand me een hand toe, begeleid door een vluchtig ‘gelukkig nieuwjaar’. De meesten ken ik alleen van gezicht, sommigen niet eens. Allen kennen mij, herkennen mij. Nee, ze herkennen mijn bestuurspak en mijn sleutelbos. Ik wil niet met ze praten. Wil. Het. Niet. Ik heb niets te zeggen. Tegen niemand.

En toch moet ik blijven tot het allerlaatste einde. Blijven tot de laatste akkoorden van de laatste slijmplaat, blijven tot het laatste lid de laatste slok van zijn cognac heeft genomen, blijven tot de laatste cd-speler in de kluis is opgeborgen. Want ik fabriceer geluk.

Nog even. Om zes uur gaan we dicht, misschien om zeven uur. Ik slenter naar beneden. Op de dansvloer dreunt de doffe beat uit metershoge luidsprekers. Er is weinig veranderd sinds de ontstopping. De roze pruiken staan schever en de kameleonfluitjes doen het niet meer. Maar nog steeds drinkt iedereen bier. En nog steeds is de dansvloer glibberig. Dronken mensen deinen mee met de muziek. Leven in hun dansende-mensenwereld.

In het midden van de zaal staat een groep jongens met halflang vettig haar en versleten jasjes. In hun handen flesjes bier % zelf meegenomen. Het zijn de Dronken Onbekenden. Van een andere vereniging? Uit een andere stad? Ik moet erop af, maar doe het niet. Geen zin om te vertellen dat we een besloten vereniging zijn en dat ze weg moeten. Geen zin in de ongelijke strijd waarin ik diplomatiek moet zijn en zij mogen zeuren, schelden en duwen.

Ik speur de ruimte af, op zoek naar Erik. We kunnen ze samen uit het pand zetten. Misschien. Waar is hij? Daar. Hij danst met zijn rug naar mij toe. Bekijkt het rossige meisje met de glittermascara die zwierig met haar heupen zwaait. Haar glitters zijn een eigen leven gaan leiden: ze glinsteren op haar schouders en in haar haar. Een boa slingert als een lasso boven haar hoofd. Een paar veren laten los, vliegen in het rond en belanden op de dansvloer. Ze drijven in een plasje bier. Een goede cowboy is ze niet, ze heeft drie pogingen nodig om haar koe te vangen. Het is Erik % hij steekt triomfantelijk zijn duim naar haar op. Naast hem staan deDronken Onbekenden. Hij moet ze ook gezien hebben. De lafaard.

* * *

Het nieuwe jaar is vier uur oud. De monitor van mijn computer verlicht de verder donkere bestuurskamer. Ik ben gevlucht, weg van de feestende massa, weg van de ongezellige gezelligheid, weg van de verantwoordelijkheid. Bij mijn zevende tonic van de avond kijk ik naar de cijfertjes die over mijn beeldscherm dansen, de cijfers van mijn boekhouding. Het financieel halfjaarverslag. Uit het stereotorentje komen melancholische klanken van de Counting Crows. Ik probeer een frisdrankboertje in te houden.

Op de achtergrond nog steeds die penetrante beat van de dansvloer. Ik kán er niet aan ontsnappen. Dáár dansen de mensen die plastic bekers in een toilet stoppen, de mensen die zich volgooien met alcohol, de mensen die wankelen op het glibberige zeepsop. Zij moeten later dit land besturen, het milieu beschermen, economische groei stimuleren en aandeelhoudersvergaderingen voorzitten. Dit hier, deze kolkende lallende massa op de dansvloer is de dronken potentie van ons land. En ik, ik ben hun leider.

Ja, de oom van Erik had gelijk. Het zal prijken op mijn cv als ik klaar ben met studeren: ’thesauriër van studentenvereniging Utopia, 2002-2003′. Deze regel maakt mij een high potential. Brengt mijn sollicitatiebrief op de stapel ‘Uitnodigen voor een gesprek’. En dus word ik junior advisor, assistant manager, en uiteindelijk chief executive officer bij een succesvolle multinational. Ik verdien geld als water, ik woon in mijn villa met zwembad, sauna en thuisbioscoop.

En waarom? Omdat ik twee weken geleden de muizenverdelgingsdienst heb gebeld, vorige week op de diësborrel van een bevriende vereniging zeven biertjes in een uur heb gedronken, gisteren de bar heb vrijgemaakt van stinkende schimmels, en nu weiger de Dronken Onbekenden terug te sturen naar Dronken-Onbekendenland.

Ja % daarom ben ik een high potential. Een high potential die ruikt naar rubber handschoenen en chloor.

Het nieuwe jaar is een uur oud. Drie zoenen van de blonde vamp van de barcommissie, een stevige handdruk van de jongen die vorige week over de bar kotste. En een omhelzing van meisjes met roze pruiken en fluitjes die uitrollen als de tong van een kameleon. Iedereen gelukkignieuwjaart me.

