Opinie

Fietsenmakers

In 1986 was ik enorm trots dat ik bij de fietsenmakers in Delft mocht komen werken. Een organisatie wereldberoemd om de jonge gazelles die zij tot een degelijk product kneedt: wetenschappers die tevens vakman en organisator zijn.

Ingenieurs die weten hoe moeilijk het is om letterlijk en figuurlijk bruggen te bouwen die niet resoneren bij de eerste de beste storm. En die weten dat modellen, benaderingen van de werkelijkheid dus, aan de praktijk moeten worden getoetst. En ook dat je met alleen fraaie publicaties geen economie draaiende houdt – laat staan opstuwt.

Ik heb de naamswijziging van hogeschool naar universiteit, het afschaffen van de inspraak, het toepassen van een bizar financieel geldverdeelmodel, de modernisering ondersteunende diensten en de clustering van faculteiten meegemaakt.

Maar ik heb me vooral geconcentreerd op mijn werk. De laatste jaren merk ik dat beleidsmakers signalen van de werkvloer negeren. Pas afgelopen week heb ik ingezien dat ze zelfs niet meer luisteren naar (tot middenkader gedegradeerde) hoogleraren.

Een uit een ander gebouw afkomstige decaan wilde weten wat ondersteuners in natuurkundesecties uitvoeren. Personeelszaken, dat zich met loopbaanbeleid (van wie?) bezighoudt, had kennelijk geen idee welk personeel ict-taken vervult. Daarom kreeg een onbekende de opdracht om ict-achtige ondersteuners onaangekondigd te bellen met de vraag ‘Wat doe jij eigenlijk?’. Daarmee werd de vertrouwensbreuk tussen decaan en hoogleraren onderstreept. Kennelijk omdat het project flopte, werd iemand van Kpmg ingehuurd. Afgelopen vrijdag was zij, samen met een medewerkster van P&O, de eerste niet-chef die mij tijdens een fair gesprek diezelfde vraag stelde (natuurlijk niet vanwege zorgen over mijn carrière).

Uit het rapport van de Werkgroep Ondersteunende Diensten (WOD) maak ik op dat het college van bestuur afgelopen zomer al besloten heeft dat de (noodzakelijke) bezuinigingen zullen worden afgewenteld op het ondersteunend personeel, waarbij bestuurlijke ondersteuning, personeelszaken en financiën worden ontzien. De WOD moest uitzoeken hoe dit met de minste pijn kan en een plan van aanpak maken.

In een slecht rapport schrijft de WOD dat zij niet in staat was om, na ‘bevraging van enige wetenschappers’, de behoefte aan ondersteuning vast te stellen. Daarna wordt aan de hand van belabberde grafieken beredeneerd dat we de TU Eindhoven moeten na-apen. Bovendien is sprake van ‘andere berekeningsmethoden’ waardoor diverse afwijkende getallen voor de verhouding wetenschappers:ondersteuners in Delft circuleren.

Het college van bestuur zou ons land een dienst bewijzen door deze keer verticaal te snijden, en een technische universiteit na te streven die andere opleidingen complementeert in plaats van imiteert. Kennelijk ontbreekt het lef daartoe en probeert het ons te foppen met extra wetenschappelijk personeel. En dat terwijl de verhouding wetenschapper:student misschien nog wel krommer is dan wetenschapper:ondersteuner.

Deze ‘uitbreiding’ bestaat echter uit promovendi en postdocs die we toch al nodig hadden, te betalen uit de tweede en derde geldstroom. In het laatste krantje van mijn faculteit zie ik dat we nog voldoende promovendi kunnen werven. Helaas komen zij vooral uit minder welvarende landen; een aantrekkende wereldeconomie zal het er niet beter op maken.

Ik ben geen trotse fietsenmaker meer.

