‘Vooruitzien is regeren’ van Guus Berkhout en Wim de Ridder is een boek vol interessante visies over innovatie. Maar het zou gewonnen hebben bij een iets systematischer aanpak.
Degenen die Guus Berkhout nog kennen uit zijn periode als collegelid van de TU Delft, herinneren zich ongetwijfeld het cyclische innovatiebeleid dat hij in die tijd ontwikkelde. Dat voorziet in een voortdurende terugkoppeling tussen actoren in het innovatieproces. Berkhouts kritiek was namelijk dat onderzoekers te vaak hun vondsten over de schutting gooien en zich er dan niet meer om bekommeren, terwijl de ontvangers aan de andere kant ook niet meer de moeite nemen om met hun bevindingen terug te gaan naar de onderzoekers. Maar juist die terugkoppeling zorgt voor de verrassendste resultaten.
Dat cyclische innovatiemodel speelt een belangrijke rol in ‘Vooruitzien is regeren’, dat Berkhout, inmiddels hoogleraar innovatiemanagement, schreef samen met Wim de Ridder, hoogleraar toekomstonderzoek aan de Universiteit Twente. Het model vormt de opmaat van het tweede deel van het boek, dat gaat over regeren.
Het eerste deel gaat – dat ligt voor de hand – over vooruitzien. Berkhout en De Ridder beginnen met een analyse van de huidige technologische trends, het noodzakelijke vertrekpunt voor een extrapolatie naar de toekomst. Dit blijft allemaal redelijk op basisniveau, bijvoorbeeld in de vorm van een lijst van zestien producten waarvan veel te verwachten valt, van zonne-energie tot quantumcryptografie.
Daarna tillen de auteurs de analyse een trapje hoger, door te kijken naar metatrends: wat zijn de drijvende gedachten achter die producten? Helaas beperken ze zich hierbij tot een vijftal losse voorbeelden. Een daarvan is biomimetrie, technologische ontwikkelingen die hun inspiratie vinden in de natuur. Die vind je in de luchtvaart, de architectuur, de medische wereld en vele andere plekken. Een mooie analyse, maar ze wordt niet verbonden met de andere observaties in het hoofdstuk. Het derde hoofdstuk in het vooruitzien-deel is helemaal een verzameling van losse observaties – geen onzinnige observaties, bijvoorbeeld over democratisering van de innovatie, maar de lezer vraagt zich onwillekeurig af: waarom staat die hier?
Die trend wordt in het regeer-deel van eveneens drie hoofdstukken voortgezet. Na het pleidooi voor een cyclisch innovatiemodel, dat vraagt om netwerken van gebruikers, leveranciers en onderzoekers, wijden Berkhout en De Ridder een hoofdstuk aan onzekerheid. Wees daar niet bang voor, betogen ze. Een dichtgetimmerd innovatieproces, met targets en mijlpalen, is de dood in de pot. ‘Immers, juist door deze onzekerheden ontstaan nieuwe kansen. Goede leiders weten onzekerheden succesvol te exploiteren.’
In het laatste hoofdstuk komt het duo toe aan waar het vermoedelijk allemaal om te doen is: het Nederlandse innovatiebeleid. De belangrijkste componenten zijn aanwezig, constateren zij, maar het ontbeert durf. Het innovatiebeleid moet zelf geïnnoveerd worden. Dat zou moeten beginnen met een hervorming van de politiek, die meer op hoofdlijnen moet besturen. Regeerakkoorden gaan over de maatschappelijke thema’s die opgelost moeten worden, niet over wie welk departement mag besturen met hoeveel geld.
Het boek presenteert een nieuw overheidsmodel, dat verdacht veel lijkt op de succesvolle hervorming van het onderzoek die Berkhout ooit in Delft doorvoerde. De vakgerichte ministeries (faculteiten) blijven, maar de oplossingen (onderzoeken) worden ter hand genomen door projectministeries (research centra), die dwars door de bestaande structuren heen snijden en voortdurend in beweging blijven, al naar gelang het project dat vraagt. Aan die omslag wil het tweetal graag meewerken met het door hen opgerichte European Center for Innovation.
Het lijdt geen twijfel dat de auteurs diep hebben nagedacht over de materie, maar op de argeloze lezer komt het niet altijd even samenhangend over. Het ene moment lees je over de globale theorieën van innovatiegoeroes als Prahalad en Florida, even later krijg je een twee pagina’s lange lijst van kennisvalleys voorgeschoteld. Dat zijn wel heel verschillende detailniveaus. Ondanks de vele heen-en-weerverwijzingen blijft het vaak lastig om de redenering te volgen.
De voornaamste kritiek op ‘Vooruitzien is regeren’ betreft dan ook niet de inhoud, maar de vorm: het is een grabbelton. De samenhang is er ongetwijfeld wel, maar ze is teveel in het hoofd van de auteurs blijven hangen en te weinig aan het papier toevertrouwd.
