Symposium Internationale Diversiteit18 mei 2000’Keynote speech’ door professor Salomon Kroonenberg, Hoogleraar Technische AardwetenschappenIedereen is allochtoonJa, wat moet je nu met zo’n onderwerp.
Internationale diversiteit. Het lijkt eigenlijk zoiets vanzelfsprekends dat je daar nauwelijks iets van kan zeggen. De platitudes, gemeenplaatsen en open deuren liggen zo op de loer. Ja het is zo belangrijk om mensen van verschillende achtergronden, verschillende culturen, verschillende nationaliteiten in een instituut samen te hebben, want dan heb je meer kans op nieuwe ideeën, meer pluriformiteit, en we hebben toch een heleboel allochtonen in Nederland, het zijn lang niet allemaal domme mensen die naar Nederland zijn gevlucht, integendeel, er zijn een hoop hoogopgeleiden bij, laten we die ook een kans geven anders krijg je een tweedeling in de maatschappij, kijk maar naar Paul Scheffer met zijn multiculturele drama enzovoort enzovoort% enfin het zijn allemaal dingen die u zelf al bedacht heeft of had kunnen bedenken, en waar je niet een hoogleraar geologie een paar slapeloze nachten voor hoeft te bezorgen en ook niet een symposium voor hoeft te organiseren.
Ik ga het anders aanpakken. Ik ga een stelling poneren en ik zal proberen die te illustreren aan de hand van wat ik weet en wat ik denk. Mijn stelling is: iedereen is allochtoon.
Ik ben geoloog, dus ik begin met een grote geologische gebeurtenis. De eruptie van de vulkaan Krakatau in Indonesië op 27 augustus 1883. Krakatau was een eiland tussen Java en Sumatra, en bij de eruptie is vrijwel het hele eiland verdwenen, naar schatting 40 kubieke kilometer gesteente werd de lucht in geslingerd, en het eiland zelf is grotendeels onder water verdwenen in het geweldige gat dat bij de eruptie is ontstaan. Alleen een klein randje van de oude vulkaan is blijven staan, Rakata, en een nieuw klein vulkaantje, Anak Krakatau, is rond 1930 boven water gekomen. Er was op Rakata natuurlijk niets meer over van de oude tropische vegetatie, het eiland was bedenkt met een 40 m dikke laag vulkanische as. Biologen hebben met grote nauwkeurigheid gevolgd hoe het leven Rakata en later Anak Krakatau weer in bezit heeft genomen. Het verhaal wordt kleurrijk beschreven in het boek van Edward O. Wilson: The diversity of Life.
Het eerste levende wezen dat aanschouwd werd op de kale asbodem van het eilandje was een spin. Een spin? Hoezo? Hoe komt die daar? Spinnen weven soms meterslange draden en laten zich daaraan door de wind naar verre oorden verplaatsen. Windplankton, noemt Wilson dat. Ook bacteriën, schimmels, sporen, kleine zaden, insecten, luizen, maden en ander klein grut uit het tropisch regenwoud, laten zich door de wind vervoeren; je hoeft maar een bakje in de tuin te zettenen je kunt het zelf ziet. Hurricanes en zware stormen deden het grotere werk: kikkers, hagedissen en ook vissen werden met vijvers en al door tornado’s van het land opgezogen en elders neergekwakt. Ja, dat kan gebeuren. Ik herinner mij een foto van een onafzienbaar maïsveld in de Great Plains van de Verenigde Staten. Midden in het goudgele graan, in de verzengende zon stond een grote piano, een vleugel die daar door een tornado was neergezet; een streng zwart-witte toetsen hing er half uit als darmen uit een pas geslacht schaap. Dat is wat een storm vermag.
Andere dieren kwamen zwemmend op Rakata aan, zoals waranen en slangen. Weer andere beesten kwamen drijvend op wrakhout en kokosnoten. Vogels hadden natuurlijk helemaal geen problemen.
Al een jaar na de eruptie kwam het gras op, twee jaar na de eruptie waren er al vijftien grassoorten, veertien jaar daarna waren er 49 soorten, en in 1928 driehonderd. In 1919 was Rakata bedekt met gras en een paar plukjes bos, tien jaar later was het omgekeerd: tropisch bos met nog maar een paar plukjes gras, al ontbraken nog veel hardhoutsoorten uit het tropisch regenwoud. Vijftig jaar na de eruptie was de kolonisatie al flink gevorderd. Allemaal allochtoon, maar na verloop van tijd is dat niet meer te zien.
Met de bevolking van Nederland is het net zo gegaan. In de laatste ijstijd lag de Noordzee droog. Er woonden mensen op de Doggersbank en andere banken in de Noordzee. Toen aan het einde van de ijstijd de zeespiegel steeg door het afsmelten van het landijs waren de bewoners gedwongen te migreren naar het land, en anderen zijn vermoedelijk verdronken. In diezelfde tijd werd in het Midden-Oosten de landbouw uitgevonden, en grote golven migranten overspoelden Europa en brachten daar samen met de landbouwtechnieken ook de Indo-europese talen zoals het latere Nederlands. De enige aanwijsbare bewoners in Europa van voor die invasie zijn ironisch genoeg de Basken. In de daaropvolgende duizenden jaren kreeg Nederland geleidelijk zijn huidige vorm. En op vrijwel elke droge plaats in het kustgebied zijn sporen te vinden van menselijke bewoning. Wat waren dat voor mensen? Kaninefaten, Bataven, Zeeuwen, Saksen: als spinnen, kikkers, sprinkhanen en leguanen zochten zij elk hun eigen plekje in het steeds veranderende landschap: sommigen op de strandwallen, anderen op zelf opgeworpen terpen, weer anderen op de lössheuvels van Zuid-Limburg.
Ach, ik hoef de Nederlandse geschiedenis niet te herhalen: de inval van de Romeinen, de volksverhuizingen, de Vikingen, de kerstening, Spanjaarden in de 16e eeuw, de Hugenoten uit Frankrijk, de Joden, de Duitse mijnwerkers, de Italiaanse terrazzowerkers, allemaal invasies van zogenaamde allochtonen, die inmiddels geruisloos zijn opgegaan in de Nederlandse bevolking.