Erik van Straten, ondersteunend medewerker faculteit Technische Natuurwetenschappen, sectie deeltjesoptica

In 1986 was ik enorm trots dat ik bij de fietsenmakers in Delft mocht komen werken. Een organisatie wereldberoemd om de jonge gazelles die zij tot een degelijk product kneedt: wetenschappers die tevens vakman en organisator zijn. Ingenieurs die weten hoe moeilijk het is om letterlijk en figuurlijk bruggen te bouwen die niet resoneren bij de eerste de beste storm. En die weten dat modellen, benaderingen van de werkelijkheid dus, aan de praktijk moeten worden getoetst. En ook dat je met alleen fraaie publicaties geen economie draaiende houdt – laat staan opstuwt.

Ik heb de naamswijziging van hogeschool naar universiteit, het afschaffen van de inspraak, het toepassen van een bizar financieel geldverdeelmodel, de modernisering ondersteunende diensten en de clustering van faculteiten meegemaakt.

Maar ik heb me vooral geconcentreerd op mijn werk. De laatste jaren merk ik dat beleidsmakers signalen van de werkvloer negeren. Pas afgelopen week heb ik ingezien dat ze zelfs niet meer luisteren naar (tot middenkader gedegradeerde) hoogleraren.

Een uit een ander gebouw afkomstige decaan wilde weten wat ondersteuners in natuurkundesecties uitvoeren. Personeelszaken, dat zich met loopbaanbeleid (van wie?) bezighoudt, had kennelijk geen idee welk personeel ict-taken vervult. Daarom kreeg een onbekende de opdracht om ict-achtige ondersteuners onaangekondigd te bellen met de vraag ‘Wat doe jij eigenlijk?’. Daarmee werd de vertrouwensbreuk tussen decaan en hoogleraren onderstreept. Kennelijk omdat het project flopte, werd iemand van Kpmg ingehuurd. Afgelopen vrijdag was zij, samen met een medewerkster van P&O, de eerste niet-chef die mij tijdens een fair gesprek diezelfde vraag stelde (natuurlijk niet vanwege zorgen over mijn carrière).

Uit het rapport van de Werkgroep Ondersteunende Diensten (WOD) maak ik op dat het college van bestuur afgelopen zomer al besloten heeft dat de (noodzakelijke) bezuinigingen zullen worden afgewenteld op het ondersteunend personeel, waarbij bestuurlijke ondersteuning, personeelszaken en financiën worden ontzien. De WOD moest uitzoeken hoe dit met de minste pijn kan en een plan van aanpak maken.

In een slecht rapport schrijft de WOD dat zij niet in staat was om, na ‘bevraging van enige wetenschappers’, de behoefte aan ondersteuning vast te stellen. Daarna wordt aan de hand van belabberde grafieken beredeneerd dat we de TU Eindhoven moeten na-apen. Bovendien is sprake van ‘andere berekeningsmethoden’ waardoor diverse afwijkende getallen voor de verhouding wetenschappers:ondersteuners in Delft circuleren.

Het college van bestuur zou ons land een dienst bewijzen door deze keer verticaal te snijden, en een technische universiteit na te streven die andere opleidingen complementeert in plaats van imiteert. Kennelijk ontbreekt het lef daartoe en probeert het ons te foppen met extra wetenschappelijk personeel. En dat terwijl de verhouding wetenschapper:student misschien nog wel krommer is dan wetenschapper:ondersteuner.

Deze ‘uitbreiding’ bestaat echter uit promovendi en postdocs die we toch al nodig hadden, te betalen uit de tweede en derde geldstroom. In het laatste krantje van mijn faculteit zie ik dat we nog voldoende promovendi kunnen werven. Helaas komen zij vooral uit minder welvarende landen; een aantrekkende wereldeconomie zal het er niet beter op maken.

Ik ben geen trotse fietsenmaker meer.

Erik van Straten, ondersteunend medewerker faculteit Technische Natuurwetenschappen, sectie deeltjesoptica

Redacteur Redactie

Heb je een vraag of opmerking over dit artikel?

delta@tudelft.nl

Comments are closed.