“Kleien? Dat heb ik voor het laatst op de kleuterschool gedaan.” Sinds ik in 2019 aan de TU Delft begon, komen ze al voorbij: de opmerkingen over emoties kleien bij Industrieel Ontwerpen. Dit deed je in de oude bachelor in totaal één keer, maar toch was het van menig student de enige associatie bij IO. “Dat is toch geen studeren”, klinkt het, vaak uit de mond van studenten die net hun zoveelste differentiaalvergelijking hebben opgelost.
Ik heb dit zelf ook moeten doen in mijn tweede jaar. En ja, toen ik een klomp klei in mijn handen gedrukt kreeg, voelde het ook een beetje alsof ik niet met beide benen op de grond zou moeten staan maar een paar meter erboven moest zweven. In de nieuwe bachelor is deze opdracht geen standaard onderdeel meer. Toch vermoed ik dat dit nog wel een tijdje het beeld van IO zal blijven bepalen. Daarom lijkt het mij goed om de opdracht eens toe te lichten.
De opdracht was deel van het vak form and experience. We moesten onderzoeken welke associaties bepaalde vormen en kleuren oproepen. Donkergrijs voelt kil en serieus, roze juist warm en vriendelijk. Andersom werkt het ook: als ik een abstract begrip noem, zoals ‘vreugde’ of ‘dreiging’, kun je daar waarschijnlijk wel een vorm bij bedenken. (En als je dat niet kan, dan ben je waarschijnlijk geen IO’er.) Door de vorm krijgen voorwerpen bepaalde eigenschappen. Vergelijk de gele oogvormige beveiligingscamera’s op het station maar eens met de grijze, strakke camera’s in de supermarkt. De werking is hetzelfde, maar de uitstraling totaal anders.
Om dit in de vingers te krijgen, kregen we een opdracht in drie stappen: eerst moesten we foto’s van onszelf maken die een bepaalde emotie of eigenschap uitbeeldden, vervolgens die eigenschap vertalen naar een vorm, en ten slotte deze vorm daadwerkelijk boetseren met klei. Beelden van haar en armen waren populair, net als abstractere vormen. Mijn onderwerp was ‘openheid’. Het werden twee open handen, op elkaar gestapeld.
Allemaal leuk en aardig, dat geklei, maar wat heb je eraan?
Allemaal leuk en aardig, dat geklei, maar wat heb je eraan? Eigenlijk verrassend veel. De uitstraling van een product moet passen bij de doelgroep en het merk en daarvoor moet je die uitstraling kunnen beoordelen. Maar de toepassing is breder: vormen kunnen bijdragen aan het creatief oplossen van uiteenlopende problemen. Denk bijvoorbeeld aan hoe we toekomstige generaties waarschuwen voor radioactief afval. Je kunt borden plaatsen met tekst, maar wie zegt dat mensen over tienduizend jaar nog begrijpen wat ‘gevaarlijk’ betekent? Daarom wordt er nagedacht over het ontwerpen van landschappen die er zó onheilspellend uitzien dat zelfs toekomstige generaties instinctief snappen: hier moet ik wegwezen. Een universele, taal-loze manier van communicatie – met vorm.
De grappen zullen echter voorlopig nog niet uitsterven. Misschien is dit deels jaloezie; na het zoveelste uur wiskundige bewijzen opstellen zou een beetje creativiteit als een verademing voelen. Of omdat het te ongrijpbaar is; op een universiteit waar rationaliteit de boventoon voert, worden emoties nog wel eens gezien als onhandige ruis die je beter kunt uitzetten.
Toch blijft het zo dat iedereen onbewust reageert op vorm en uitstraling, ook de grootste techneut. Zelfs een stofzuiger kan er ‘vriendelijk’ of ‘serieus’ uitzien. Het expliciet moeten linken van vorm en betekenis zorgt ervoor dat je dit in producten gaat herkennen. Uiteindelijk is het koppelen van vorm aan betekenis een vaardigheid die ontwerpers helpt betere producten te maken—zelfs al bevat het proces wat creatieve excentriciteit.
Comments are closed.