Ook als je een telefoonboek van de vijftiger jaren, van vóór de immigratie van Turkse en Marokkaanse gastarbeiders opslaat zie je hoezeer Nederland een mengbevolking heeft. Denk maar aan Paul Scheffer zelf, uit Duitsland, Paul de Leeuw wat van Levi komt, denk maar aan namen als Ledeboer wat komt van Lait-et Beurre, Melk en boter, een hugenotennaam, denk aan de Timofeeffs, de Alberti’s en de Borsato’s, en ga zo maar door. Iedereen die Van heet is allochtoon:van Zweeden, van Praag, van Breemen, Van Niftrik, Van Ogtrop, Van Kruijsdijk, van Scherrenburg, en komt oorspronkelijk ergens anders vandaan: uit Zweden, uit Praag, enzovoort, en werd in zijn nieuwe woonplaats als migrant ontvangen.
En dat geldt natuurlijk voor heel Europa, denk maar aan Oscar Lafontaine in Duitsland, door een tornado in Frankrijk opgezogen en in Duitsland neergekwakt. De supernationalist Charles de Gaulle was eigenlijk een Vlaming, die Van der Wal heette. Ons hele Koninklijk Huis is vrijwel allochtoon. Geen van de grote Russische schrijvers van de 19e eeuw was Rus: Lermontov was van Schotse afkomst, Poesjkin kwart Ethiopier, Toergenjev Mongools, Dostojevski Witrus, Fonwisin Duitser.
De Indianen worden de autochtone bewoners van Amerika genoemd, maar zij kwamen uit Siberië. De Maori’s van Nieuw Zeeland kwamen daar zelf pas 1000 jaar geleden. De Madagaskaren kwamen uit Indonesië, de Kalmukken in Rusland uit Tibet, de Finnen, Esten en Hongaren uit Mongolië en de Oeral. Heel Afrika is het toneel van onophoudelijke migraties geweest.
Mijn vader was Jood, maar de familie woont al minstens 200 jaar in Nederland, mijn vrouw is hugenote al woont haar familie al meer dan 250 jaar in Goes. Ben ik autochtoon? Wie in de zaal durft zich autochtoon te noemen? Iedereen die zich autochtoon noemt is de kracht van de tornado’s vergeten die door Europa hebben geraasd.
Een jaar of tien geleden is er iemand aan de Vrije Universiteit gepromoveerd die aantoonde dat er procentueel gezien nog nooit zo weinig allochtonen in Nederland waren als nu. Ook Amsterdam met zijn grote Joodse bevolking was voor de oorlog een stad van wat wij nu allochtonen zouden noemen. Mensen die zich nu zorgen maken over de influx van allochtonen kennen kun eigen wortels niet. De autochtonen van nu zijn de allochtonen van vroeger. Migratie is de regel, iedereen komt ergens anders vandaan. Dat is de biodiversiteit van Europa.
En toch lees je elke keer weer in de krant: onze nationale identiteit gaat verloren door al die immigranten. Welke nationale identiteit? Tulpen? Een bloem uit Turkije. De aardappeleters van Van Gogh? Aardappelen zijn een Zuid-Amerikaans gewas. Nog in de 19e eeuw waren er artsen die de aardappel een gevaarlijk afrodisiacum vonden. Vóór de introductie van de aardappel was tarwe de voornaamste zetmeelbron. Een in het Midden-Oosten gedomesticeerde grassoort. Hagelslag? Ook chocola komt uit Zuid-Amerika, net als de tomaat en de maïs. Bakkie troost? Azië.
Onze taal? Was duizend jaar geleden nauwelijks van het Duits te onderscheiden, is in elk geval onderdeel van de Indo-europese taalgroep die zijn wortels vindt in het Sanskriet uit India: Indiase en Pakistaanse asielzoekers zijn hun eigen uit de hand gelopen taal achternagegaan. Als wij al een nationale identiteit hebben, bestaat die uit geleende symbolen waarvan wij de buitenlandse oorsprong hebben verdrongen. Verandert de Nederlandse taal te sterk door al die anderssprekenden? Man, kijk in Van Dale’s etymologisch woordenboek: slechts een op de tien woorden is authentiek Nederlands. Wie zich nu druk maakt over het ‘binnensluipen’ vanEngelse woorden is vergeten hoe sterk de Franse invloed is geweest. Als u aan een bureau in een kantoor zit op een instituut van een organisatie spreekt u zuiver Frans. De meeste veranderingen in de taal komen bovendien van jongeren die niet willen dat ouderen hen verstaan. Te gek voor woorden.
Maar het nationale volkskarakter dan? Nederlanders zijn toch nuchter, stug, spaarzaam, de Italianen eeuwig verliefde loslippige losbollen? Het gekke is dat iedereen deze stereotypen kent, maar zodra je een individuele Italiaan of Nederlander leert kennen spelen die stereotypen geen enkele rol meer. Wie in uw omgeving is nu een typische Nederlander? Ik zou er geen een kunnen aanwijzen. Ik ken hun karakters, hun eigenaardigheden, maar ik heb niet de minste behoefte om daar een soort statistiek van te gaan maken en de mediaan te bepalen op de Gausscurve van nuchterheid of spaarzaamheid %of krenterigheid. Wat telt zijn de menselijke gevoelens, emoties, angst, liefde, agressie, haat, jaloezie, vreugde, en die zijn al drieduizend jaar over de hele wereld hetzelfde. Anders zouden we Homerus en Confucius niet meer kunnen begrijpen, en geen mededogen kunnen hebben met het leed van anderen hier ver vandaan.
Typische lichamelijke kenmerken? Huidskleur, haartype? Gedrag? Ik ben er van overtuigd dat bij het voortschrijden van de genetica we voor al die uiterlijke verschillen ook daadwerkelijk de bron in ons genoom zullen vinden. Maar ook dat die genetica ons haarfijn zal vertellen hoeveel van die eigenschappen zijn overgeërfd via de eindeloze migraties van de mensheid.
