Campus

Onderzoekscholen sterven langzame dood

De geldbronnen voor onderzoekscholen, het geesteskind van oud-minister Ritzen, drogen op. De eerste onderzoekers gooien nu hun handdoek in de ring en heffen hun school op.

Ze willen zich niet meer de rimram vergaderen. Alleen de echte die hards onder de onderzoekscholen gaan door, vooral voor hun promovendi.

,,We stoppen eind dit jaar met de onderzoekschool vanwege het succes van de school”, vertelt prof.dr.ir. S. van der Zwaag, waarnemend directeur van Materiaalkunde Instituut Delft Eindhoven Groningen (MIDEG). ,,We waren overgeorganiseerd.” Door allerlei nieuwe initiatieven, zoals de technologische topinstituten op het terrein van metalen en polymeren en een groot materialenonderzoeksprogramma van onderzoeksfinancier NWO, was de onderzoekschool eigenlijk overbodig geworden. ,,Met grotendeels dezelfde mensen moesten we de ene maand de strategie voor de onderzoekschool bepalen en de andere maand die voor het technologisch topinstituut metalen.” En omdat er veel geld van de overheid en het bedrijfsleven naar de topinstituten gaat, zo’n zestig miljoen per instituut, sneuvelde de onderzoekschool.

Bij de onderzoekschool Waterbouw klinkt een gelijksoortig geluid. De onderzoekschool is overbodig geworden door de oprichting van twee onderzoekscentra samen met het bedrijfsleven, een dioc op het gebied van water en de oprichting van Delft Cluster dat met geld uit de aardgasbaten ook waterbouwkundig onderzoek doet samen met het bedrijfsleven. ,,Zonder de onderzoekschool is onze wereld ook goed georganiseerd”, stelt prof.dr.ir. Ch.F. Hendriks.

Riante startsubsidies

Onderzoekscholen moesten toponderzoek bundelen, de samenwerking tussen aanpalende disciplines versterken en opleidingen voor promovendi verzorgen, bedacht oud-minister Ritzen begin jaren negentig. Het ministerie van Economische Zaken steunde dit idee door de technische onderzoekscholen te verwennen met riante startsubsidies die konden oplopen tot vijf miljoen gulden. Ook onderzoeksfinancier NWO kwam met startsubsidies over de brug. Verspreid over heel Nederland stichtten onderzoekers zo’n 120 onderzoekscholen, virtuele instituten zonder eigen gebouw. De wetenschappers bleven op hun normale werkplek zitten. Delftenaren zijn bij zo’n twintig scholen betrokken, waarvan tien een Delftse directeur hebben.

De scholen bundelen of alle Nederlandse expertise op een bepaald terrein, zoals het Burgercentrum op het gebied van de stromingsleer, of er vindt multidisciplinaire samenwerking plaats. Zo bracht Biotechnological Sciences Delft Leiden (BSDL) procesingenieurs en erfelijkheidsleerspecialisten bij elkaar.

Inmiddels zijn alle startsubsidies afgelopen en krijgen onderzoekscholen op de TU per jaar alleen nog honderdvijftigduizend gulden van het college van bestuur voor een secretaris en bijvoorbeeld het maken van een jaarverslag. Voor het geld hoef je dus geen onderzoekschool meer in de lucht te houden.

,,Wij zien echter nog steeds een meerwaarde”, vertelt prof.dr. J.G. Kuenen, voorzitter van de vorig jaar opgerichte raad van wetenschappelijke directeuren van Delftse onderzoekscholen. ,,Zo organiseer je bijvoorbeeld wetenschappelijke dagen voor promovendi en krijg je nuttig commentaar op het onderzoeksprogramma van de adviescommissie. Wetenschappers die lid zijn van een goed lopende onderzoekschool krijgen bovendien makkelijker geld voor projecten van onderzoeksfinancier NWO. We zijn niet van plan om die voordelen zomaar weg te gooien.”

Onderzoekscholen hebben zelf geen geld in handen om promovendi aan te stellen. Het bestuur is daarom afhankelijk van de welwillendheid van de deelnemende onderzoeksgroepen: willen die groepen hun eigen onderzoek naadloos bij de onderzoeksthema’s van de school laten aansluiten of geven ze eigenlijk meer de voorkeur aan andere onderzoeksterreinen. ,,Zonder veel geld kun je een onderzoekschool alleen draaiende houden met een gemotiveerde club die zelf de voordelen van de onderzoekschool goed ziet”, erkent Kuenen.