Nergens een beter feest dan dit feest. Oud en Nieuw is het hoogtepunt van het jaar. Weken van intensieve voorbereiding gaan eraan vooraf. De commissieleden timmeren, schilderen en regelen kilometers gratis tapijt. Dit jaar is het beter dan ooit. Dit is de grootste sociëteitsmetamorfose uit de geschiedenis.

Abba zingt ‘Happy New Year’ door de grote luidsprekers. Voor de derde keer proosten we met namaakchampagne op geluk, liefde en succes. En Erik ook nog op veel mooie meisjes en bier dat nog lekkerder is dan het bier dat we nu hebben. ,,Moet je kijken, al die feestende mensen. Mooi hè?” zeg ik tegen hem. De secretaris van mijn bestuur knikt. ,,Een oom van me zei: dat is goed voor je cv, zo’n bestuursjaar. Moet je doen. Maar daar doe je het toch niet voor? Het is toch sowieso geweldig. Kijk nou om je heen!”

Hij slaat een vriendschappelijke arm om me heen. Zo observeren we de glibberige dansvloer: een piste van bier vermengd met zeepsop van de bellenblaasmachine. Elke danspas, elke omhelzing, elke glimlach is voor ons. Zonder het bestuur geen feesten. Wij fabriceren geluk.

Dan kijkt Erik op zijn horloge en houdt zijn sleutelbos met veertig sleutels omhoog. Het gerinkel is als de gong bij een bokswedstrijd. Het kondigt het begin aan van een gevecht: het Gevecht der Verantwoordelijkheid. Tijdens de bestuursvergadering hadden we geloot. En ik % normaal altijd een geluksvogel % had het lootje getrokken waarop stond: ‘Gefeliciteerd, jij mag afsluiten’. Geluksvogel. Erik had gelachen toen hij mijn zure gezicht zag, maar dat veranderde toen hij het lootje opende dat voor hem was overgebleven. Hij werd mijn partner.

En dus lopen we rond, kijken we of alles in orde is. Op de champagne na zijn we nuchter. Om iemand die in een glasscherf is gevallen naar de ehbo te rijden. Of om de buren te woord staan wanneer ze klagen over geluidsoverlast. Wij zijn vanavond de burgerwacht die patrouilleert in het uitgaansgebied, de opzichters van de speelplaats, de maatschappelijk werkers die toezicht houden op de verslaafden.

* * *

Het nieuwe jaar is twee uur oud. Er drijven slingers toiletpapier door een lichtgele vijver. Nog één keer doortrekken en de pot stroomt over. Ik doe het niet. Voorkom zo dat een waterval in de richting van mijn schoenen spoelt. Ik gooi mijn stropdas over mijn schouder, stroop de mouwen van mijn jasje en mijn overhemd op. Aan mijn handen schuif ik twee felgele rubber handschoenen. Erik staat naast me. Met een emmer en een rol vuilniszakken.

,,Wat doen we hier?” mopper ik. ,,We horen thuis te zitten en moeders oliebollen te verorberen. We moeten onze handen warmen aan warme chocolademelk. En we moeten nadenken over de volgorde waarin we ons vuurwerk gaan afsteken.”

Ik buk me naar voren en schat de afstand van het wateroppervlak tot de verstopping. De handschoenen zijn te kort. Erik reikt me een vuilniszak aan en ik steek mijn arm erin. De bovenkant houdt hij met twee handen vast rond mijn schouder. Dan barst hij in lachen uit.,,Wat?” vraag ik geïrriteerd. ,,Ik moest denken aan mijn verjaardagspartijtjes op de basisschool. Mijn moeder organiseerde altijd hetzelfde spelletje: ieder kind moest zonder zijn handen te gebruiken een snoepje uit een bak water halen.”

,,Hè bah”, roep ik. ,,Moet dat nu?” Erik lacht nog harder en steekt plagend zijn tong uit. De mouw van zijn jasje gebruikt hij om de lachtranen van zijn wangen te vegen. Ik kokhals wanneer ik met mijn dubbel ingepakte handen het wateroppervlak raak. Als die verdomde vuilniszak maar niet lek is. Ik wend mijn hoofd af van de pot om het toiletpapieraquarium niet te hoeven zien. Mijn hand verdwijnt in de pot. Het water drukt de zak tegen mijn arm. Ik graai en ik wroet. Voel me als een dierenarts bij de geboorte van een kalfje. Dan klinkt er een gorgelend geluid. Het waterpeil in de pot begint te dalen. In mijn hand een zompige prop toiletpapier. Ik gooi hem in de emmer van Erik. Mijn arm met vuilniszakcondoom duikt opnieuw het toilet in. Ik ben ook nog de gelukkige vinder van zes plastic bekers. Om de stank te overstemmen spuit ik een plas chloor in het toilet. Dan trek ik door. Het toilet is gereanimeerd.

* * *

Het nieuwe jaar is drie uur oud. ,,Ik ga de dansvloer checken”, zegt Erik. ,,Kun jij even door de sociëteit en de keuken lopen?” En dus loop ik door de keuken. Zonder iets te opvallends tegen te komen. Of toch: op een bord ligt een kleffe oliebol met daarop een grijze plak met vet vermengde poedersuiker. Ik pak het ding en neem een hap. Het smaakt naar karton, maar ik heb honger.

