Bij het opruimen van mijn kamer vind ik een verstekeling tussen de naden van mijn houten vloer. Een stuiver. Hij staart me angstig aan, probeert zich nog te verbergen onder een laag stof.
Ik wip hem met een schroevendraaier uit zijn schuilplaats. Geslagen in 1985, Beatrix wendt haar gezicht gekwetst van me af. Over een paar weken is dit muntje antiek; opgejaagd en afgeschoten door de Europese troepen der efficiency en eenheidsworst. Kinderen die nu geboren worden, zullen het woord stuiver waarschijnlijk zelfs nooit kennen.
Ik herinner me hoe ik vroeger als ik voor mijn moeder boodschappen deed van het wisselgeld, kleiner dan een gulden, snoep mocht kopen. Trots legde ik mijn stuivers, dubbeltjes en kwartjes op de toonbank van de sigarenboer. Tergend langzaam somde ik op: ,,Eén colaflesje, zes banaantjes, twee perziken, een schuimpje. Hoeveel heb ik nu nog over, meneer? O, laat dat schuimpje dan maar zitten.” % Zucht. –
Het schiet niet op met het opruimen van mijn kamer: ik sta nu al zeker tien minuten weemoedig naar mijn stuiver te staren. Als ik haar oppoets met een doekje, begint Beatrix dankbaar te blinken.
Natuurlijk ben ik te jong voor nostalgie, maar ik kan het niet helpen. ,,Jou zullen ze niet te pakken krijgen hoor”, fluister ik mijn koperen vriendinnetje toe. ,,Nee, jou zullen ze niet omsmelten tot ritssluiting of prikkeldraad.” Ik pak mijn fotoalbum en plak de stuiver met een paar plakbandjes aan de binnenkant van de kaft. Eronder schrijf ik met gouden krulletters voor mijn nageslacht: ,,Je weet niet wat dit is en dat vindt papa heel erg. Nooit meer vergeten: dit is een stuiver. Hier heeft papa nog snoepjes van gekocht.”
Bij het opruimen van mijn kamer vind ik een verstekeling tussen de naden van mijn houten vloer. Een stuiver. Hij staart me angstig aan, probeert zich nog te verbergen onder een laag stof. Ik wip hem met een schroevendraaier uit zijn schuilplaats. Geslagen in 1985, Beatrix wendt haar gezicht gekwetst van me af. Over een paar weken is dit muntje antiek; opgejaagd en afgeschoten door de Europese troepen der efficiency en eenheidsworst. Kinderen die nu geboren worden, zullen het woord stuiver waarschijnlijk zelfs nooit kennen.
Ik herinner me hoe ik vroeger als ik voor mijn moeder boodschappen deed van het wisselgeld, kleiner dan een gulden, snoep mocht kopen. Trots legde ik mijn stuivers, dubbeltjes en kwartjes op de toonbank van de sigarenboer. Tergend langzaam somde ik op: ,,Eén colaflesje, zes banaantjes, twee perziken, een schuimpje. Hoeveel heb ik nu nog over, meneer? O, laat dat schuimpje dan maar zitten.” % Zucht. –
Het schiet niet op met het opruimen van mijn kamer: ik sta nu al zeker tien minuten weemoedig naar mijn stuiver te staren. Als ik haar oppoets met een doekje, begint Beatrix dankbaar te blinken.
Natuurlijk ben ik te jong voor nostalgie, maar ik kan het niet helpen. ,,Jou zullen ze niet te pakken krijgen hoor”, fluister ik mijn koperen vriendinnetje toe. ,,Nee, jou zullen ze niet omsmelten tot ritssluiting of prikkeldraad.” Ik pak mijn fotoalbum en plak de stuiver met een paar plakbandjes aan de binnenkant van de kaft. Eronder schrijf ik met gouden krulletters voor mijn nageslacht: ,,Je weet niet wat dit is en dat vindt papa heel erg. Nooit meer vergeten: dit is een stuiver. Hier heeft papa nog snoepjes van gekocht.”
Comments are closed.