Campus

Hitler naast Lenin

Historicus prof.dr. Frits Boterman hield onlangs de lezing ‘De socialistische utopie: tussen droom en nachtmerrie’, deel drie in de Studium Generale-reeks ‘Tussen hoop en vrees’.

Boterman is bijzonder hoogleraar Duitse geschiedenis aan de Rijksuniversiteit Groningen en docent nieuwste geschiedenis aan de Universiteit van Amsterdam. Van zijn voordracht hieronder een ingekorte weergave.


1 Fascisme en communisme waren beide gevoelig voor geweld

,,De korte twintigste eeuw van 1914-1989 is beheerst door twee totalitaire regimes die beide het woord socialisme in hun vaandel droegen: het communisme en het nationaal-socialisme. Beide bewegingen betraden bijna gelijktijdig het toneel van de geschiedenis. Hun leiders Lenin en Hitler verkeerden voor 1914 allebei in de kunstenaarswijk Schwabing te München. Beiden waren paria’s die noodgedwongen buiten hun vaderland verkeerden. Hitler zat als Oostenrijker in München om de dienstplicht te ontlopen. Lenin was vanwege zijn revolutionaire activiteiten uit Rusland verbannen.

Lenin was een revolutionaire intellectueel van gegoede afkomst die rechten had gestudeerd. Hitler was de zoon van een eenvoudige douanebeambte. Hij was een mislukt schilder wiens intellectuele vorming bestond uit een afgebroken schoolopleiding, de kranten, de bioscoop, en de opera’s van Wagner.

Uit naam van het socialistisch ideaal beriep de één zich op het marxisme, de ander op het völkische gedachtegoed, het antisemitisme, het anti-kapitalisme en het anti-marxisme. De hoofdvertegenwoordigers van beide stromingen hadden een afkeer van de burgerlijke samenleving. Beiden konden zich pas manifesteren toen de Eerste Wereldoorlog de Europese orde van het fin de siècle had vernietigd. In beide gevallen verdween een vorstenhuis: in Rusland de Romanovs en in Duitsland de Hohenzollern.

Lenin en Hitler waren beide utopisten. De eerste op basis van klasse, de tweede op basis van Rasse. De een droomde van een communistische samenleving waarin arbeiders en boeren het voor het zeggen hadden. De andere droomde van een etnisch gezuiverde, van joden gevrijwaarde gemeenschap. Beiden gingen uit van een zuiveringsutopie, die elk middel om het doel te bereiken, rechtvaardigde. Beide bewegingen droomden van een maakbare samenleving, van een paradijs op aarde. Beide bewegingen waren de meest extreme uitdrukking van het utopische denken zoals zich dat sinds de Franse Revolutie had ontwikkeld.

Beide stromingen hadden als seculiere massa-ideologieën een basis in het anti-christendom, in het anti-metafysische, en predikten een seculiere heilsleer die het paradijs niet in het hiernamaals, maar op aarde beloofde. Beide ging uit van een kleine elite die de politieke macht naar zich toe zou trekken.

De ideologische wortels van het marxisme lagen in het verlichtingsdenken van de Franse Revolutie en tevens in de terreur van het jacobijnisme die afrekende met politieke tegenstanders. Hetmarxisme pretendeerde een wetenschappelijke analyse te geven van de maatschappelijke verhoudingen in de loop van de geschiedenis. Het ging ervan uit dat de klassentegenstellingen de motor van de geschiedenis waren, hetgeen zou uitmonden in een revolutie. Via de dictatuur van het proletariaat zou er daarna een klassenloze maatschappij ontstaan. Hitler daarentegen wilde juist de ideeën van de Franse Revolutie terugdraaien.

Kon het nationaal-socialisme alleen binnen nationale kaders geplaatst worden, het marxisme was in oorsprong internationaal gericht. De arbeider heeft geen vaderland, had Marx in het ‘Communistisch Manifest’ geschreven. Het marxisme kwam op voor de internationale strijd en solidariteit van de arbeidersbeweging. Vooral in de jaren dertig vond er een ommezwaai plaats van de marxistische uitgangspunten naar traditionalisme, patriottisme en nationalisme.

