De Delftse student Bart van der Pot zat tijdens de Tweede Wereldoorlog in een verzetsgroep, totdat hij werd gearresteerd. Onlangs verschenen zijn Herinneringen aan Buchenwald.
‘Het is nu goed dertig jaar geleden dat ik onverwachts werd meegezogen in één van de vervaarlijke draaikolken van het verzet tegen de Duitse overheersing. Nog zo vele onuitgesproken herinneringen spoken tot in kleine details in mijn hoofd rond, dat ik er toch nog toe overga deze op te schrijven. Vertellen is, zoals nu na vele jaren wel gebleken, niet goed mogelijk.’
Zo begint Bart van der Pot in 1972, een jaar voor zijn dood, zijn herinneringen aan wat hij heeft meegemaakt in de oorlogsjaren 1941-1945. Wat volgt, is een ongelooflijk gedetailleerd en aangrijpend verslag van zijn Duitse gevangenschap in Scheveningen, kamp Amersfoort en de concentratiekampen Buchenwald en Dora.
Van der Pot was in 1936 zijn studie elektrotechniek begonnen aan de Technische Hogeschool Delft. Hij zat bij het Delftsch Studenten Corps en was wedstrijdroeier bij Laga.
Als de oorlog uitbreekt, wordt hij via zijn kamergenoot en roeimaatje Jan van Blerkom lid van een verzetsgroep van studenten: de Ordedienst (OD) die onder leiding staat van professor Schoemaker.
Arrestatie
Op 23 augustus 1941 wordt Van der Pot gearresteerd, omdat Jan van Blerkom en Charley Hugenholtz kort daarvoor de van verraad verdachte Hugo de Man hebben geliquideerd. Van der Pot belandt in de Duitse gevangenis in Scheveningen, bijgenaamd het Oranjehotel. Ruim een half jaar later brengt de bezetter hem met bijna honderd OD’ers, onder wie professor Schoemaker, naar concentratiekamp Amersfoort. Van der Pot beschrijft dit als ‘een gore miserabele troep, slecht georganiseerd en met belachelijk kleine rantsoenen.’
Als in april 1942 72 OD’ers ter dood worden veroordeeld, ontspringt Van der Pot de dans met vijftien anderen. Onder hen is Frans van Hasselt, wiens toespraak in november 1940 het begin was van het studentenverzet. De Duitsers voeren het selecte groepje af naar het Duitse Buchenwald, waar ze in het badhuis horen dat de groep ‘binnen veertien dagen klaar zal zijn voor het crematorium’.
Slavenwerk
Buchenwald is echter een werkkamp en de studenten belanden als slaven in het grote commando ‘Maurer-Truppengarage’. Van der Pot beschrijft op een zakelijke, maar juist daardoor treffende wijze de kou, de slechte nachten, de stokslagen en ‘het eeuwige lopen, stenen sjouwen en staan op de appèlplaats’.
Toch probeert hij er de moed in te houden. Als ze in een natte sneeuwstorm steigerpalen moeten sjouwen en langs een gebouw komen, zegt hij: ‘laten we ons voorstellen dat daar de Sociëteit Phoenix is waar we iets warms en versterkends kunnen gaan halen. Frans zei toen: daar mag je me nooit meer aan herinneren, dat was vroeger en dat komt nooit meer terug.’
Zijn makker Van Hasselt overlijdt enkele maanden later. Van der Pot is dan juist op krachten gekomen na zeven weken rust vanwege een voetwond. Hij gaat werken in een ander commando – Gustloffwerke Weimar – een middelgrote machinefabriek voor geschut en pantserwagens. Het besef dat hij de vijand helpt, leidt tot enige weerzin. ‘Moeilijk punt, maar al het werk was ten gunste van de vijand, of je nou stenen sjouwde, terreinen egaliseerde of bouwde, het was allemaal voor kazernes, garages of fabrieken voor het leger.’
Nacht und Nebel
Van der Pot schrijft dat hij er tot juli 1943 ‘een relatief goede tijd’ heeft. Totdat plotseling zo’n negentig Nederlanders het predicaat NN-häftlinge krijgen: ‘wat stond voor ‘in Nacht und Nebel sollen sie verschwinden’. Van der Pot moet een afscheidsbrief voor thuis schrijven, maar tweemaal gaat het transport naar het ‘spoorloos verdwijnen’ in concentratiekamp Natzweiler niet door. Een derde keer staat zijn naam niet op de lijst.
Minutieus beschrijft Van der Pot zijn werk in een productieafdeling voor V-wapens en in het ondergrondse wapenfabriekkamp Dora. Soms richt hij het woord tot de lezer, die zich immers misschien afvraagt waarom er geen ontsnapping werd georganiseerd. Ze zagen er geen kans toe. Als de geallieerden in april 1945 oprukken, gaat hij negen dagen op transport naar het bijna geheel geëvacueerde vrouwenkamp Ravensbrück. Zijn beschrijving van de omstandigheden in de wagon zijn uiterst beklemmend, maar zonder enig zelfbeklag.
Tuberculose
Na tien dagen vertrekt hij met anderen te voet uit Ravensbrück en kunnen ze in een Amerikaans krijgsgevangenkamp eten wat ze willen. Via verschillende vrachtwagens komen ze aan in Nederland, waar Van der Pot tbc blijkt te hebben. Uiteindelijk maakt hij zijn studie af.
Dit belangwekkende document is in februari voor het eerst in boekvorm gepubliceerd. Het verschijnt ook in afleveringen in Natzweiler Berichten, aldus Van der Pots neef Han Israëls. Diens moeder stuurde in 1972 al een transcriptie naar het Nederlands Instituut voor Oorlogsdocumentatie. Reden voor een decennialange ruzie met Van der Pots weduwe die het verhaal binnenskamers wilde houden.
Geheime boodschappen
Rond 1990 verscheen het buiten haar medeweten om in eigen beheer, in een zeer kleine oplage. Nu is er van dit historische document gelukkig een complete versie voor het grotere publiek. In het nawoord beschrijft Israëls nog een interessante ontdekking: in Van der Pots brieven aan zijn ouders stonden geheime boodschappen.
Voor wie geïnteresseerd is in verslagen van (Delftse) ooggetuigen uit de Tweede Wereldoorlog is dit een indrukwekkende en onmisbare uitgave. Er staan foto’s van brieven in en het bevat slechts enkele, maar zeer verhelderende noten. Het enige wat er aan ontbreekt, is een foto van Bart van der Pot zelf.
Bart van der Pot met zijn vrouw, vijf jaar na de oorlog. (Foto: Han Israëls)
- Bart van der Pot, ‘Herinneringen aan Buchenwald’, Uitgeverij Aspekt, 146 pagina’s.
Heb je een vraag of opmerking over dit artikel?
c.j.c.vanuffelen@tudelft.nl
Comments are closed.