Uit al die door het toeval bijeengedreven menselijke lotgevallen is hier een groep mensen terechtgekomen die zich Nederlanders noemen, maar die een net zo willekeurige uitsnede van de mensheid vertegenwoordigen als iedere andere groep. Nationale identiteiten zijn uitvindingen van sinistere machthebbers, van de Milosevicen, van de Hitlers, die er belang bij hadden een bepaalde groep aan zich te binden om andere sinistere machthebbers te bestrijden. Er is geen periode in de wereldgeschiedenis geweest waarin grenzen tussen landen, volken en talen zo nauwkeurig zijn vastgelegd en verdedigd als de huidige. Gelukkig dringt het besef langzaam door dat mensenrechten belangrijker zijn dan soevereiniteit. Op den duur zal de Nederlandse afkomst, en wie weet ook de Nederlandse taal, net zo’n stukje historisch erfgoed zijn voor de gemiddelde koffiekleurige Europeaan als dat nu het geval is voor Amerikanen van Nederlandse afkomst. Wie heeft die grenzen eigenlijk nog nodig?
Ik ga nu even terug naar Rakata en naar het tropisch regenwoud. We hebben gezien dat door die ongeplande invasies van allerlei dier- en plantensoorten een gemeenschap van grote biodiversiteit is ontstaan. Uit al die afzonderlijke bijeengewaaide organismen ontstaat na enige tijd een eenheid, een ecosysteem. Niet omdat het zichzelf zoiets zots als een nationale identiteit aanmeet, maar omdat al die miljoenen soorten een eigen niche hebben gevonden in het complexe voedselweb, en omdat er ingewikkelde functionele relaties zijn ontstaan, een fantastisch netwerk van prooien en predatoren, parasieten en zelfstandigen, steunzoekers en steungevers. Tweevoorbeelden, ontleend aan het boek Tropisch regenwoud: een schatkamer van biodiversiteit onder redactie van M.S. Hoogmoed en R. de Jong.
Verschillende bomen in de tropen zoals Acacia in Afrika en Cecropia in Zuid-Amerika hebben speciale holtes waarin mieren leven. De bomen produceren aan de bladbasis kleine lichaampjes, de zogenaamde mierebroodjes waarmee de mieren zich voeden. Als tegenprestatie beschermen de mieren de bomen tegen vraat. Wordt de plant bewogen dan stromen de mieren naar buiten en vallen het dier aan dat de plant tracht te eten. Bovendien houden ze de bomen ook vrij van klimplanten. Ieder plantendeel dat op blad, stam of tak van de gastheerboom houvast tracht te vinden wordt zorgvuldig afgebeten.
Een tweede voorbeeld. Luiaards brengen het grootste deel van hun leven ondersteboven hangend in de boomkruinen van het tropisch regenwoud door. Hun haar heeft een speciale structuur met overlangse groeven. In de groeven groeien drie soorten algen, waardoor de pels een groen uiterlijk krijgt. In de pels leven ook zes soorten mijten, drie soorten kevers en drie soorten motten, waarvan er een zijn hele leven daar doorbrengt. De larven van deze mot voeden zich met de algen. Regelmatig daalt de luiaard af naar de voet van de boom om daar op een vaste plaats zijn behoefte te doen. Op dat moment vliegen de volwassen vrouwelijke motten van een van de andere soorten uit de pels naar de hoop mest om daar hun eitjes te leggen. De larven leven in de mest en als ze verpopt zijn vliegen ze naar de pels van de luiaard als die weer langs komt.
Dit lijkt natuurlijk precies op het functioneren van de universiteit. Als die tenminste divers genoeg is. Er is wel concurrentie, maar vooral tussen de soorten, en de soorten reageren er creatief op door zich zo te evolueren dat ze in een eigen niche kunnen gedijen. Het gunstige klimaat, de overvloed van voedingsstoffen maken dat er voor iedereen wel een plaats is.
Maar er zijn ook andersoortige ecosystemen. De woestijn bijvoorbeeld. Zoals op veel plaatsen waar extreme omstandigheden heersen, te weinig water of juist teveel water, teveel zout, te veel vorst en koude, is er weinig biodiversiteit in de woestijn. Er zijn maar weinig plantensoorten die aangepast zijn aan de strijd om het kleine beetje water. De planten staan ook op grote afstand van elkaar, met veel kale grond ertussen. Dat komt omdat de ondergrondse biomassa van die planten veel groter is dan de bovengrondse. Het wortelstelsel is diep en zeer vertakt, om het kleinste spoortje water op te kunnen vangen. Als de planten dichter op elkaar zouden staan zou er voor geen enkel individu meer genoeg water zijn. De concurrentiestrijd met de buurplant om het schaarse water speelt zich dan ook af onder de grond. Ook dit lijkt precies op het functioneren van de universiteit. Alleen niet op dezelfde. Het is de universiteit van de ondergrondse gevechten, de territoriumdrift van opgeblazen ego’s, er zijn teveel dinosaurussen en te weinig voedingsstoffen, teveel gelijkenis tussen de individuen, kortom te weinig diversiteit.
Waar bevindt zich Delft in het spectrum tussen de woestijn en het tropisch regenwoud? Stel dat je een lege universiteit, die net van onder de vulkanische as vandaan komt, opnieuw zou moeten bevolken, dan moeten er ook luizen, vissen, slangen, orchideeën, lianen en olifanten zijn om goed te kunnen functioneren als ecosysteem. Er moeten onderzoekers, onderwijzers, studenten, bestuurders, reclamemensen, schrijvers, tekenaars, financiële talenten, organisatoren, ontwerpers komen. Er moet creativiteit, visie, inventiviteit, doorzettingsvermogen, enthousiasme, motivatie, talent, analytisch en synthetisch vermogen, empathie, communicatie naar beneden en naar boven zijn. Niches genoeg voor een heleboel verschillende soorten. En omdat iedereen allochtoon is, doet het er eigenlijk niet toe waar zij vandaan komen.