,,Natuurlijk vonden we het jammer dat drie jaar geleden het grote geld op de TU naar de dioc’s ging”, vertelt Kuenen. ,,Het college heeft toen besloten om de onderzoekscholen, waar veel tijd en energie in was gaan zitten, niet te stimuleren.”

Onderzoekscholen zijn veel minder vluchtige samenwerkingsverbanden dan de Delftse interfacultaire onderzoekscentra (dioc’s), meent Kuenen. ,,We richten ons meer op de lange termijn en op het geven van onderwijsen het doorgeven van ervaringen. In dioc’s die nieuwe onderzoeksgebieden moeten ontginnen, zet je soms vijf mensen bij elkaar die nog met elkaar moeten leren praten. Bij een onderzoekschool moeten mensen dat al kunnen, anders kun je geen geavanceerde cursussen voor promovendi geven. Wat dat betreft vullen onderzoekscholen en dioc’s elkaar goed aan.”

Gasthoogleraren

Ook prof.dr.ir. J. Blaauwendraad van de onderzoekschool Bouw denkt dat een onderzoekschool belangrijk is om cursussen voor promovendi van de grond te krijgen. ,,Elke hoogleraar apart heeft te weinig tijd om gasthoogleraren naar Nederland te halen en cursussen te ontwikkelen. En een onderzoekschooldirecteur kan tijd vrijmaken om geld te werven voor het opzetten van cursussen, bij de bouwwereld, bij de faculteit en het college van bestuur.” Daarom blijft Blaauwendraad enthousiast over de onderzoekschool. ,,Als de TU een topuniversiteit wil zijn, moet ze ook onderwijs voor promovendi organiseren. Niet alleen het proefschrift, maar ook goed gevormde onderzoekers die bijvoorbeeld ook iets van organisatie en management weten, zijn het product van de TU.”

,,Elk jaar gaan de promovendi van onze school naar bijvoorbeeld Egmond aan Zee en presenteren daar hun onderzoek aan elkaar. Daar zie je altijd promovendi hun agenda’s trekken om hun onderzoeksvragen eens met elkaar te bespreken. Heb je daar per se een onderzoekschool voor nodig? Nee, maar een faculteit organiseert zoiets niet”, stelt Blaauwendraad.

Onderzoekscholen moeten een gedegen onderwijsprogramma opzetten om erkenning te krijgen van de Koninklijke Nederlandse Akademie van Wetenschappen (KNAW). Zo eist de KNAW ook van de onderzoekschool Bouw dat deze nog meer gaat investeren in het onderwijs aan promovendi. Onderzoekers van de zich opheffende onderzoekscholen zijn deze verplichting kwijt, maar ze willen niet meteen met alle opgezette cursussen stoppen. ,,Door de onderzoekschool zijn we bekend geworden met het fenomeen zomerschool. Dat is een goede manier om onderzoekers hun kennis te laten verbreden en groepen de kans te geven om zich te profileren wat we blijven gebruiken”, meent Van der Zwaag.

Daarnaast blijven de specifieke cursussen van bijvoorbeeld Stichting Polymeertechnologie Nederland bestaan. Ook na het opheffen van de onderzoekschool Mideg verzorgt deze stichting nog de postdoctorale opleiding tot registerpolymeerkundige.

Met het opheffen van de onderzoekscholen Waterbouw en Mideg is wel de interdisciplinaire doelstellingen wat naar de achtergrond geschoven. De onderzoekschool Mideg bundelde het onderzoek naar verschillende materialen, terwijl de technologische topinstituten weer via de oude bloedgroepen zijn georganiseerd. ,,Het idee van de onderzoekschool om over de materiaalklasse heen te kijken is nu echter verankerd in de gereorganiseerde TU-afdeling Materiaalwetenschappen” vertelt Van der Zwaag.. ,,Zo werd de leerstoel lastechnologie (van metalen) een leerstoel verbindingstechnologie (van materialen) en de oude leerstoel corrosie is overgegaan in een leerstoel duurzaamheid van materialen. Bepaalde problemen komen alleen voor bij polymeren of alleen bij metalen, maar over de raakvlakken praten onderzoekers nu structureel beter met elkaar. We maken nog steeds gebruik van de sterke band die is ontwikkeld tijdens het bestaan van de onderzoekschool.”