In tegenstelling tot Lenin was Stalin niet een op het Westen georiënteerde intellectueel. Hij kwam uit Georgië en was van boerenafkomst. Hij was een complete outsider, evenals Hitler. Dat beiden als het ware uit het niets opdoken is een voordeel geweest bij het veroveren van de macht. Daarin leken zij op figuren als Napoleon die uit Corsica kwam en Alexander de Grote die afkomstig was uit Macedonië.

Het nationaal-socialisme van Hitler had zijn bronnen in het door multinationaliteit en sociale spanningen verziekte klimaat van het fin de siècle in Wenen. Hitler bewonderde de Weense burgemeester Karl Lüger die het Duitse nationalisme predikte. Verder maakte de sociaal-democratische arbeidersbeweging in Wenen met haar optochten en partijdiscipline veel indruk op hem.

De nederlaag van de Duitsers in de Eerste Wereldoorlog was Hitlers Sternstunde in negatieve zin. Hij klonk twee irrationele elementen aan elkaar: dat de joden verantwoordelijk waren voor de Duitse nederlaag, voor het verdrag van Versailles en voor het ontstaan van de Weimarrepubliek. En dat de Joden de bolsjewistische revolutie beheersten. Hij zag de joden als de personificatie van zowel het kapitalisme en als het communisme.

Lenin en Hitler kwamen op verschillende wijze aan de macht. Lenin profiteerde van de ineenstorting van het autocratisch geregeerde tsarenrijk, van de chaos tijdens de oorlog en van de dreigende nederlaag tegen de Duitse troepen. Hitler kwam pas ver na de oorlog, in 1933, aan de macht, na het democratisch experiment van de Weimarrepubliek. De vernedering van de nederlaag in de oorlog en van het verdrag van Versailles vormden de voedingsbodem van anti-democratische gevoelens in Duitsland.

Pas na de ineenstorting van de burgerlijke wereld door de oercatastrofe van de twintigste eeuw konden socialisme en nationalisme een monsterverbond aangaan. Het geloof in vooruitgang en welvaart was voor velen verdwenen. Parlementaire democratie was vooral voor de middengroepen niet de weg naar een betere samenleving. De combinatie van nationaal en sociaal bleef over als belangrijke uitweg uit de crisis, niet alleen bij de nationaal-socialisten, ook bij veel andere denkers en ideologen in deze tijd.

In Rusland bestonden überhaupt geen middengroepen die de dragers zouden kunnen zijn van een liberaal-democratisch, westers georiënteerd constitutionalisme. Ondanks aanzetten totindustrialisatie was Rusland een achtergebleven agrarisch land. Het was min of meer toeval dat de bolsjewisten de revolutie wonnen. Ze hadden een goede partijorganisatie, een ideologische bevlogenheid en er was sprake van een machtsvacuüm in Rusland.

De totalitaire systemen die uiteindelijk concreet politiek gestalte kregen waren op dezelfde recepten gebaseerd: de alleenheerschappij van de partij, de absolute macht van de leider, ideologie en terreur, een goed geoliede propagandamachine, en het creëren van een hermetisch vijandbeeld waarbij het ging om het massaal uitschakelen van tegenstanders. Het cultiveren van een vijandbeeld was van levensbelang om de eigen macht te kunnen handhaven.

Terwijl Hitler door de instemming van een groot deel van de Duitse bevolking aan de macht was gekomen, hadden Lenin en Stalin de macht gegrepen door een staatsgreep en door genadeloze terreur. Het tweede verschil was dat de agressie van Hitler uiteindelijk op het buitenland was gericht en tot doel had het veroveren van Lebensraum in het oosten. Hoewel Rusland onder Stalin niet vrij was van streven naar gebiedsuitbreiding, werd de strijd in de Sovjet-Unie in het binnenland gevoerd. Een ander verschil was dat het terreurapparaat in de Sovjet-Unie veel groter was dan in Duitsland. Massale zuiveringen hebben in Duitsland niet plaatsgevonden. Bij Stalin was er sprake van individuele afrekeningen, bij Hitler ging het voornamelijk om collectieve vijanden.

De kern van het verhaal is dat de verleidelijkheid van dit soort utopische bewegingen ligt in de eenvoud, de heilsverwachting en het surrogaat-geloof. Het waren politieke religies of mythologieën die in een machtsvacuüm, in een chaotisch politieke en sociaal-economische situatie konden ontstaan en die heil, overzicht en duidelijkheid aanreikten. Het is een gegeven dat beide regimes gevoelig waren voor geweld, omdat ze zelf uit geweld waren voortgekomen en, in het geval van het nationaal-socialisme, alleen maar door geweld ten val konden worden gebracht.

