Ik val maar meteen met de deur in huis. Mijn studie op Bouwkunde verliep niet bepaald vlot. Ik leerde trouwens het meeste buiten het officiële onderwijsprogramma.
Net in Amsterdam van de boot gestapt waarmee ik uit Curaçao was vertrokken, geraakte ik min of meer toevallig op Bouwkunde verzeild. Bij de inschrijving koos ik op advies van die jongen voor mij op alfabetische wijze een studierichting. Van mijn vader moest ik in Delft studeren. Ik kon aardig tekenen en rekenen. Dat er verschillende soorten ingenieurs bestonden had hij mij nooit verteld. De eerste weken woonde ik met een kaal geschoren kop in een schoolgebouw. Later ontmoette ik mijn jonge onbekende adviseur weer in de collegebanken op Bouwkunde. Negen jaar later studeerden wij samen succesvol af en kregen onmiddellijk een aanstelling bij onze professor. Wij zijn nooit vertrokken.
Een ernstig dieptepunt van mijn studie was het tentamen filosofie, een keuzevak in het derde jaar. Het onderwerp was ‘Soevereiniteit in eigen kring’. Mijn nieuwsgierigheid voor het mij toen nog onbekende Nederland had mij hiertoe verleid. Een mondeling tentamen %s avonds om acht uur bij de professor thuis. Een stoffig met nep-antiek ingericht oud huis aan de Julianalaan. Hij ontving mij in jacquet aan de eettafel met Perzisch tapijt onder een grijze lampenkap met omlaaghangende wollen biesjes. Verder weinig licht en de kachel aan. Zijn vrouw tegenover hem aan tafel breide een bruine sjaal. Ik nam plaats achter een kopje thee. Voordat het tentamen begon vroeg hij naar mijn godsdienst. Ik had net het Antilliaanse katholisme overboord gegooid en verwachte daarom een positieve reactie. ‘Soevereiniteit in eigen kring’ had toen voor mij iets goddeloos, geheimzinnigs, moderns, arrogants en individualistisch. Ook dacht ik dat het te maken kon hebben met het kolonialisme en de vrijmetselarij. Pas later zag ik op tv dat het iets was voor gereformeerden. Ik zat er helemaal naast. Na drie weken mocht ik herkansen. Deze keer voor de zekerheid ook zelf in jacquet. Ik was door deze ervaring geshockeerd, niet van dat tentamen, maar hoe mijn professor woonde. Wat een afgang. Ik dacht dat iemand met vooruitstrevende ideeën % en dat had een professor – in een modern interieur woonde. Wie niet in een modern interieur woont, staat buiten zijn eigen tijd. En dat vind ik soms nog.
Het verbaast mij altijd dat er geen vanzelfsprekend verband bestaat tussen moderne techniek en moderne cultuur. Wetenschappers kunnen in hun eigen disciplines toonaangevend zijn en zich daarnaast koesteren in tradities en conservatisme. Wetenschappelijke posities schijnen daarin zelfs goed te gedijen.
Een universiteit moet een permanent sociaal/maatschappelijk experimenteerveld zijn waarin iedereen zich voelt uitgedaagd. In een samenleving waarin nog maar weinig ruimte voor avontuur en onzekerheid is, zou de universiteit op elk gebied moeten experimenteren. In het bedrijfsleven % waar de universiteit zich graag aan spiegelt – is de uitdaging meestal groter. Aan de universiteit is tegenwoordig correctheid troef, worden hiërarchieën in stand gehouden, titels gedragen, toga%s bewaard, vrouwenafgeschrikt, protocollen bedacht, gebouwen versleten, imago%s gezocht, examens afgenomen, cijfers doorgegeven, diploma%s uitgereikt en cum laudes verleend. Blijft dat zo?
.aut Carel Weeber, Hoogleraar architectonisch ontwerpen/architect
Ik val maar meteen met de deur in huis. Mijn studie op Bouwkunde verliep niet bepaald vlot. Ik leerde trouwens het meeste buiten het officiële onderwijsprogramma. Net in Amsterdam van de boot gestapt waarmee ik uit Curaçao was vertrokken, geraakte ik min of meer toevallig op Bouwkunde verzeild. Bij de inschrijving koos ik op advies van die jongen voor mij op alfabetische wijze een studierichting. Van mijn vader moest ik in Delft studeren. Ik kon aardig tekenen en rekenen. Dat er verschillende soorten ingenieurs bestonden had hij mij nooit verteld. De eerste weken woonde ik met een kaal geschoren kop in een schoolgebouw. Later ontmoette ik mijn jonge onbekende adviseur weer in de collegebanken op Bouwkunde. Negen jaar later studeerden wij samen succesvol af en kregen onmiddellijk een aanstelling bij onze professor. Wij zijn nooit vertrokken.
Een ernstig dieptepunt van mijn studie was het tentamen filosofie, een keuzevak in het derde jaar. Het onderwerp was ‘Soevereiniteit in eigen kring’. Mijn nieuwsgierigheid voor het mij toen nog onbekende Nederland had mij hiertoe verleid. Een mondeling tentamen %s avonds om acht uur bij de professor thuis. Een stoffig met nep-antiek ingericht oud huis aan de Julianalaan. Hij ontving mij in jacquet aan de eettafel met Perzisch tapijt onder een grijze lampenkap met omlaaghangende wollen biesjes. Verder weinig licht en de kachel aan. Zijn vrouw tegenover hem aan tafel breide een bruine sjaal. Ik nam plaats achter een kopje thee. Voordat het tentamen begon vroeg hij naar mijn godsdienst. Ik had net het Antilliaanse katholisme overboord gegooid en verwachte daarom een positieve reactie. ‘Soevereiniteit in eigen kring’ had toen voor mij iets goddeloos, geheimzinnigs, moderns, arrogants en individualistisch. Ook dacht ik dat het te maken kon hebben met het kolonialisme en de vrijmetselarij. Pas later zag ik op tv dat het iets was voor gereformeerden. Ik zat er helemaal naast. Na drie weken mocht ik herkansen. Deze keer voor de zekerheid ook zelf in jacquet. Ik was door deze ervaring geshockeerd, niet van dat tentamen, maar hoe mijn professor woonde. Wat een afgang. Ik dacht dat iemand met vooruitstrevende ideeën % en dat had een professor – in een modern interieur woonde. Wie niet in een modern interieur woont, staat buiten zijn eigen tijd. En dat vind ik soms nog.
Het verbaast mij altijd dat er geen vanzelfsprekend verband bestaat tussen moderne techniek en moderne cultuur. Wetenschappers kunnen in hun eigen disciplines toonaangevend zijn en zich daarnaast koesteren in tradities en conservatisme. Wetenschappelijke posities schijnen daarin zelfs goed te gedijen.
Een universiteit moet een permanent sociaal/maatschappelijk experimenteerveld zijn waarin iedereen zich voelt uitgedaagd. In een samenleving waarin nog maar weinig ruimte voor avontuur en onzekerheid is, zou de universiteit op elk gebied moeten experimenteren. In het bedrijfsleven % waar de universiteit zich graag aan spiegelt – is de uitdaging meestal groter. Aan de universiteit is tegenwoordig correctheid troef, worden hiërarchieën in stand gehouden, titels gedragen, toga%s bewaard, vrouwenafgeschrikt, protocollen bedacht, gebouwen versleten, imago%s gezocht, examens afgenomen, cijfers doorgegeven, diploma%s uitgereikt en cum laudes verleend. Blijft dat zo?
.aut Carel Weeber, Hoogleraar architectonisch ontwerpen/architect
Comments are closed.