De van oorsprong Duitse hoogleraar architectuur en stedenbouwgeschiedenis Carola Hein kijkt op ‘onorthodoxe’ wijze naar de architectuurgeschiedenis.
Niet bouwstijlen, materialen en beroemde architecten voeren de boventoon, maar wereldwijde goederenstromen van olie en de manieren waarop zij de gebouwde omgeving hebben gevormd. Woensdag 27 januari hield zij haar intreerede.
In uw intreerede pleitte u ervoor dat architectuurhistorici hun focus verleggen van bouwstijlen, materialen en beroemde architecten naar de invloed van olie. Een ‘onorthodoxe aanpak’, zei conrector Peter Wieringa. Waarom olie?
“Mijn vader werkte bij Esso, dus ik ben opgegroeid met olie. Ik heb hele collecties stickerboeken, speelgoedauto’s en andere parafernalia als Esso-mannetjes voor in de auto en oliekannen die dienen ter decoratie. Ik ben een andere kant op gegaan, ben architectuur gaan studeren. Maar de olie drong zich steeds weer op in mijn onderzoek. Zo bestudeerde ik de Franse stedenplanner Maurice Rotival. Hij werkte onder meer in Algerije, Caracas en New Haven en hij werkte samen met leden van de Rockefeller-familie. In dat project, maar ook in een onderzoek naar zakelijke wijken en de hoofdstad van Europa, vond ik een relatie met olie. Olie is ook interessant door de transformatie van het product: eerst werd het gebruikt voor verlichting, later voor auto’s, vliegtuigen en schepen. Daarna volgden plastic, cosmetica, kleding. Olie zit binnen in onze maatschappij, over de hele wereld. Dat maakt wereldwijde vergelijkingen mogelijk.”
Waar zie je de invloed van de olie-industrie terug in de architectuur en de vorm van steden?
“Eerst is er natuurlijk de architectuur van de industriële sites zelf. Daar zie je als gewone burger weinig tot niets van. Maar die heeft wel invloed gehad op bijvoorbeeld het ontwerp van de openbare bibliotheek in Rotterdam door de architect Bakema en het Centre Pompidou in Parijs. Dan is er de architectuur van de plekken waar olie wordt verkocht aan burgers. Modernistische, vaak onbekendere architecten hebben legio gebouwen ontworpen, in het bijzonder de vroege tankstations in Nederland. In 1939 had een groep burgers immers al gevraagd om een esthetische benadering van benzinestations.
En dan zijn er de administratieve kantoren van de oliebedrijven, vaak ontworpen door bekende, conservatieve architecten. Er zijn hele steden gebouwd ten behoeve van de olie-industrie: Abadan in Iran door BP bijvoorbeeld. Zulke steden zijn er ook in onder meer Rusland en China. Vele spoorwegen en andere openbare infrastructuur in de Randstad, met inbegrip van belangrijke tunnels, werden gebouwd in samenwerking met de olie-industrie. De onderkomens van internationale scholen in de buurt van Den Haag zijn medegefinancierd door de olie-industrie.”
Dat gaat ver.
“Oliebedrijven geven niet alleen vorm aan de fysieke omgeving, ze beïnvloeden ook onze ‘mindscapes’. Door gratis wegenkaarten uit te delen, zetten ze het publiek aan tot autorijden. Door middel van brochures, reclames en apps weerspiegelen en bevorderen oliemaatschappijen sociale verandering. In die uitingen ligt de nadruk steeds op traditionele landschappen, lokale iconen en culturele voorkeuren. Ze zijn duidelijk niet gerelateerd aan de fysieke structuren van de olie-industrie zelf.”
U heeft een app ontworpen die al die invloeden wil laten zien.
“Dat is de augmented reality tool ‘Black Gold’ in de app Wikitude. Je houdt hem in de lucht, waar je ook bent, en dan zie je alles wat in de buurt met olie te maken heeft oppoppen. En dat is meer dan je denkt. We hebben nu zesduizend structuren in de regio Rotterdam-Den Haag ingevoerd en we willen wereldwijd uitbreiden. Het grote publiek kan helpen door het invoeren van beeldmateriaal en verhalen.”
U wilt dat architectuurhistorici en uw studenten de gebouwde omgeving met zo’n ‘olie-bril’ bekijken. Met welk doel?
“Ik geef het vak ‘Architecture and urbanism: beyond oil’. Dat is een design studio met een historische cursus over hoe olie de omgeving fysiek en mentaal heeft veranderd. Ik leer ze op een andere manier kijken, en leg een fundering die ze kunnen gebruiken bij het ontwerpen van de gebouwde omgeving van de toekomst, als we de olie voorbij zijn en de groene revolutie plaatsvindt. Ik zeg niet hoe die nieuwe omgeving eruit moet zien, maar vast staat dat het huidige gebouwde omgeving hun uitgangspunt zal zijn. Ik ben benieuwd wat voor keuzes zij maken met de olie-bril op, ik zeg ze niet welke dat moeten zijn. Deze keer hebben de studenten ervoor gekozen een paviljoen te ontwikkelen voor de wereldtentoonstelling van 2025. Dat moet bestaan uit dan verlaten olie-opslagtanks uit de Rotterdamse haven.”
Comments are closed.