Campus

Mores

Onno te Rijdt, oud-Minervaan, schreef een roman over het corpsleven: Mores. Voor wie van brallende ballen houdt.,,Ik stelde me een studietijd voor zonder vereniging en gezellig huis.

Dagen, weken, maanden, jaren opdoemend, reusachtig en doods en verpletterend als de boeg van een olietanker. Als contacten leggen min of meer verplicht is en je je er niet aan kunt onttrekken, zoals nu in de kennismakingstijd, dan ben ik er heel slecht in.”

Zo motiveert Ward van Rigteren aan het begin van Mores zijn besluit om lid te worden. Van Minerva – Pallas in het boek – natuurlijk. Een opmerkelijk eerlijke observatie, die doet vermoeden dat de hoofdpersoon over enige zelfrelativering beschikt. Maar niets is minder waar. Van Rigterens club wordt razendsnel populair en hij gaat wonen in het beruchtste huis van Leiden, Het Wallon – Sicilia in het boek. Vervolgens laat hij zich volledig meeslepen in een machtsspelletje met huisoudste Grodder, totdat hij zichzelf compleet voor lul zet op de sociëteit.

Dat is het verhaal. Het is aardig uitgewerkt, voor wie bestand is tegen de bravoure van brallende ballen en zich niet stoort aan een aaneenschakeling van clichés.

,,Ze heeft een fietsenmaker als vriend.” ,,O ja? Heeft ze zeker een mooie fiets.” De anderen beginnen te honen. ,,Als iemand het over een fietsenmaker heeft, pik, bedoelt hij een Delfterik. Technische Universiteit, begrijp je wel! Maar goed, die Lucy doet het dus met een fietsenmaker. Maar dat duurt niet lang meer.” ,,Hoezo niet?” ,,Wat denk je, dat de ouderejaars hier die tieten vrij laten rondlopen?”

Je moet ertegen kunnen.

Desondanks is het verhaal vlot geschreven en leest het lekker weg. Na afloop is de belangrijkste vraag die blijft hangen: voor wie heeft Te Rijdt dit boek bedoeld? Voor de knor die een insidersblik wil krijgen in het echte corpsleven is het boek clichébevestigend. Als lijfboek voor de eerstejaars corpspik die wil weten wat hem te wachten staat is het karikaturaal.

Misschien is het geschikt als kleinood voor het afgestudeerde corpslid dat, als hij zich eenmaal in de grotemensenwereld bevindt, af en toe nog eens wil mijmeren over vroeger. Net als nestor Bossevain, die zich zorgen maakt over de geslotenheid van het corpsleven. Huisgenoot Kersenboom werpt tegen: ,,Ik zie nog regelmatig vrienden van vroeger die geen lid zijn geworden.” Bossevain glimlacht. ,,Die tellen niet mee, dat zijn relikwieën, herinneringen uit een vorige wereld.”

Onno te Rijdt, Mores, Uitgeverij Podium, ISBN 905759 194 4

Onno te Rijdt, oud-Minervaan, schreef een roman over het corpsleven: Mores. Voor wie van brallende ballen houdt.

,,Ik stelde me een studietijd voor zonder vereniging en gezellig huis. Dagen, weken, maanden, jaren opdoemend, reusachtig en doods en verpletterend als de boeg van een olietanker. Als contacten leggen min of meer verplicht is en je je er niet aan kunt onttrekken, zoals nu in de kennismakingstijd, dan ben ik er heel slecht in.”

Zo motiveert Ward van Rigteren aan het begin van Mores zijn besluit om lid te worden. Van Minerva – Pallas in het boek – natuurlijk. Een opmerkelijk eerlijke observatie, die doet vermoeden dat de hoofdpersoon over enige zelfrelativering beschikt. Maar niets is minder waar. Van Rigterens club wordt razendsnel populair en hij gaat wonen in het beruchtste huis van Leiden, Het Wallon – Sicilia in het boek. Vervolgens laat hij zich volledig meeslepen in een machtsspelletje met huisoudste Grodder, totdat hij zichzelf compleet voor lul zet op de sociëteit.

Dat is het verhaal. Het is aardig uitgewerkt, voor wie bestand is tegen de bravoure van brallende ballen en zich niet stoort aan een aaneenschakeling van clichés.

,,Ze heeft een fietsenmaker als vriend.” ,,O ja? Heeft ze zeker een mooie fiets.” De anderen beginnen te honen. ,,Als iemand het over een fietsenmaker heeft, pik, bedoelt hij een Delfterik. Technische Universiteit, begrijp je wel! Maar goed, die Lucy doet het dus met een fietsenmaker. Maar dat duurt niet lang meer.” ,,Hoezo niet?” ,,Wat denk je, dat de ouderejaars hier die tieten vrij laten rondlopen?”

Je moet ertegen kunnen.

Desondanks is het verhaal vlot geschreven en leest het lekker weg. Na afloop is de belangrijkste vraag die blijft hangen: voor wie heeft Te Rijdt dit boek bedoeld? Voor de knor die een insidersblik wil krijgen in het echte corpsleven is het boek clichébevestigend. Als lijfboek voor de eerstejaars corpspik die wil weten wat hem te wachten staat is het karikaturaal.

Misschien is het geschikt als kleinood voor het afgestudeerde corpslid dat, als hij zich eenmaal in de grotemensenwereld bevindt, af en toe nog eens wil mijmeren over vroeger. Net als nestor Bossevain, die zich zorgen maakt over de geslotenheid van het corpsleven. Huisgenoot Kersenboom werpt tegen: ,,Ik zie nog regelmatig vrienden van vroeger die geen lid zijn geworden.” Bossevain glimlacht. ,,Die tellen niet mee, dat zijn relikwieën, herinneringen uit een vorige wereld.”

Onno te Rijdt, Mores, Uitgeverij Podium, ISBN 905759 194 4

Redacteur Redactie

Heb je een vraag of opmerking over dit artikel?

delta@tudelft.nl

Comments are closed.