Onderzoekscentra op het gebied van kust- en rivierwaterbouwkunde vervangen nu de onderzoekschool Waterbouw. Hendriks: ,,Als je grensverleggend onderzoek wilt doen, dan hoef je de kust- en de rivierwaterbouwkunde niet te mixen zoals in de onderzoekschool gebeurde. Vooral voor mensen uit de praktijk is dat niet interessant. De onderzoekschool heeft de watergroepen wel dichter bij elkaar gebracht en was zo een soort voorloper van de onderzoekscentra.”

Barrière

Ook in de onderzoekscholen komt interdisciplinair onderzoek niet altijd even makkelijk van de grond. ,,We hebben ons bij de oprichting van de onderzoekschool Bouw te veel laten leiden door de wens om multidisciplinair onderzoek te doen”, vertelt Blauwendraad. Daarom is zijn onderzoekschool inmiddels anders georganiseerd. ,,Je kunt mensen niet dwingen om samen te werken. Als je de mensen van sommige thema’s samen op de foto wilde zetten, dan moesten ze zich bij wijze van spreken nog aan elkaar voorstellen.” Zulke thema’s vallen nu niet meer onder de onderzoekschool.

,,Verder waren we overgeorganiseerd. Op papier pasten de Eindhovense onderzoeksgroepen op het gebied van constructief ontwerpen groepen en onderzoeksgroepen van Civiele Techniek goed bij elkaar. In de praktijk haddenze echter niet zo’n behoefte aan samenwerking en dan is 100 kilometer een flinke barrière. De meeste hoogleraren vergaderen zich toch al wezenloos en de Eindhovense en Delftse hoogleraren kwamen elkaar al genoeg tegen in allerlei commissies. Ze hadden geen behoefte aan extra gezamenlijke vergaderingen.”

De geldbronnen voor onderzoekscholen, het geesteskind van oud-minister Ritzen, drogen op. De eerste onderzoekers gooien nu hun handdoek in de ring en heffen hun school op. Ze willen zich niet meer de rimram vergaderen. Alleen de echte die hards onder de onderzoekscholen gaan door, vooral voor hun promovendi.

,,We stoppen eind dit jaar met de onderzoekschool vanwege het succes van de school”, vertelt prof.dr.ir. S. van der Zwaag, waarnemend directeur van Materiaalkunde Instituut Delft Eindhoven Groningen (MIDEG). ,,We waren overgeorganiseerd.” Door allerlei nieuwe initiatieven, zoals de technologische topinstituten op het terrein van metalen en polymeren en een groot materialenonderzoeksprogramma van onderzoeksfinancier NWO, was de onderzoekschool eigenlijk overbodig geworden. ,,Met grotendeels dezelfde mensen moesten we de ene maand de strategie voor de onderzoekschool bepalen en de andere maand die voor het technologisch topinstituut metalen.” En omdat er veel geld van de overheid en het bedrijfsleven naar de topinstituten gaat, zo’n zestig miljoen per instituut, sneuvelde de onderzoekschool.

Bij de onderzoekschool Waterbouw klinkt een gelijksoortig geluid. De onderzoekschool is overbodig geworden door de oprichting van twee onderzoekscentra samen met het bedrijfsleven, een dioc op het gebied van water en de oprichting van Delft Cluster dat met geld uit de aardgasbaten ook waterbouwkundig onderzoek doet samen met het bedrijfsleven. ,,Zonder de onderzoekschool is onze wereld ook goed georganiseerd”, stelt prof.dr.ir. Ch.F. Hendriks.

Riante startsubsidies

Onderzoekscholen moesten toponderzoek bundelen, de samenwerking tussen aanpalende disciplines versterken en opleidingen voor promovendi verzorgen, bedacht oud-minister Ritzen begin jaren negentig. Het ministerie van Economische Zaken steunde dit idee door de technische onderzoekscholen te verwennen met riante startsubsidies die konden oplopen tot vijf miljoen gulden. Ook onderzoeksfinancier NWO kwam met startsubsidies over de brug. Verspreid over heel Nederland stichtten onderzoekers zo’n 120 onderzoekscholen, virtuele instituten zonder eigen gebouw. De wetenschappers bleven op hun normale werkplek zitten. Delftenaren zijn bij zo’n twintig scholen betrokken, waarvan tien een Delftse directeur hebben.

