Gastdocent en oud-student Vincent Scholten zag op 13 mei de faculteit Bouwkunde afbranden. ‘Wat nu’, vroeg hij zich af toen duidelijk werd dat het gebouw niet meer kon worden gered.
De gedachten die na de brand door mijn hoofd speelden, vrolijkten mij niet op. Ik zag beelden voor me van architecten, die zich met iets te grote gretigheid storten op het nieuwe ontwerp: nu kon er immers een eigentijds gebouw komen.
In de Volkskrant van 15 mei werden mijn bange vermoedens bevestigd. ‘Het zou gek zijn als wij architecten al te hard zouden treuren. We kunnen nu een gebouw ontwerpen dat veel meer is toegesneden op de eisen van de moderne tijd’, meldt architect Bart Reuser van Next architecten.
Wat zijn die eisen van de moderne tijd dan, en zijn we in veertig jaar zo veel veranderd? In de ateliers zijn de tekentafels vervangen door computers, maar de functie van de ateliers als broedplaatsen is niet veranderd. De computermodellen hebben de maquettewerkplaats niet overbodig gemaakt en internet heeft niet geleid tot het opheffen van de bibliotheek. Het argument ‘dat een gebouw niet meer voldoet aan de eisen van deze tijd’ wordt te pas en te onpas misbruikt om alles wat oud is weg te kunnen gooien om opnieuw te mogen beginnen.
Ik ben van mening dat de universiteit verplicht is herbouw van het oude gebouw te overwegen, al dan niet met noodzakelijke aanpassingen. Ik weet dat niet iedereen het gebouw mooi en aantrekkelijk vond, maar het was een karakteristiek gebouw van een toonaangevende Nederlandse architect. Tussen het moment dat een gebouw nieuw en hip is en het moment dat het overduidelijk historisch interessant is, bevindt het gebouw zich in een soort niemandsland. We moeten gebouwen de tijd gunnen daar doorheen te komen.
De universiteit zal zwaarwegende argumenten moeten aanvoeren, wanneer besloten wordt radicaal afscheid te nemen van het oude gebouw. Het is immers vreemd wanneer er enerzijds getreurd wordt om bij de brand verloren gegane maquettes, meubels en tekeningen met historische waarde en anderzijds het gebouw zelf zo makkelijk wordt afgeschreven. Wanneer dan toch wordt besloten tot nieuwbouw, dan houd ik mijn hart vast.
Het gebrek aan historisch besef, waardoor het oude gemakkelijk wordt weggegooid, leidt namelijk tot een nieuw ontwerp met een korte houdbaarheid.
Ik zie het helemaal voor me: de inzendingen voor de prijsvraag van de nieuwe, eigentijdse faculteit. Het ene ontwerp zal nog hipper en spectaculairder ogen dan het andere. Ontwerpen waar ’s zomers niet in te werken valt vanwege de hitte, die niet schoon te maken en te repareren zijn, die binnen tien jaar gedateerd zijn, waar je elkaar door slechte akoestiek niet kan verstaan, die veel te veel energie verbruiken, die geen uitbreiding of inkrimping mogelijk maken, die zich niets aantrekken van de omgeving, die geen functieverandering toestaan, waarin je ziek wordt van het binnenklimaat, die direct na oplevering (als de foto’s al genomen zijn) op een akelige manier beginnen af te takelen.
Bij prijsvragen ligt het accent doorgaans te zwaar op het beeld, waardoor andere aspecten onderbelicht blijven. Misschien is het een idee om de eerste selectie niet op basis van een ontwerp, maar op basis van een visie op dat nog te maken ontwerp te maken. De discussie zal dan niet zoals gebruikelijk gaan over ‘mooi en lelijk’, maar over fundamentele uitgangspunten. En daarmee zal deze discussie ook voor een breed publiek een interessant beeld geven van de standpunten van de hedendaagse architecten en hun opdrachtgevers.
Ik weet niet wat er nu gaat gebeuren, maar ik ben van mening dat de universiteit het aan haar stand verplicht is, technisch en cultureel duurzame nieuwbouw te realiseren. Een gebouw waar aspecten zoals binnenklimaat en flexibiliteit niet ten koste gaan van het beeld. Een gebouw dat misschien niet meteen het meest flitsend is, maar zich in de loop der jaren bewijst. Een gebouw dat een goed voorbeeld is voor toekomstige generaties architectuurstudenten.