Maar er zijn mensen die niet zien dat zij allochtoon zijn. Er zijn mensen die zo’n geringe levenservaring hebben, zo’n beperkte gezichtskring in ruimte en tijd, dat ze zichzelf als het middelpunt van de wereld beschouwen. In de Delftse context: mensen die hier gestudeerd hebben, gepromoveerd zijn, aan de universiteit zijn gebleven en nooit zelf die diversiteit, of liever de gemeenschappelijkheid van hun lot met dat van andere wereldbewoners ervaren hebben. Maar in een ecosysteem is niemand middelpunt van de wereld.
Juist omdat in de laatste eeuw de grenzen zo nadrukkelijk zijn getrokken; juist omdat die nationale identiteit zo nodig benadrukt moest worden; omdat de verschillen in plaats van de overeenkomsten voor het voetlicht werden gezet, uit concurrentieoverwegingen of uit misplaatste trots, juist daarom is Nederland een eiland geworden waar biodiversiteit verdacht wordt gevonden, of op zijn minst exotisch. Juist daarom zijn de universiteiten kleine in zichzelf gekeerde vestinkjes geworden die het contact met de buitenwereld hebben verloren. Juist daardoor is het mogelijk geworden om een carrière op te bouwen zonder ooit buiten de deur te hebben gekeken. Dat leidt tot onvruchtbare woestijnen, waarin stekelige oude heren elkaar beconcurreren om een klein beetje water.
Wat kan je eraan doen? Eén strategie is natuurlijk om kunstmatig de diversiteit te verhogen door mensen van elders aan te trekken. Dat gebeurt ook. Bij ons bij de Technische Aardwetenschappen zijn er negen hoogleraren van vijf verschillende nationaliteiten. De universiteit werft studenten in het buitenland, staat open voor de allochtonen van nu, en kan daarin nog wel meer doen. Maar voor mij is dat niet de hoofdzaak. Het gaat niet om zijn Turk zijn, want het is niet zijn Turkse achtergrond die bepaalt wat zijn niche is, zijn functie binnen het ecosysteem, maar zijn persoonlijkheid, zijn creativiteit, zijn ideeën. Ik ben ook een Turk, als het daarom gaat. Recente nieuwkomers hebben evenveel recht op een baan aan de TU als de nieuwkomers van vroeger, maar het criterium moet altijd kwaliteit zijn. Niemand wil een token female of een mascotte-Turk zijn, dat is de meest beschamende de meest vernederende manier om een baan te krijgen.
Er zijn ook negatieve aspecten aan het aantrekken van mensen uit hetbuitenland. Niet voor ons, maar voor het buitenland zelf. Ik vind het belachelijk om verpleegsters uit Suriname, de Filippijnen en Zuid-Afrika te halen om onze toch al zo perfecte gezondheidszorg te versterken, als je weet hoe desastreus de gezondheidszorg in die landen is. Het argument ‘er is daar een overschot’ is een gotspe: er is daar geen geld voor goede zorg, daarom komen de verpleegsters daar niet aan het werk. Maar zieke mensen zijn er daar genoeg.
Hetzelfde geldt ook voor de wetenschap. Zeer veel Russische vrienden van mij werken nu in het buitenland, en degenen die achterblijven worden soms meewarig nagekeken. Maar ondertussen is de Russische wetenschap zelf de instorting nabij. De Surinaamse intelligentsia in Nederland is groter dan die in Suriname zelf. Veel van mijn Surinaamse vrienden in Nederland worstelen met het conflict tussen hun liefde voor de wetenschap in Nederland, en hun loyaliteit aan hun eigen land, het schuldgevoel voor zichzelf te hebben gekozen in plaats van voor hun behoeftige geboorteland.
Wat dan wel? Het allerbelangrijkste is naar mijn ervaring dat je mensen krijgt die ooit zelf ergens nieuwkomer zijn geweest. Die een flink aantal jaren buiten de deur hebben gekeken. Iedereen is dan wel allochtoon, maar soms heeft het collectief geheugen een opfrisbeurt nodig. Mijn eigen tien jaren in Zuid-Amerika en Afrika hebben mij meer inzicht gebracht dan het leven in multicultureel Nederland. Hier in Nederland kan je je afwenden, in je eigen kringetje doordraaien zonder dat je ook maar enigszins in de gaten hebt hoe een verschrikkelijk klein geïsoleerd woestijneilandje dat is. We eisen van de nieuwe allochtonen in Nederland dat ze snel Nederlands leren. Ik vind dat terecht, want ik voel me in het buitenland ook altijd hoogst ongelukkig en buitengesloten als ik niets kan lezen en niets kan verstaan. Met de taal erbij ben ik Surinamer in Suriname, Colombiaan in Colombia en Rus in Rusland. En in Nederland vind ik het heerlijk in de trein te zitten en stiekem te luisteren naar de gesprekken van mijn Surinaamse medereizigers in het SrananTongo. Maar er wonen talloze Nederlanders in het buitenland die ook na tien jaar niet de moeite hebben genomen om de lokale taal te leren. Geen inburgeringscursus hebben hoeven te volgen. En het aantal Nederlanders dat zelf Turks of Arabisch heeft geleerd om de Turken en Marokkanen in Nederland beter te begrijpen is helemaal minimaal. Laat Nederlandse studenten ook eens een jaar studeren aan een Turkse universiteit, en niet altijd maar weer naar dat eeuwige Amerika. Ik stuur studenten nooit naar Amerika voor stage. Daar komen ze toch wel vroeg of laat. Ik heb ze liever in Rusland, of Zuid-Amerika. Dan leren ze een nieuwe taal, en worden ze pas echt wereldburger, echt allochtoon. En als je dan eenmaal die taal beheerst, wat hoor je dan? Precies dezelfde dingen die Nederlanders tegen elkaar zeggen. ,,Waar ben je nu?” ,,In de trein, ik ben over tien minuten op het station. Schat, staat de tequila koud?”
Waarom moet ik dit hier vertellen? Dit is toch allemaal vanzelfsprekend? Op een universiteit hoef je dit toch niet meer uit te leggen? Het is toch nergens zo vanzelfsprekend geweest als in de academische wereld dat de wetenschap over de grenzen heengaat? Alleberoemde wetenschappers uit de vorige eeuwen zwierven toch ook van de ene buitenlandse universiteit naar de andere? Zonder paspoort op zak? What’s your point?
