Zet een panel van vier Delftse hoogleraren tegenover een panel van vier promovendi en laat ze een uur lang een verkorte versie van de Nationale Wetenschapsquiz uitknokken.
Wie heeft er het vaakst gelijk? Spelregels worden onthuld. Beide panels zetten zich schrap.
‘Als je in een stille omgeving je vingers in je oren steekt, hoor je een laag rommelend geluid. Wat veroorzaakt dat geluid?’ Panel en zaal proberen het antwoord te vinden op basis van participerende observatie. Vingertjes in de oren. Niemand merkt op dat het geroezemoes de voorwaarde ‘stille omgeving’ bij voorbaat om zeep helpt. Als de promovendi geen wetenschappelijk argument op tafel kunnen leggen, zijn de professoren aan de beurt. Het verschijnsel heeft een bewegingsoorsprong, meent er een, maar ook dat is maar ‘een vermoeden’. De quizmaster wil toch wat meer discussie uit de zaal. ,,Heeft iemand misschien een oom of tante met Parkinson?” De keuze is verdeeld. B voor de professoren, C voor de promovendi.
‘Je rolt een biljartbal door een gekromde buis. Hoe rolt de bal verder aan het einde van de buis?’ Na enig overleg komen beide panels uit op antwoord B. Volgt een exposé van de kant van de hoogleraren over het spineffect van de bal in de binnenkant van de buis. De zaal roert zich, waarop de quizmaster roept: ,,Poh, poh, poh, als er professoren aan het woord zijn, weten we dat het stil moet zijn in de zaal!”
‘Plassen vissen?’, is de volgende vraag. De professoren menen van niet. Antwoord C dus. En de promovendi? Zij houden het op antwoord B. En waarom dan wel? ,,Ten eerste% uh% internet% uh, uh%” Volgens de woordvoerder draait het allemaal om het zoutgehalte van het water. Een ander spreekt beleefd over het urineren van de vis, en de zaal vraagt om een definitie van plassen.
‘Wat is het evolutionaire voordeel van smalle heupen bij de man?’ Een gevaarlijk onderwerp. Moeiteloos dwaalt iemand af om te melden dat ‘vrouwen thuis het potje moeten kunnen koken, en die hoeven dus niet te kunnen rennen’. Vandaar dus de smallere heup bij de man. De promovendi menen toch dat antwoord A (snel bochten kunnen nemen) het enige juiste is. De professoren kiezen liever voor B: efficiënt kunnen lopen.
Uitslag: 24 december. Wij wachten af.
Zet een panel van vier Delftse hoogleraren tegenover een panel van vier promovendi en laat ze een uur lang een verkorte versie van de Nationale Wetenschapsquiz uitknokken. Wie heeft er het vaakst gelijk? Spelregels worden onthuld. Beide panels zetten zich schrap.
‘Als je in een stille omgeving je vingers in je oren steekt, hoor je een laag rommelend geluid. Wat veroorzaakt dat geluid?’ Panel en zaal proberen het antwoord te vinden op basis van participerende observatie. Vingertjes in de oren. Niemand merkt op dat het geroezemoes de voorwaarde ‘stille omgeving’ bij voorbaat om zeep helpt. Als de promovendi geen wetenschappelijk argument op tafel kunnen leggen, zijn de professoren aan de beurt. Het verschijnsel heeft een bewegingsoorsprong, meent er een, maar ook dat is maar ‘een vermoeden’. De quizmaster wil toch wat meer discussie uit de zaal. ,,Heeft iemand misschien een oom of tante met Parkinson?” De keuze is verdeeld. B voor de professoren, C voor de promovendi.
‘Je rolt een biljartbal door een gekromde buis. Hoe rolt de bal verder aan het einde van de buis?’ Na enig overleg komen beide panels uit op antwoord B. Volgt een exposé van de kant van de hoogleraren over het spineffect van de bal in de binnenkant van de buis. De zaal roert zich, waarop de quizmaster roept: ,,Poh, poh, poh, als er professoren aan het woord zijn, weten we dat het stil moet zijn in de zaal!”
‘Plassen vissen?’, is de volgende vraag. De professoren menen van niet. Antwoord C dus. En de promovendi? Zij houden het op antwoord B. En waarom dan wel? ,,Ten eerste% uh% internet% uh, uh%” Volgens de woordvoerder draait het allemaal om het zoutgehalte van het water. Een ander spreekt beleefd over het urineren van de vis, en de zaal vraagt om een definitie van plassen.
‘Wat is het evolutionaire voordeel van smalle heupen bij de man?’ Een gevaarlijk onderwerp. Moeiteloos dwaalt iemand af om te melden dat ‘vrouwen thuis het potje moeten kunnen koken, en die hoeven dus niet te kunnen rennen’. Vandaar dus de smallere heup bij de man. De promovendi menen toch dat antwoord A (snel bochten kunnen nemen) het enige juiste is. De professoren kiezen liever voor B: efficiënt kunnen lopen.
Uitslag: 24 december. Wij wachten af.
Comments are closed.