Campus

De Owee van ..

1957: Donderjolen .dr.ir. Maurice Peereboom,opleidingsdirecteur scheikunde/bioprocestechnologie .,,Een Owee zoals nu bestond nog niet in ’57.

In september had je de groentijd, drie weken introductie bij een studentenvereniging. Het collegejaar begon pas in oktober. Ik had gekozen voor Jansbrug omdat het een kleine club was, toen zo’n 250 leden. We zaten intern bij de vereniging. ’s Ochtends kreeg je les in etiquette en de mores van de vereniging. We zongen en bereidden het eindtoneel voor. ’s Middags ging je op bezoek bij een jaarclub of gilde en ’s avonds was je op de sociëteit. Daar moest je verenigingsleden overtuigen je uit te nodigen bij hun club. En je had de tradities zoals het donderjolen, een stormbaan waar we geblinddoekt overheen moesten.

Slapen deden we weinig, van vier uur ’s nachts tot negen uur ’s ochtends. Drinken mochten de feuten niet. Net zo min als fietsen. Lopend leerde je de stad beter kennen, was het idee. Het leukste van de groentijd was eigenlijk het einde, de toelating tot de vereniging. De drie weken waren geestelijk uitputtend. Alles was nieuw, het overkwam je, veel geschreeuw en met weinig slaap kon je niet veel hebben. Achteraf was het leuk, op het moment zelf was het vooral verwarrend en vervreemdend.

Later toen ik een eigen gilde had, werd het echt leuk. Jansbrug heeft dat jaar nog de kranten gehaald. We lanceerden in Wijk aan Zee de Piksnoet, het kleine broertje van de Spoetnik. Veel explosies maar de raket kwam uiteindelijk niet van de grond. Ik zie de gildenbroeders nog twee keer per jaar. Uit die tijd heb ik ook mijn echte vrienden overgehouden.”

1988: Goh Delft, leuk

ir. Arno Pronk, werkverband bouwtechnisch ontwerpen

,,Ik ben redelijk onvoorbereid naar Delft gegaan. Ik kreeg een Owee-programmaboekje thuis en dacht ‘laat ik eens gaan kijken’. Het bleek een groot feest. Onze mentoren waren vrij serieuze lui die ons overal naar toe sleepten, maar van het ochtendprogramma heb ik niet veel meegekregen. We liepen vooral ’s avonds de sociëteiten af. In de groep klikte het goed en, ja, we dronken inderdaad te veel. Maar dat hoort bij die levensfase, denk ik. Ik sliep bij iemand op de gang in het studentenhuis. Dat heb ik een maand lang gedaan totdat ik via-via een eigen kamer vond.

Wat me van het programma nog bijstaat is de lezing van een schrijver, ene A. Molen. Hij had een boek geschreven over een moord in Delft en dat bleek later echt gebeurd. Het was een vreemde man en minstens zo’n vreemde lezing.”

1979: Vaag .

dr.ir. Herman Russchenberg, basiseenheid telecommunicatie

,,We hingen vooral in de kroeg en dronken bier. Het was wel een gezellig weekje, maar veel meer staat me er niet meer van bij.”

1982: Debatteren .

ir. Koos Frouws, sectie ontwerpen van schepen

,,Er waren een paar algemene introductiedagen van de universiteit, maar ik herinner me vooral de kennismakingsweek van mijn studentenvereniging SSR. We werden bijvoorbeeld diep in de nacht ergens in het land gedropt zonder geld en moesten maar zien weer terug te komen. Het leukste vond ik het politieke debat. We werden opgedeeld in partijen en schreven dan hele partijprogramma’s om die te verdedigen in een aantal debatten. Het ging er fanatiek aan toe, tot diep in de nacht, ook aan de bar. Van slapen kwam niet veel. Ik had al wel een kamer via een kennis van de familie. Dat was ook nodig want ik kom uit Sneek.

De vereniging was nogal in beweging. Een club linkse studenten wilde alle oude gewoontes overboord gooien. De vereniging moest open zijn voor iedereen, ook niet-studenten. Je mocht niet afwijken en ze brachten dat nogal dwingend. Ik vond dat jammer. Tradities zijn ook een soort spel, dat hoort erbij. Ik heb aan de vereniging mijn beste vrienden overgehouden. Veel mensen zie ik nog regelmatig, van degene waarmee ik de algemene dagen heb doorgebracht eigenlijk niemand.”