Symposium Internationale Diversiteit
18 mei 2000
‘Keynote speech’ door professor Salomon Kroonenberg, Hoogleraar Technische Aardwetenschappen
Iedereen is allochtoon
Ja, wat moet je nu met zo’n onderwerp. Internationale diversiteit. Het lijkt eigenlijk zoiets vanzelfsprekends dat je daar nauwelijks iets van kan zeggen. De platitudes, gemeenplaatsen en open deuren liggen zo op de loer. Ja het is zo belangrijk om mensen van verschillende achtergronden, verschillende culturen, verschillende nationaliteiten in een instituut samen te hebben, want dan heb je meer kans op nieuwe ideeën, meer pluriformiteit, en we hebben toch een heleboel allochtonen in Nederland, het zijn lang niet allemaal domme mensen die naar Nederland zijn gevlucht, integendeel, er zijn een hoop hoogopgeleiden bij, laten we die ook een kans geven anders krijg je een tweedeling in de maatschappij, kijk maar naar Paul Scheffer met zijn multiculturele drama enzovoort enzovoort% enfin het zijn allemaal dingen die u zelf al bedacht heeft of had kunnen bedenken, en waar je niet een hoogleraar geologie een paar slapeloze nachten voor hoeft te bezorgen en ook niet een symposium voor hoeft te organiseren.
Ik ga het anders aanpakken. Ik ga een stelling poneren en ik zal proberen die te illustreren aan de hand van wat ik weet en wat ik denk. Mijn stelling is: iedereen is allochtoon.
Ik ben geoloog, dus ik begin met een grote geologische gebeurtenis. De eruptie van de vulkaan Krakatau in Indonesië op 27 augustus 1883. Krakatau was een eiland tussen Java en Sumatra, en bij de eruptie is vrijwel het hele eiland verdwenen, naar schatting 40 kubieke kilometer gesteente werd de lucht in geslingerd, en het eiland zelf is grotendeels onder water verdwenen in het geweldige gat dat bij de eruptie is ontstaan. Alleen een klein randje van de oude vulkaan is blijven staan, Rakata, en een nieuw klein vulkaantje, Anak Krakatau, is rond 1930 boven water gekomen. Er was op Rakata natuurlijk niets meer over van de oude tropische vegetatie, het eiland was bedenkt met een 40 m dikke laag vulkanische as. Biologen hebben met grote nauwkeurigheid gevolgd hoe het leven Rakata en later Anak Krakatau weer in bezit heeft genomen. Het verhaal wordt kleurrijk beschreven in het boek van Edward O. Wilson: The diversity of Life.
Het eerste levende wezen dat aanschouwd werd op de kale asbodem van het eilandje was een spin. Een spin? Hoezo? Hoe komt die daar? Spinnen weven soms meterslange draden en laten zich daaraan door de wind naar verre oorden verplaatsen. Windplankton, noemt Wilson dat. Ook bacteriën, schimmels, sporen, kleine zaden, insecten, luizen, maden en ander klein grut uit het tropisch regenwoud, laten zich door de wind vervoeren; je hoeft maar een bakje in de tuin te zettenen je kunt het zelf ziet. Hurricanes en zware stormen deden het grotere werk: kikkers, hagedissen en ook vissen werden met vijvers en al door tornado’s van het land opgezogen en elders neergekwakt. Ja, dat kan gebeuren. Ik herinner mij een foto van een onafzienbaar maïsveld in de Great Plains van de Verenigde Staten. Midden in het goudgele graan, in de verzengende zon stond een grote piano, een vleugel die daar door een tornado was neergezet; een streng zwart-witte toetsen hing er half uit als darmen uit een pas geslacht schaap. Dat is wat een storm vermag.
Andere dieren kwamen zwemmend op Rakata aan, zoals waranen en slangen. Weer andere beesten kwamen drijvend op wrakhout en kokosnoten. Vogels hadden natuurlijk helemaal geen problemen.
Al een jaar na de eruptie kwam het gras op, twee jaar na de eruptie waren er al vijftien grassoorten, veertien jaar daarna waren er 49 soorten, en in 1928 driehonderd. In 1919 was Rakata bedekt met gras en een paar plukjes bos, tien jaar later was het omgekeerd: tropisch bos met nog maar een paar plukjes gras, al ontbraken nog veel hardhoutsoorten uit het tropisch regenwoud. Vijftig jaar na de eruptie was de kolonisatie al flink gevorderd. Allemaal allochtoon, maar na verloop van tijd is dat niet meer te zien.
Met de bevolking van Nederland is het net zo gegaan. In de laatste ijstijd lag de Noordzee droog. Er woonden mensen op de Doggersbank en andere banken in de Noordzee. Toen aan het einde van de ijstijd de zeespiegel steeg door het afsmelten van het landijs waren de bewoners gedwongen te migreren naar het land, en anderen zijn vermoedelijk verdronken. In diezelfde tijd werd in het Midden-Oosten de landbouw uitgevonden, en grote golven migranten overspoelden Europa en brachten daar samen met de landbouwtechnieken ook de Indo-europese talen zoals het latere Nederlands. De enige aanwijsbare bewoners in Europa van voor die invasie zijn ironisch genoeg de Basken. In de daaropvolgende duizenden jaren kreeg Nederland geleidelijk zijn huidige vorm. En op vrijwel elke droge plaats in het kustgebied zijn sporen te vinden van menselijke bewoning. Wat waren dat voor mensen? Kaninefaten, Bataven, Zeeuwen, Saksen: als spinnen, kikkers, sprinkhanen en leguanen zochten zij elk hun eigen plekje in het steeds veranderende landschap: sommigen op de strandwallen, anderen op zelf opgeworpen terpen, weer anderen op de lössheuvels van Zuid-Limburg.
Ach, ik hoef de Nederlandse geschiedenis niet te herhalen: de inval van de Romeinen, de volksverhuizingen, de Vikingen, de kerstening, Spanjaarden in de 16e eeuw, de Hugenoten uit Frankrijk, de Joden, de Duitse mijnwerkers, de Italiaanse terrazzowerkers, allemaal invasies van zogenaamde allochtonen, die inmiddels geruisloos zijn opgegaan in de Nederlandse bevolking.