Degenen die Guus Berkhout nog kennen uit zijn periode als collegelid van de TU Delft, herinneren zich ongetwijfeld het cyclische innovatiebeleid dat hij in die tijd ontwikkelde. Dat voorziet in een voortdurende terugkoppeling tussen actoren in het innovatieproces. Berkhouts kritiek was namelijk dat onderzoekers te vaak hun vondsten over de schutting gooien en zich er dan niet meer om bekommeren, terwijl de ontvangers aan de andere kant ook niet meer de moeite nemen om met hun bevindingen terug te gaan naar de onderzoekers. Maar juist die terugkoppeling zorgt voor de verrassendste resultaten.
Dat cyclische innovatiemodel speelt een belangrijke rol in ‘Vooruitzien is regeren’, dat Berkhout, inmiddels hoogleraar innovatiemanagement, schreef samen met Wim de Ridder, hoogleraar toekomstonderzoek aan de Universiteit Twente. Het model vormt de opmaat van het tweede deel van het boek, dat gaat over regeren.
Het eerste deel gaat – dat ligt voor de hand – over vooruitzien. Berkhout en De Ridder beginnen met een analyse van de huidige technologische trends, het noodzakelijke vertrekpunt voor een extrapolatie naar de toekomst. Dit blijft allemaal redelijk op basisniveau, bijvoorbeeld in de vorm van een lijst van zestien producten waarvan veel te verwachten valt, van zonne-energie tot quantumcryptografie.
Daarna tillen de auteurs de analyse een trapje hoger, door te kijken naar metatrends: wat zijn de drijvende gedachten achter die producten? Helaas beperken ze zich hierbij tot een vijftal losse voorbeelden. Een daarvan is biomimetrie, technologische ontwikkelingen die hun inspiratie vinden in de natuur. Die vind je in de luchtvaart, de architectuur, de medische wereld en vele andere plekken. Een mooie analyse, maar ze wordt niet verbonden met de andere observaties in het hoofdstuk. Het derde hoofdstuk in het vooruitzien-deel is helemaal een verzameling van losse observaties – geen onzinnige observaties, bijvoorbeeld over democratisering van de innovatie, maar de lezer vraagt zich onwillekeurig af: waarom staat die hier?
Die trend wordt in het regeerdeel van eveneens drie hoofdstukken voortgezet. Na het pleidooi voor een cyclisch innovatiemodel, dat vraagt om netwerken van gebruikers, leveranciers en onderzoekers, wijden Berkhout en De Ridder een hoofdstuk aan onzekerheid. Wees daar niet bang voor, betogen ze. Een dichtgetimmerd innovatieproces, met targets en mijlpalen, is de dood in de pot. ‘Immers, juist door deze onzekerheden ontstaan nieuwe kansen. Goede leiders weten onzekerheden succesvol te exploiteren.’
In het laatste hoofdstuk komt het duo toe aan waar het vermoedelijk allemaal om te doen is: het Nederlandse innovatiebeleid. De belangrijkste componenten zijn aanwezig, constateren zij, maar het ontbeert durf. Het innovatiebeleid moet zelf geïnnoveerd worden. Dat zou moeten beginnen met een hervorming van de politiek, die meer op hoofdlijnen moet besturen. Regeerakkoorden gaan over de maatschappelijke thema’s die opgelost moeten worden, niet over wie welk departement mag besturen met hoeveel geld.
Het boek presenteert een nieuw overheidsmodel, dat verdacht veel lijkt op de succesvolle hervorming van het onderzoek die Berkhout ooit in Delft doorvoerde. De vakgerichte ministeries (faculteiten) blijven, maar de oplossingen (onderzoeken) worden ter hand genomen door projectministeries (research centra), die dwars door de bestaande structuren heen snijden en voortdurend in beweging blijven, al naar gelang het project dat vraagt. Aan die omslag wil het tweetal graag meewerken met het door hen opgerichte European Center for Innovation.
Het lijdt geen twijfel dat de auteurs diep hebben nagedacht over de materie, maar op de argeloze lezer komt het niet altijd even samenhangend over. Het ene moment lees je over de globale theorieën van innovatiegoeroes als Prahalad en Florida, even later krijg je een twee pagina’s lange lijst van kennis-valleys voorgeschoteld. Dat zijn wel heel verschillende detailniveaus. Ondanks de vele heen-en-weerverwijzingen blijft het vaak lastig om de redenering te volgen.
De voornaamste kritiek op ‘Vooruitzien is regeren’ betreft dan ook niet de inhoud, maar de vorm: het is een grabbelton. De samenhang is er ongetwijfeld wel, maar ze is te veel in het hoofd van de auteurs blijven hangen en te weinig aan het papier toevertrouwd.
Guus Berkhout en Wim de Ridder, ‘Vooruitzien is regeren – leiderschap in innovatie’. Prentice Hall, pp. 160, 24,95 euro.
Comments are closed.