Bewerking: Mannus van der Laan


1 Fascisme en communisme waren beide gevoelig voor geweld

,,De korte twintigste eeuw van 1914-1989 is beheerst door twee totalitaire regimes die beide het woord socialisme in hun vaandel droegen: het communisme en het nationaal-socialisme. Beide bewegingen betraden bijna gelijktijdig het toneel van de geschiedenis. Hun leiders Lenin en Hitler verkeerden voor 1914 allebei in de kunstenaarswijk Schwabing te München. Beiden waren paria’s die noodgedwongen buiten hun vaderland verkeerden. Hitler zat als Oostenrijker in München om de dienstplicht te ontlopen. Lenin was vanwege zijn revolutionaire activiteiten uit Rusland verbannen.

Lenin was een revolutionaire intellectueel van gegoede afkomst die rechten had gestudeerd. Hitler was de zoon van een eenvoudige douanebeambte. Hij was een mislukt schilder wiens intellectuele vorming bestond uit een afgebroken schoolopleiding, de kranten, de bioscoop, en de opera’s van Wagner.

Uit naam van het socialistisch ideaal beriep de één zich op het marxisme, de ander op het völkische gedachtegoed, het antisemitisme, het anti-kapitalisme en het anti-marxisme. De hoofdvertegenwoordigers van beide stromingen hadden een afkeer van de burgerlijke samenleving. Beiden konden zich pas manifesteren toen de Eerste Wereldoorlog de Europese orde van het fin de siècle had vernietigd. In beide gevallen verdween een vorstenhuis: in Rusland de Romanovs en in Duitsland de Hohenzollern.

Lenin en Hitler waren beide utopisten. De eerste op basis van klasse, de tweede op basis van Rasse. De een droomde van een communistische samenleving waarin arbeiders en boeren het voor het zeggen hadden. De andere droomde van een etnisch gezuiverde, van joden gevrijwaarde gemeenschap. Beiden gingen uit van een zuiveringsutopie, die elk middel om het doel te bereiken, rechtvaardigde. Beide bewegingen droomden van een maakbare samenleving, van een paradijs op aarde. Beide bewegingen waren de meest extreme uitdrukking van het utopische denken zoals zich dat sinds de Franse Revolutie had ontwikkeld.

Beide stromingen hadden als seculiere massa-ideologieën een basis in het anti-christendom, in het anti-metafysische, en predikten een seculiere heilsleer die het paradijs niet in het hiernamaals, maar op aarde beloofde. Beide ging uit van een kleine elite die de politieke macht naar zich toe zou trekken.

De ideologische wortels van het marxisme lagen in het verlichtingsdenken van de Franse Revolutie en tevens in de terreur van het jacobijnisme die afrekende met politieke tegenstanders. Hetmarxisme pretendeerde een wetenschappelijke analyse te geven van de maatschappelijke verhoudingen in de loop van de geschiedenis. Het ging ervan uit dat de klassentegenstellingen de motor van de geschiedenis waren, hetgeen zou uitmonden in een revolutie. Via de dictatuur van het proletariaat zou er daarna een klassenloze maatschappij ontstaan. Hitler daarentegen wilde juist de ideeën van de Franse Revolutie terugdraaien.

Kon het nationaal-socialisme alleen binnen nationale kaders geplaatst worden, het marxisme was in oorsprong internationaal gericht. De arbeider heeft geen vaderland, had Marx in het ‘Communistisch Manifest’ geschreven. Het marxisme kwam op voor de internationale strijd en solidariteit van de arbeidersbeweging. Vooral in de jaren dertig vond er een ommezwaai plaats van de marxistische uitgangspunten naar traditionalisme, patriottisme en nationalisme.

In tegenstelling tot Lenin was Stalin niet een op het Westen georiënteerde intellectueel. Hij kwam uit Georgië en was van boerenafkomst. Hij was een complete outsider, evenals Hitler. Dat beiden als het ware uit het niets opdoken is een voordeel geweest bij het veroveren van de macht. Daarin leken zij op figuren als Napoleon die uit Corsica kwam en Alexander de Grote die afkomstig was uit Macedonië.