Ir. Vincent Scholten is architect en gastdocent aan de faculteit bouwkunde.
De gedachten die na de brand door mijn hoofd speelden, vrolijkten mij niet op. Ik zag beelden voor me van architecten, die zich met iets te grote gretigheid storten op het nieuwe ontwerp: nu kon er immers een eigentijds gebouw komen.
In de Volkskrant van 15 mei werden mijn bange vermoedens bevestigd. ‘Het zou gek zijn als wij architecten al te hard zouden treuren. We kunnen nu een gebouw ontwerpen dat veel meer is toegesneden op de eisen van de moderne tijd’, meldt architect Bart Reuser van Next architecten.
Wat zijn die eisen van de moderne tijd dan, en zijn we in veertig jaar zo veel veranderd? In de ateliers zijn de tekentafels vervangen door computers, maar de functie van de ateliers als broedplaatsen is niet veranderd. De computermodellen hebben de maquettewerkplaats niet overbodig gemaakt en internet heeft niet geleid tot het opheffen van de bibliotheek. Het argument ‘dat een gebouw niet meer voldoet aan de eisen van deze tijd’ wordt te pas en te onpas misbruikt om alles wat oud is weg te kunnen gooien om opnieuw te mogen beginnen.
Ik ben van mening dat de universiteit verplicht is herbouw van het oude gebouw te overwegen, al dan niet met noodzakelijke aanpassingen. Ik weet dat niet iedereen het gebouw mooi en aantrekkelijk vond, maar het was een karakteristiek gebouw van een toonaangevende Nederlandse architect. Tussen het moment dat een gebouw nieuw en hip is en het moment dat het overduidelijk historisch interessant is, bevindt het gebouw zich in een soort niemandsland. We moeten gebouwen de tijd gunnen daar doorheen te komen.
De universiteit zal zwaarwegende argumenten moeten aanvoeren, wanneer besloten wordt radicaal afscheid te nemen van het oude gebouw. Het is immers vreemd wanneer er enerzijds getreurd wordt om bij de brand verloren gegane maquettes, meubels en tekeningen met historische waarde en anderzijds het gebouw zelf zo makkelijk wordt afgeschreven. Wanneer dan toch wordt besloten tot nieuwbouw, dan houd ik mijn hart vast.
Het gebrek aan historisch besef, waardoor het oude gemakkelijk wordt weggegooid, leidt namelijk tot een nieuw ontwerp met een korte houdbaarheid.
Ik zie het helemaal voor me: de inzendingen voor de prijsvraag van de nieuwe, eigentijdse faculteit. Het ene ontwerp zal nog hipper en spectaculairder ogen dan het andere. Ontwerpen waar ’s zomers niet in te werken valt vanwege de hitte, die niet schoon te maken en te repareren zijn, die binnen tien jaar gedateerd zijn, waar je elkaar door slechte akoestiek niet kan verstaan, die veel te veel energie verbruiken, die geen uitbreiding of inkrimping mogelijk maken, die zich niets aantrekken van de omgeving, die geen functieverandering toestaan, waarin je ziek wordt van het binnenklimaat, die direct na oplevering (als de foto’s al genomen zijn) op een akelige manier beginnen af te takelen.
Bij prijsvragen ligt het accent doorgaans te zwaar op het beeld, waardoor andere aspecten onderbelicht blijven. Misschien is het een idee om de eerste selectie niet op basis van een ontwerp, maar op basis van een visie op dat nog te maken ontwerp te maken. De discussie zal dan niet zoals gebruikelijk gaan over ‘mooi en lelijk’, maar over fundamentele uitgangspunten. En daarmee zal deze discussie ook voor een breed publiek een interessant beeld geven van de standpunten van de hedendaagse architecten en hun opdrachtgevers.
Ik weet niet wat er nu gaat gebeuren, maar ik ben van mening dat de universiteit het aan haar stand verplicht is, technisch en cultureel duurzame nieuwbouw te realiseren. Een gebouw waar aspecten zoals binnenklimaat en flexibiliteit niet ten koste gaan van het beeld. Een gebouw dat misschien niet meteen het meest flitsend is, maar zich in de loop der jaren bewijst. Een gebouw dat een goed voorbeeld is voor toekomstige generaties architectuurstudenten.
Ir. Vincent Scholten is architect en gastdocent aan de faculteit bouwkunde.
Comments are closed.