De scholen bundelen of alle Nederlandse expertise op een bepaald terrein, zoals het Burgercentrum op het gebied van de stromingsleer, of er vindt multidisciplinaire samenwerking plaats. Zo bracht Biotechnological Sciences Delft Leiden (BSDL) procesingenieurs en erfelijkheidsleerspecialisten bij elkaar.

Inmiddels zijn alle startsubsidies afgelopen en krijgen onderzoekscholen op de TU per jaar alleen nog honderdvijftigduizend gulden van het college van bestuur voor een secretaris en bijvoorbeeld het maken van een jaarverslag. Voor het geld hoef je dus geen onderzoekschool meer in de lucht te houden.

,,Wij zien echter nog steeds een meerwaarde”, vertelt prof.dr. J.G. Kuenen, voorzitter van de vorig jaar opgerichte raad van wetenschappelijke directeuren van Delftse onderzoekscholen. ,,Zo organiseer je bijvoorbeeld wetenschappelijke dagen voor promovendi en krijg je nuttig commentaar op het onderzoeksprogramma van de adviescommissie. Wetenschappers die lid zijn van een goed lopende onderzoekschool krijgen bovendien makkelijker geld voor projecten van onderzoeksfinancier NWO. We zijn niet van plan om die voordelen zomaar weg te gooien.”

Onderzoekscholen hebben zelf geen geld in handen om promovendi aan te stellen. Het bestuur is daarom afhankelijk van de welwillendheid van de deelnemende onderzoeksgroepen: willen die groepen hun eigen onderzoek naadloos bij de onderzoeksthema’s van de school laten aansluiten of geven ze eigenlijk meer de voorkeur aan andere onderzoeksterreinen. ,,Zonder veel geld kun je een onderzoekschool alleen draaiende houden met een gemotiveerde club die zelf de voordelen van de onderzoekschool goed ziet”, erkent Kuenen.

,,Natuurlijk vonden we het jammer dat drie jaar geleden het grote geld op de TU naar de dioc’s ging”, vertelt Kuenen. ,,Het college heeft toen besloten om de onderzoekscholen, waar veel tijd en energie in was gaan zitten, niet te stimuleren.”

Onderzoekscholen zijn veel minder vluchtige samenwerkingsverbanden dan de Delftse interfacultaire onderzoekscentra (dioc’s), meent Kuenen. ,,We richten ons meer op de lange termijn en op het geven van onderwijsen het doorgeven van ervaringen. In dioc’s die nieuwe onderzoeksgebieden moeten ontginnen, zet je soms vijf mensen bij elkaar die nog met elkaar moeten leren praten. Bij een onderzoekschool moeten mensen dat al kunnen, anders kun je geen geavanceerde cursussen voor promovendi geven. Wat dat betreft vullen onderzoekscholen en dioc’s elkaar goed aan.”

Gasthoogleraren

Ook prof.dr.ir. J. Blaauwendraad van de onderzoekschool Bouw denkt dat een onderzoekschool belangrijk is om cursussen voor promovendi van de grond te krijgen. ,,Elke hoogleraar apart heeft te weinig tijd om gasthoogleraren naar Nederland te halen en cursussen te ontwikkelen. En een onderzoekschooldirecteur kan tijd vrijmaken om geld te werven voor het opzetten van cursussen, bij de bouwwereld, bij de faculteit en het college van bestuur.” Daarom blijft Blaauwendraad enthousiast over de onderzoekschool. ,,Als de TU een topuniversiteit wil zijn, moet ze ook onderwijs voor promovendi organiseren. Niet alleen het proefschrift, maar ook goed gevormde onderzoekers die bijvoorbeeld ook iets van organisatie en management weten, zijn het product van de TU.”

