Opinie

Door de beugel

Beugels zijn niet leuk voor kinderen. Ze zien er raar uit, kunnen pijn doen en er blijven soms etensresten aan kleven. En nooit zul je helemaal serieus genomen worden wanneer je een beugeltje draagt.

Elke hartenkreet of geniale opmerking wordt afgedaan met een tikje op het hoofd en een afwezig gemompeld ‘Ja ja, stil nou maar’. De beugel vormt een ijzeren gordijn tussen de kinderjaren en het volwassen leven. De psychologische impact is er dan ook naar.

Over een periode van zes (!) jaar heb ik zo ongeveer elk model beugel in of aan mijn hoofd gehad. En van elke soort ook altijd de zwaarste en meest geavanceerde uitvoering. Ik was een wandelende showroom voor het orthodontistenwezen. Ik was de beugelkoning, de Orthodontus Rex.

Als ik binnen kwam, wreef de orthodontist al in zijn handen. Hij begaf zich met een akelige lach naar zijn laboratorium waaruit hij even later triomfantelijk met weer een nieuwe creatie te voorschijn kwam. Met omineuze namen als ‘de Cultivator’ of ‘de Corrector’. ,,Doe maar even open”, klonk het dan, ,,dan passen we hem even.” Vervolgens werd het nieuwe martelwerktuig aan mijn tanden vastgesmeed, met keilbouten aan mijn schedel geklonken of met wonderlijm aan mijn gehemelte gehecht.

Een uur later verliet ik een beetje versuft het pand, niet zelden voorzien van een gebruiksaanwijzing en een gereedschapskist. Om zelf tussentijdse reparaties uit te voeren of, erger nog, om thuis, als de eerste pijn geweken was, het apparaat strakker aan te draaien. Een soort opgelegde zelfmutilatie.

De enige verzachtende omstandigheid was misschien dat zoveel klasgenoten beugels hadden. Meestal niet zo extreem als ik, maar ze wisten hoe ik leed. In hun ogen nam ik mythische proporties aan. Ik werd de martelaar der kinderen met gebitsafwijkingen en vestigde mijn reputatie ondubbelzinnig toen ik geen traan liet toen ik met een kettingslot aan het hek van de school was vastgeklonken, en onder het toeziend oog van alle leerlingen door de conciërge met een betonschaar moest worden bevrijd.

Tot de dag van vandaag heb ik een minuscuul restant van een beugel in mijn mond. Een klein ijzerdraadje dat aan de achterkant van mijn ondertanden vastzit. Een geval dat mijn orthodontist met sardonisch genoegen moet hebben aangebracht, wetende dat hij er een onuitwisbaar spoor op mijn lichaam en geest mee zou achterlaten.

Genoeg voor jarenlange psycho-analyse, maar de menselijke veerkracht is formidabel. Nare herinneringen worden in een kluis in het binnenste der binnensten opgeslagen en daar slechts bij hoge uitzondering uitgehaald. Daarvoor moet je je in extreme omstandigheden bevinden. Zo’n confrontatie met je verst weggestopte herinneringen kan uiterst pijnlijk zijn maar in sommige gevallen lucht het enorm op. Dan kun je eindelijk eens afrekenen met het verleden.

Dat heb ik onlangs gedaan. Ik bevond mij op zekere avond in het Mekka van elke Delftenaar: de Wooloomooloo in Utrecht. Ik raakte aan de praat met een meisje van wie de ogen en debeugel flonkerden in de duisternis. Hoe het gesprek nou precies verliep weet ik niet meer, maar op een gegeven moment kreeg ik te horen dat mijn soort mensen zich helemaal achterin of helemaal voorin de zaal bevond, maar in ieder geval niet daar waar ik nu was. Met andere woorden: rot op. Het duurde even voor het muntje viel, maar toen viel het ook. Hard. Ik werd dus weggestuurd. Ik keek haar even vertwijfeld aan en zocht wanhopig naar iets adrems. Tevergeefs. Mijn hoofd was leeg. Moeizaam schraapte ik de restanten van mijn eigenwaarde bij elkaar en zei: ,,Nou, tot ziens dan maar. Prettige avond nog.”

En toen hoorde ik mezelf er plotseling met gemeende hatelijkheid achteraanzeggen: ,,…met je beugeltje.”