Het nationaal-socialisme van Hitler had zijn bronnen in het door multinationaliteit en sociale spanningen verziekte klimaat van het fin de siècle in Wenen. Hitler bewonderde de Weense burgemeester Karl Lüger die het Duitse nationalisme predikte. Verder maakte de sociaal-democratische arbeidersbeweging in Wenen met haar optochten en partijdiscipline veel indruk op hem.

De nederlaag van de Duitsers in de Eerste Wereldoorlog was Hitlers Sternstunde in negatieve zin. Hij klonk twee irrationele elementen aan elkaar: dat de joden verantwoordelijk waren voor de Duitse nederlaag, voor het verdrag van Versailles en voor het ontstaan van de Weimarrepubliek. En dat de Joden de bolsjewistische revolutie beheersten. Hij zag de joden als de personificatie van zowel het kapitalisme en als het communisme.

Lenin en Hitler kwamen op verschillende wijze aan de macht. Lenin profiteerde van de ineenstorting van het autocratisch geregeerde tsarenrijk, van de chaos tijdens de oorlog en van de dreigende nederlaag tegen de Duitse troepen. Hitler kwam pas ver na de oorlog, in 1933, aan de macht, na het democratisch experiment van de Weimarrepubliek. De vernedering van de nederlaag in de oorlog en van het verdrag van Versailles vormden de voedingsbodem van anti-democratische gevoelens in Duitsland.

Pas na de ineenstorting van de burgerlijke wereld door de oercatastrofe van de twintigste eeuw konden socialisme en nationalisme een monsterverbond aangaan. Het geloof in vooruitgang en welvaart was voor velen verdwenen. Parlementaire democratie was vooral voor de middengroepen niet de weg naar een betere samenleving. De combinatie van nationaal en sociaal bleef over als belangrijke uitweg uit de crisis, niet alleen bij de nationaal-socialisten, ook bij veel andere denkers en ideologen in deze tijd.

In Rusland bestonden überhaupt geen middengroepen die de dragers zouden kunnen zijn van een liberaal-democratisch, westers georiënteerd constitutionalisme. Ondanks aanzetten totindustrialisatie was Rusland een achtergebleven agrarisch land. Het was min of meer toeval dat de bolsjewisten de revolutie wonnen. Ze hadden een goede partijorganisatie, een ideologische bevlogenheid en er was sprake van een machtsvacuüm in Rusland.

De totalitaire systemen die uiteindelijk concreet politiek gestalte kregen waren op dezelfde recepten gebaseerd: de alleenheerschappij van de partij, de absolute macht van de leider, ideologie en terreur, een goed geoliede propagandamachine, en het creëren van een hermetisch vijandbeeld waarbij het ging om het massaal uitschakelen van tegenstanders. Het cultiveren van een vijandbeeld was van levensbelang om de eigen macht te kunnen handhaven.

Terwijl Hitler door de instemming van een groot deel van de Duitse bevolking aan de macht was gekomen, hadden Lenin en Stalin de macht gegrepen door een staatsgreep en door genadeloze terreur. Het tweede verschil was dat de agressie van Hitler uiteindelijk op het buitenland was gericht en tot doel had het veroveren van Lebensraum in het oosten. Hoewel Rusland onder Stalin niet vrij was van streven naar gebiedsuitbreiding, werd de strijd in de Sovjet-Unie in het binnenland gevoerd. Een ander verschil was dat het terreurapparaat in de Sovjet-Unie veel groter was dan in Duitsland. Massale zuiveringen hebben in Duitsland niet plaatsgevonden. Bij Stalin was er sprake van individuele afrekeningen, bij Hitler ging het voornamelijk om collectieve vijanden.

De kern van het verhaal is dat de verleidelijkheid van dit soort utopische bewegingen ligt in de eenvoud, de heilsverwachting en het surrogaat-geloof. Het waren politieke religies of mythologieën die in een machtsvacuüm, in een chaotisch politieke en sociaal-economische situatie konden ontstaan en die heil, overzicht en duidelijkheid aanreikten. Het is een gegeven dat beide regimes gevoelig waren voor geweld, omdat ze zelf uit geweld waren voortgekomen en, in het geval van het nationaal-socialisme, alleen maar door geweld ten val konden worden gebracht.

Bewerking: Mannus van der Laan

Redacteur Redactie

Heb je een vraag of opmerking over dit artikel?

delta@tudelft.nl

Comments are closed.