Denkend aan donzige dekbedden, warme bubbelende bubbelbaden en massages van ultradunne fotomodellen loop ik door naar de sociëteit. Af en toe steekt iemand me een hand toe, begeleid door een vluchtig ‘gelukkig nieuwjaar’. De meesten ken ik alleen van gezicht, sommigen niet eens. Allen kennen mij, herkennen mij. Nee, ze herkennen mijn bestuurspak en mijn sleutelbos. Ik wil niet met ze praten. Wil. Het. Niet. Ik heb niets te zeggen. Tegen niemand.

En toch moet ik blijven tot het allerlaatste einde. Blijven tot de laatste akkoorden van de laatste slijmplaat, blijven tot het laatste lid de laatste slok van zijn cognac heeft genomen, blijven tot de laatste cd-speler in de kluis is opgeborgen. Want ik fabriceer geluk.

Nog even. Om zes uur gaan we dicht, misschien om zeven uur. Ik slenter naar beneden. Op de dansvloer dreunt de doffe beat uit metershoge luidsprekers. Er is weinig veranderd sinds de ontstopping. De roze pruiken staan schever en de kameleonfluitjes doen het niet meer. Maar nog steeds drinkt iedereen bier. En nog steeds is de dansvloer glibberig. Dronken mensen deinen mee met de muziek. Leven in hun dansende-mensenwereld.

In het midden van de zaal staat een groep jongens met halflang vettig haar en versleten jasjes. In hun handen flesjes bier % zelf meegenomen. Het zijn de Dronken Onbekenden. Van een andere vereniging? Uit een andere stad? Ik moet erop af, maar doe het niet. Geen zin om te vertellen dat we een besloten vereniging zijn en dat ze weg moeten. Geen zin in de ongelijke strijd waarin ik diplomatiek moet zijn en zij mogen zeuren, schelden en duwen.

Ik speur de ruimte af, op zoek naar Erik. We kunnen ze samen uit het pand zetten. Misschien. Waar is hij? Daar. Hij danst met zijn rug naar mij toe. Bekijkt het rossige meisje met de glittermascara die zwierig met haar heupen zwaait. Haar glitters zijn een eigen leven gaan leiden: ze glinsteren op haar schouders en in haar haar. Een boa slingert als een lasso boven haar hoofd. Een paar veren laten los, vliegen in het rond en belanden op de dansvloer. Ze drijven in een plasje bier. Een goede cowboy is ze niet, ze heeft drie pogingen nodig om haar koe te vangen. Het is Erik % hij steekt triomfantelijk zijn duim naar haar op. Naast hem staan deDronken Onbekenden. Hij moet ze ook gezien hebben. De lafaard.

* * *

Het nieuwe jaar is vier uur oud. De monitor van mijn computer verlicht de verder donkere bestuurskamer. Ik ben gevlucht, weg van de feestende massa, weg van de ongezellige gezelligheid, weg van de verantwoordelijkheid. Bij mijn zevende tonic van de avond kijk ik naar de cijfertjes die over mijn beeldscherm dansen, de cijfers van mijn boekhouding. Het financieel halfjaarverslag. Uit het stereotorentje komen melancholische klanken van de Counting Crows. Ik probeer een frisdrankboertje in te houden.

Op de achtergrond nog steeds die penetrante beat van de dansvloer. Ik kán er niet aan ontsnappen. Dáár dansen de mensen die plastic bekers in een toilet stoppen, de mensen die zich volgooien met alcohol, de mensen die wankelen op het glibberige zeepsop. Zij moeten later dit land besturen, het milieu beschermen, economische groei stimuleren en aandeelhoudersvergaderingen voorzitten. Dit hier, deze kolkende lallende massa op de dansvloer is de dronken potentie van ons land. En ik, ik ben hun leider.

Ja, de oom van Erik had gelijk. Het zal prijken op mijn cv als ik klaar ben met studeren: ’thesauriër van studentenvereniging Utopia, 2002-2003′. Deze regel maakt mij een high potential. Brengt mijn sollicitatiebrief op de stapel ‘Uitnodigen voor een gesprek’. En dus word ik junior advisor, assistant manager, en uiteindelijk chief executive officer bij een succesvolle multinational. Ik verdien geld als water, ik woon in mijn villa met zwembad, sauna en thuisbioscoop.

En waarom? Omdat ik twee weken geleden de muizenverdelgingsdienst heb gebeld, vorige week op de diësborrel van een bevriende vereniging zeven biertjes in een uur heb gedronken, gisteren de bar heb vrijgemaakt van stinkende schimmels, en nu weiger de Dronken Onbekenden terug te sturen naar Dronken-Onbekendenland.

Ja % daarom ben ik een high potential. Een high potential die ruikt naar rubber handschoenen en chloor.

Redacteur Redactie

Heb je een vraag of opmerking over dit artikel?

delta@tudelft.nl

Comments are closed.