Ook als je een telefoonboek van de vijftiger jaren, van vóór de immigratie van Turkse en Marokkaanse gastarbeiders opslaat zie je hoezeer Nederland een mengbevolking heeft. Denk maar aan Paul Scheffer zelf, uit Duitsland, Paul de Leeuw wat van Levi komt, denk maar aan namen als Ledeboer wat komt van Lait-et Beurre, Melk en boter, een hugenotennaam, denk aan de Timofeeffs, de Alberti’s en de Borsato’s, en ga zo maar door. Iedereen die Van heet is allochtoon:van Zweeden, van Praag, van Breemen, Van Niftrik, Van Ogtrop, Van Kruijsdijk, van Scherrenburg, en komt oorspronkelijk ergens anders vandaan: uit Zweden, uit Praag, enzovoort, en werd in zijn nieuwe woonplaats als migrant ontvangen.
En dat geldt natuurlijk voor heel Europa, denk maar aan Oscar Lafontaine in Duitsland, door een tornado in Frankrijk opgezogen en in Duitsland neergekwakt. De supernationalist Charles de Gaulle was eigenlijk een Vlaming, die Van der Wal heette. Ons hele Koninklijk Huis is vrijwel allochtoon. Geen van de grote Russische schrijvers van de 19e eeuw was Rus: Lermontov was van Schotse afkomst, Poesjkin kwart Ethiopier, Toergenjev Mongools, Dostojevski Witrus, Fonwisin Duitser.
De Indianen worden de autochtone bewoners van Amerika genoemd, maar zij kwamen uit Siberië. De Maori’s van Nieuw Zeeland kwamen daar zelf pas 1000 jaar geleden. De Madagaskaren kwamen uit Indonesië, de Kalmukken in Rusland uit Tibet, de Finnen, Esten en Hongaren uit Mongolië en de Oeral. Heel Afrika is het toneel van onophoudelijke migraties geweest.
Mijn vader was Jood, maar de familie woont al minstens 200 jaar in Nederland, mijn vrouw is hugenote al woont haar familie al meer dan 250 jaar in Goes. Ben ik autochtoon? Wie in de zaal durft zich autochtoon te noemen? Iedereen die zich autochtoon noemt is de kracht van de tornado’s vergeten die door Europa hebben geraasd.
Een jaar of tien geleden is er iemand aan de Vrije Universiteit gepromoveerd die aantoonde dat er procentueel gezien nog nooit zo weinig allochtonen in Nederland waren als nu. Ook Amsterdam met zijn grote Joodse bevolking was voor de oorlog een stad van wat wij nu allochtonen zouden noemen. Mensen die zich nu zorgen maken over de influx van allochtonen kennen kun eigen wortels niet. De autochtonen van nu zijn de allochtonen van vroeger. Migratie is de regel, iedereen komt ergens anders vandaan. Dat is de biodiversiteit van Europa.
En toch lees je elke keer weer in de krant: onze nationale identiteit gaat verloren door al die immigranten. Welke nationale identiteit? Tulpen? Een bloem uit Turkije. De aardappeleters van Van Gogh? Aardappelen zijn een Zuid-Amerikaans gewas. Nog in de 19e eeuw waren er artsen die de aardappel een gevaarlijk afrodisiacum vonden. Vóór de introductie van de aardappel was tarwe de voornaamste zetmeelbron. Een in het Midden-Oosten gedomesticeerde grassoort. Hagelslag? Ook chocola komt uit Zuid-Amerika, net als de tomaat en de maïs. Bakkie troost? Azië.
Onze taal? Was duizend jaar geleden nauwelijks van het Duits te onderscheiden, is in elk geval onderdeel van de Indo-europese taalgroep die zijn wortels vindt in het Sanskriet uit India: Indiase en Pakistaanse asielzoekers zijn hun eigen uit de hand gelopen taal achternagegaan. Als wij al een nationale identiteit hebben, bestaat die uit geleende symbolen waarvan wij de buitenlandse oorsprong hebben verdrongen. Verandert de Nederlandse taal te sterk door al die anderssprekenden? Man, kijk in Van Dale’s etymologisch woordenboek: slechts een op de tien woorden is authentiek Nederlands. Wie zich nu druk maakt over het ‘binnensluipen’ vanEngelse woorden is vergeten hoe sterk de Franse invloed is geweest. Als u aan een bureau in een kantoor zit op een instituut van een organisatie spreekt u zuiver Frans. De meeste veranderingen in de taal komen bovendien van jongeren die niet willen dat ouderen hen verstaan. Te gek voor woorden.
Maar het nationale volkskarakter dan? Nederlanders zijn toch nuchter, stug, spaarzaam, de Italianen eeuwig verliefde loslippige losbollen? Het gekke is dat iedereen deze stereotypen kent, maar zodra je een individuele Italiaan of Nederlander leert kennen spelen die stereotypen geen enkele rol meer. Wie in uw omgeving is nu een typische Nederlander? Ik zou er geen een kunnen aanwijzen. Ik ken hun karakters, hun eigenaardigheden, maar ik heb niet de minste behoefte om daar een soort statistiek van te gaan maken en de mediaan te bepalen op de Gausscurve van nuchterheid of spaarzaamheid %of krenterigheid. Wat telt zijn de menselijke gevoelens, emoties, angst, liefde, agressie, haat, jaloezie, vreugde, en die zijn al drieduizend jaar over de hele wereld hetzelfde. Anders zouden we Homerus en Confucius niet meer kunnen begrijpen, en geen mededogen kunnen hebben met het leed van anderen hier ver vandaan.
Typische lichamelijke kenmerken? Huidskleur, haartype? Gedrag? Ik ben er van overtuigd dat bij het voortschrijden van de genetica we voor al die uiterlijke verschillen ook daadwerkelijk de bron in ons genoom zullen vinden. Maar ook dat die genetica ons haarfijn zal vertellen hoeveel van die eigenschappen zijn overgeërfd via de eindeloze migraties van de mensheid.