,,Elk jaar gaan de promovendi van onze school naar bijvoorbeeld Egmond aan Zee en presenteren daar hun onderzoek aan elkaar. Daar zie je altijd promovendi hun agenda’s trekken om hun onderzoeksvragen eens met elkaar te bespreken. Heb je daar per se een onderzoekschool voor nodig? Nee, maar een faculteit organiseert zoiets niet”, stelt Blaauwendraad.

Onderzoekscholen moeten een gedegen onderwijsprogramma opzetten om erkenning te krijgen van de Koninklijke Nederlandse Akademie van Wetenschappen (KNAW). Zo eist de KNAW ook van de onderzoekschool Bouw dat deze nog meer gaat investeren in het onderwijs aan promovendi. Onderzoekers van de zich opheffende onderzoekscholen zijn deze verplichting kwijt, maar ze willen niet meteen met alle opgezette cursussen stoppen. ,,Door de onderzoekschool zijn we bekend geworden met het fenomeen zomerschool. Dat is een goede manier om onderzoekers hun kennis te laten verbreden en groepen de kans te geven om zich te profileren wat we blijven gebruiken”, meent Van der Zwaag.

Daarnaast blijven de specifieke cursussen van bijvoorbeeld Stichting Polymeertechnologie Nederland bestaan. Ook na het opheffen van de onderzoekschool Mideg verzorgt deze stichting nog de postdoctorale opleiding tot registerpolymeerkundige.

Met het opheffen van de onderzoekscholen Waterbouw en Mideg is wel de interdisciplinaire doelstellingen wat naar de achtergrond geschoven. De onderzoekschool Mideg bundelde het onderzoek naar verschillende materialen, terwijl de technologische topinstituten weer via de oude bloedgroepen zijn georganiseerd. ,,Het idee van de onderzoekschool om over de materiaalklasse heen te kijken is nu echter verankerd in de gereorganiseerde TU-afdeling Materiaalwetenschappen” vertelt Van der Zwaag.. ,,Zo werd de leerstoel lastechnologie (van metalen) een leerstoel verbindingstechnologie (van materialen) en de oude leerstoel corrosie is overgegaan in een leerstoel duurzaamheid van materialen. Bepaalde problemen komen alleen voor bij polymeren of alleen bij metalen, maar over de raakvlakken praten onderzoekers nu structureel beter met elkaar. We maken nog steeds gebruik van de sterke band die is ontwikkeld tijdens het bestaan van de onderzoekschool.”

Onderzoekscentra op het gebied van kust- en rivierwaterbouwkunde vervangen nu de onderzoekschool Waterbouw. Hendriks: ,,Als je grensverleggend onderzoek wilt doen, dan hoef je de kust- en de rivierwaterbouwkunde niet te mixen zoals in de onderzoekschool gebeurde. Vooral voor mensen uit de praktijk is dat niet interessant. De onderzoekschool heeft de watergroepen wel dichter bij elkaar gebracht en was zo een soort voorloper van de onderzoekscentra.”

Barrière

Ook in de onderzoekscholen komt interdisciplinair onderzoek niet altijd even makkelijk van de grond. ,,We hebben ons bij de oprichting van de onderzoekschool Bouw te veel laten leiden door de wens om multidisciplinair onderzoek te doen”, vertelt Blauwendraad. Daarom is zijn onderzoekschool inmiddels anders georganiseerd. ,,Je kunt mensen niet dwingen om samen te werken. Als je de mensen van sommige thema’s samen op de foto wilde zetten, dan moesten ze zich bij wijze van spreken nog aan elkaar voorstellen.” Zulke thema’s vallen nu niet meer onder de onderzoekschool.

,,Verder waren we overgeorganiseerd. Op papier pasten de Eindhovense onderzoeksgroepen op het gebied van constructief ontwerpen groepen en onderzoeksgroepen van Civiele Techniek goed bij elkaar. In de praktijk haddenze echter niet zo’n behoefte aan samenwerking en dan is 100 kilometer een flinke barrière. De meeste hoogleraren vergaderen zich toch al wezenloos en de Eindhovense en Delftse hoogleraren kwamen elkaar al genoeg tegen in allerlei commissies. Ze hadden geen behoefte aan extra gezamenlijke vergaderingen.”

Redacteur Redactie

Heb je een vraag of opmerking over dit artikel?

delta@tudelft.nl

Comments are closed.