Met opgeheven hoofd mengde ik mij vervolgens met de mensenmassa. Ik zweefde bijna, en ik wist: Ik ben genezen, eindelijk genezen.

Over een periode van zes (!) jaar heb ik zo ongeveer elk model beugel in of aan mijn hoofd gehad. En van elke soort ook altijd de zwaarste en meest geavanceerde uitvoering. Ik was een wandelende showroom voor het orthodontistenwezen. Ik was de beugelkoning, de Orthodontus Rex.

Als ik binnen kwam, wreef de orthodontist al in zijn handen. Hij begaf zich met een akelige lach naar zijn laboratorium waaruit hij even later triomfantelijk met weer een nieuwe creatie te voorschijn kwam. Met omineuze namen als ‘de Cultivator’ of ‘de Corrector’. ,,Doe maar even open”, klonk het dan, ,,dan passen we hem even.” Vervolgens werd het nieuwe martelwerktuig aan mijn tanden vastgesmeed, met keilbouten aan mijn schedel geklonken of met wonderlijm aan mijn gehemelte gehecht.

Een uur later verliet ik een beetje versuft het pand, niet zelden voorzien van een gebruiksaanwijzing en een gereedschapskist. Om zelf tussentijdse reparaties uit te voeren of, erger nog, om thuis, als de eerste pijn geweken was, het apparaat strakker aan te draaien. Een soort opgelegde zelfmutilatie.

De enige verzachtende omstandigheid was misschien dat zoveel klasgenoten beugels hadden. Meestal niet zo extreem als ik, maar ze wisten hoe ik leed. In hun ogen nam ik mythische proporties aan. Ik werd de martelaar der kinderen met gebitsafwijkingen en vestigde mijn reputatie ondubbelzinnig toen ik geen traan liet toen ik met een kettingslot aan het hek van de school was vastgeklonken, en onder het toeziend oog van alle leerlingen door de conciërge met een betonschaar moest worden bevrijd.

Tot de dag van vandaag heb ik een minuscuul restant van een beugel in mijn mond. Een klein ijzerdraadje dat aan de achterkant van mijn ondertanden vastzit. Een geval dat mijn orthodontist met sardonisch genoegen moet hebben aangebracht, wetende dat hij er een onuitwisbaar spoor op mijn lichaam en geest mee zou achterlaten.

Genoeg voor jarenlange psycho-analyse, maar de menselijke veerkracht is formidabel. Nare herinneringen worden in een kluis in het binnenste der binnensten opgeslagen en daar slechts bij hoge uitzondering uitgehaald. Daarvoor moet je je in extreme omstandigheden bevinden. Zo’n confrontatie met je verst weggestopte herinneringen kan uiterst pijnlijk zijn maar in sommige gevallen lucht het enorm op. Dan kun je eindelijk eens afrekenen met het verleden.

Dat heb ik onlangs gedaan. Ik bevond mij op zekere avond in het Mekka van elke Delftenaar: de Wooloomooloo in Utrecht. Ik raakte aan de praat met een meisje van wie de ogen en debeugel flonkerden in de duisternis. Hoe het gesprek nou precies verliep weet ik niet meer, maar op een gegeven moment kreeg ik te horen dat mijn soort mensen zich helemaal achterin of helemaal voorin de zaal bevond, maar in ieder geval niet daar waar ik nu was. Met andere woorden: rot op. Het duurde even voor het muntje viel, maar toen viel het ook. Hard. Ik werd dus weggestuurd. Ik keek haar even vertwijfeld aan en zocht wanhopig naar iets adrems. Tevergeefs. Mijn hoofd was leeg. Moeizaam schraapte ik de restanten van mijn eigenwaarde bij elkaar en zei: ,,Nou, tot ziens dan maar. Prettige avond nog.”

En toen hoorde ik mezelf er plotseling met gemeende hatelijkheid achteraanzeggen: ,,…met je beugeltje.”

Met opgeheven hoofd mengde ik mij vervolgens met de mensenmassa. Ik zweefde bijna, en ik wist: Ik ben genezen, eindelijk genezen.

Redacteur Redactie

Heb je een vraag of opmerking over dit artikel?

delta@tudelft.nl

Comments are closed.