Uit al die door het toeval bijeengedreven menselijke lotgevallen is hier een groep mensen terechtgekomen die zich Nederlanders noemen, maar die een net zo willekeurige uitsnede van de mensheid vertegenwoordigen als iedere andere groep. Nationale identiteiten zijn uitvindingen van sinistere machthebbers, van de Milosevicen, van de Hitlers, die er belang bij hadden een bepaalde groep aan zich te binden om andere sinistere machthebbers te bestrijden. Er is geen periode in de wereldgeschiedenis geweest waarin grenzen tussen landen, volken en talen zo nauwkeurig zijn vastgelegd en verdedigd als de huidige. Gelukkig dringt het besef langzaam door dat mensenrechten belangrijker zijn dan soevereiniteit. Op den duur zal de Nederlandse afkomst, en wie weet ook de Nederlandse taal, net zo’n stukje historisch erfgoed zijn voor de gemiddelde koffiekleurige Europeaan als dat nu het geval is voor Amerikanen van Nederlandse afkomst. Wie heeft die grenzen eigenlijk nog nodig?
Ik ga nu even terug naar Rakata en naar het tropisch regenwoud. We hebben gezien dat door die ongeplande invasies van allerlei dier- en plantensoorten een gemeenschap van grote biodiversiteit is ontstaan. Uit al die afzonderlijke bijeengewaaide organismen ontstaat na enige tijd een eenheid, een ecosysteem. Niet omdat het zichzelf zoiets zots als een nationale identiteit aanmeet, maar omdat al die miljoenen soorten een eigen niche hebben gevonden in het complexe voedselweb, en omdat er ingewikkelde functionele relaties zijn ontstaan, een fantastisch netwerk van prooien en predatoren, parasieten en zelfstandigen, steunzoekers en steungevers. Tweevoorbeelden, ontleend aan het boek Tropisch regenwoud: een schatkamer van biodiversiteit onder redactie van M.S. Hoogmoed en R. de Jong.
Verschillende bomen in de tropen zoals Acacia in Afrika en Cecropia in Zuid-Amerika hebben speciale holtes waarin mieren leven. De bomen produceren aan de bladbasis kleine lichaampjes, de zogenaamde mierebroodjes waarmee de mieren zich voeden. Als tegenprestatie beschermen de mieren de bomen tegen vraat. Wordt de plant bewogen dan stromen de mieren naar buiten en vallen het dier aan dat de plant tracht te eten. Bovendien houden ze de bomen ook vrij van klimplanten. Ieder plantendeel dat op blad, stam of tak van de gastheerboom houvast tracht te vinden wordt zorgvuldig afgebeten.
Een tweede voorbeeld. Luiaards brengen het grootste deel van hun leven ondersteboven hangend in de boomkruinen van het tropisch regenwoud door. Hun haar heeft een speciale structuur met overlangse groeven. In de groeven groeien drie soorten algen, waardoor de pels een groen uiterlijk krijgt. In de pels leven ook zes soorten mijten, drie soorten kevers en drie soorten motten, waarvan er een zijn hele leven daar doorbrengt. De larven van deze mot voeden zich met de algen. Regelmatig daalt de luiaard af naar de voet van de boom om daar op een vaste plaats zijn behoefte te doen. Op dat moment vliegen de volwassen vrouwelijke motten van een van de andere soorten uit de pels naar de hoop mest om daar hun eitjes te leggen. De larven leven in de mest en als ze verpopt zijn vliegen ze naar de pels van de luiaard als die weer langs komt.
Dit lijkt natuurlijk precies op het functioneren van de universiteit. Als die tenminste divers genoeg is. Er is wel concurrentie, maar vooral tussen de soorten, en de soorten reageren er creatief op door zich zo te evolueren dat ze in een eigen niche kunnen gedijen. Het gunstige klimaat, de overvloed van voedingsstoffen maken dat er voor iedereen wel een plaats is.
Maar er zijn ook andersoortige ecosystemen. De woestijn bijvoorbeeld. Zoals op veel plaatsen waar extreme omstandigheden heersen, te weinig water of juist teveel water, teveel zout, te veel vorst en koude, is er weinig biodiversiteit in de woestijn. Er zijn maar weinig plantensoorten die aangepast zijn aan de strijd om het kleine beetje water. De planten staan ook op grote afstand van elkaar, met veel kale grond ertussen. Dat komt omdat de ondergrondse biomassa van die planten veel groter is dan de bovengrondse. Het wortelstelsel is diep en zeer vertakt, om het kleinste spoortje water op te kunnen vangen. Als de planten dichter op elkaar zouden staan zou er voor geen enkel individu meer genoeg water zijn. De concurrentiestrijd met de buurplant om het schaarse water speelt zich dan ook af onder de grond. Ook dit lijkt precies op het functioneren van de universiteit. Alleen niet op dezelfde. Het is de universiteit van de ondergrondse gevechten, de territoriumdrift van opgeblazen ego’s, er zijn teveel dinosaurussen en te weinig voedingsstoffen, teveel gelijkenis tussen de individuen, kortom te weinig diversiteit.
Waar bevindt zich Delft in het spectrum tussen de woestijn en het tropisch regenwoud? Stel dat je een lege universiteit, die net van onder de vulkanische as vandaan komt, opnieuw zou moeten bevolken, dan moeten er ook luizen, vissen, slangen, orchideeën, lianen en olifanten zijn om goed te kunnen functioneren als ecosysteem. Er moeten onderzoekers, onderwijzers, studenten, bestuurders, reclamemensen, schrijvers, tekenaars, financiële talenten, organisatoren, ontwerpers komen. Er moet creativiteit, visie, inventiviteit, doorzettingsvermogen, enthousiasme, motivatie, talent, analytisch en synthetisch vermogen, empathie, communicatie naar beneden en naar boven zijn. Niches genoeg voor een heleboel verschillende soorten. En omdat iedereen allochtoon is, doet het er eigenlijk niet toe waar zij vandaan komen.
Maar er zijn mensen die niet zien dat zij allochtoon zijn. Er zijn mensen die zo’n geringe levenservaring hebben, zo’n beperkte gezichtskring in ruimte en tijd, dat ze zichzelf als het middelpunt van de wereld beschouwen. In de Delftse context: mensen die hier gestudeerd hebben, gepromoveerd zijn, aan de universiteit zijn gebleven en nooit zelf die diversiteit, of liever de gemeenschappelijkheid van hun lot met dat van andere wereldbewoners ervaren hebben. Maar in een ecosysteem is niemand middelpunt van de wereld.
Juist omdat in de laatste eeuw de grenzen zo nadrukkelijk zijn getrokken; juist omdat die nationale identiteit zo nodig benadrukt moest worden; omdat de verschillen in plaats van de overeenkomsten voor het voetlicht werden gezet, uit concurrentieoverwegingen of uit misplaatste trots, juist daarom is Nederland een eiland geworden waar biodiversiteit verdacht wordt gevonden, of op zijn minst exotisch. Juist daarom zijn de universiteiten kleine in zichzelf gekeerde vestinkjes geworden die het contact met de buitenwereld hebben verloren. Juist daardoor is het mogelijk geworden om een carrière op te bouwen zonder ooit buiten de deur te hebben gekeken. Dat leidt tot onvruchtbare woestijnen, waarin stekelige oude heren elkaar beconcurreren om een klein beetje water.
Wat kan je eraan doen? Eén strategie is natuurlijk om kunstmatig de diversiteit te verhogen door mensen van elders aan te trekken. Dat gebeurt ook. Bij ons bij de Technische Aardwetenschappen zijn er negen hoogleraren van vijf verschillende nationaliteiten. De universiteit werft studenten in het buitenland, staat open voor de allochtonen van nu, en kan daarin nog wel meer doen. Maar voor mij is dat niet de hoofdzaak. Het gaat niet om zijn Turk zijn, want het is niet zijn Turkse achtergrond die bepaalt wat zijn niche is, zijn functie binnen het ecosysteem, maar zijn persoonlijkheid, zijn creativiteit, zijn ideeën. Ik ben ook een Turk, als het daarom gaat. Recente nieuwkomers hebben evenveel recht op een baan aan de TU als de nieuwkomers van vroeger, maar het criterium moet altijd kwaliteit zijn. Niemand wil een token female of een mascotte-Turk zijn, dat is de meest beschamende de meest vernederende manier om een baan te krijgen.
Er zijn ook negatieve aspecten aan het aantrekken van mensen uit hetbuitenland. Niet voor ons, maar voor het buitenland zelf. Ik vind het belachelijk om verpleegsters uit Suriname, de Filippijnen en Zuid-Afrika te halen om onze toch al zo perfecte gezondheidszorg te versterken, als je weet hoe desastreus de gezondheidszorg in die landen is. Het argument ‘er is daar een overschot’ is een gotspe: er is daar geen geld voor goede zorg, daarom komen de verpleegsters daar niet aan het werk. Maar zieke mensen zijn er daar genoeg.
Hetzelfde geldt ook voor de wetenschap. Zeer veel Russische vrienden van mij werken nu in het buitenland, en degenen die achterblijven worden soms meewarig nagekeken. Maar ondertussen is de Russische wetenschap zelf de instorting nabij. De Surinaamse intelligentsia in Nederland is groter dan die in Suriname zelf. Veel van mijn Surinaamse vrienden in Nederland worstelen met het conflict tussen hun liefde voor de wetenschap in Nederland, en hun loyaliteit aan hun eigen land, het schuldgevoel voor zichzelf te hebben gekozen in plaats van voor hun behoeftige geboorteland.
Wat dan wel? Het allerbelangrijkste is naar mijn ervaring dat je mensen krijgt die ooit zelf ergens nieuwkomer zijn geweest. Die een flink aantal jaren buiten de deur hebben gekeken. Iedereen is dan wel allochtoon, maar soms heeft het collectief geheugen een opfrisbeurt nodig. Mijn eigen tien jaren in Zuid-Amerika en Afrika hebben mij meer inzicht gebracht dan het leven in multicultureel Nederland. Hier in Nederland kan je je afwenden, in je eigen kringetje doordraaien zonder dat je ook maar enigszins in de gaten hebt hoe een verschrikkelijk klein geïsoleerd woestijneilandje dat is. We eisen van de nieuwe allochtonen in Nederland dat ze snel Nederlands leren. Ik vind dat terecht, want ik voel me in het buitenland ook altijd hoogst ongelukkig en buitengesloten als ik niets kan lezen en niets kan verstaan. Met de taal erbij ben ik Surinamer in Suriname, Colombiaan in Colombia en Rus in Rusland. En in Nederland vind ik het heerlijk in de trein te zitten en stiekem te luisteren naar de gesprekken van mijn Surinaamse medereizigers in het SrananTongo. Maar er wonen talloze Nederlanders in het buitenland die ook na tien jaar niet de moeite hebben genomen om de lokale taal te leren. Geen inburgeringscursus hebben hoeven te volgen. En het aantal Nederlanders dat zelf Turks of Arabisch heeft geleerd om de Turken en Marokkanen in Nederland beter te begrijpen is helemaal minimaal. Laat Nederlandse studenten ook eens een jaar studeren aan een Turkse universiteit, en niet altijd maar weer naar dat eeuwige Amerika. Ik stuur studenten nooit naar Amerika voor stage. Daar komen ze toch wel vroeg of laat. Ik heb ze liever in Rusland, of Zuid-Amerika. Dan leren ze een nieuwe taal, en worden ze pas echt wereldburger, echt allochtoon. En als je dan eenmaal die taal beheerst, wat hoor je dan? Precies dezelfde dingen die Nederlanders tegen elkaar zeggen. ,,Waar ben je nu?” ,,In de trein, ik ben over tien minuten op het station. Schat, staat de tequila koud?”
Waarom moet ik dit hier vertellen? Dit is toch allemaal vanzelfsprekend? Op een universiteit hoef je dit toch niet meer uit te leggen? Het is toch nergens zo vanzelfsprekend geweest als in de academische wereld dat de wetenschap over de grenzen heengaat? Alleberoemde wetenschappers uit de vorige eeuwen zwierven toch ook van de ene buitenlandse universiteit naar de andere? Zonder paspoort op zak? What’s your point?
Comments are closed.