1990: Kleffe schnitzels

ir. Kees Blom, deeltijdpromovendus sectie betonconstructies

,,Ik weet vooral nog hoe ik me voelde. Op de middelbare school ben je groot en volwassen, in Delft aangekomen voelde ik me net een kleine kleuter. Het was zelfs een beetje angstwekkend: alleen de grote wereld in, zeg maar opnieuw beginnen. Thuis was definitief over. Na twee dagen was dat gevoel echter verdwenen, daar zorgt de Owee wel voor. Aan het handje van de mentoren ontdek je snel de stad, de sociëteiten en de universiteit.

Het massale eten staat me nog helder bij: aan lange tafels kleffe schnitzels verorberen. En je moeder die na afloop bezorgd vraagt: heb je goed gegeten? Vreemd was de ontvangst bij De Zwervers. We moesten in een gammel bootje over het water naar een soort grot roeien, vergezeld door een aantal vieze studenten. Maar het bleek er erg gezellig te zijn. Drinken deden we natuurlijk, maar het werd bij ons geen dweilen. Ik heb ook voldoende geslapen.

Veel van mijn Owee-groepsgenoten zie ik nog regelmatig, we hebben ook tijdens de studie veel opgetrokken. En ongeveer eens per jaar spreken we met z’n allen iets af.”

1958: Blagen

prof.dr.ir. Henk Stassen, sectie mens-machine systemen

,,Ik kwam met een groepje naar Delft dat eerst een officiersopleiding had gedaan. Zelf was ik luchtmachtofficier en ik had al een paar jaar bij de verkeersleiding gewerkt. We waren 24, 25 jaar oud en hadden geen zin om ons door zo’n stel blagen van studenten te laten commanderen. Dus de groentijd heb ik overgeslagen.”

1957: Donderjolen .

dr.ir. Maurice Peereboom,

opleidingsdirecteur scheikunde/bioprocestechnologie .

,,Een Owee zoals nu bestond nog niet in ’57. In september had je de groentijd, drie weken introductie bij een studentenvereniging. Het collegejaar begon pas in oktober. Ik had gekozen voor Jansbrug omdat het een kleine club was, toen zo’n 250 leden. We zaten intern bij de vereniging. ’s Ochtends kreeg je les in etiquette en de mores van de vereniging. We zongen en bereidden het eindtoneel voor. ’s Middags ging je op bezoek bij een jaarclub of gilde en ’s avonds was je op de sociëteit. Daar moest je verenigingsleden overtuigen je uit te nodigen bij hun club. En je had de tradities zoals het donderjolen, een stormbaan waar we geblinddoekt overheen moesten.

Slapen deden we weinig, van vier uur ’s nachts tot negen uur ’s ochtends. Drinken mochten de feuten niet. Net zo min als fietsen. Lopend leerde je de stad beter kennen, was het idee. Het leukste van de groentijd was eigenlijk het einde, de toelating tot de vereniging. De drie weken waren geestelijk uitputtend. Alles was nieuw, het overkwam je, veel geschreeuw en met weinig slaap kon je niet veel hebben. Achteraf was het leuk, op het moment zelf was het vooral verwarrend en vervreemdend.

Later toen ik een eigen gilde had, werd het echt leuk. Jansbrug heeft dat jaar nog de kranten gehaald. We lanceerden in Wijk aan Zee de Piksnoet, het kleine broertje van de Spoetnik. Veel explosies maar de raket kwam uiteindelijk niet van de grond. Ik zie de gildenbroeders nog twee keer per jaar. Uit die tijd heb ik ook mijn echte vrienden overgehouden.”

1988: Goh Delft, leuk

ir. Arno Pronk, werkverband bouwtechnisch ontwerpen

,,Ik ben redelijk onvoorbereid naar Delft gegaan. Ik kreeg een Owee-programmaboekje thuis en dacht ‘laat ik eens gaan kijken’. Het bleek een groot feest. Onze mentoren waren vrij serieuze lui die ons overal naar toe sleepten, maar van het ochtendprogramma heb ik niet veel meegekregen. We liepen vooral ’s avonds de sociëteiten af. In de groep klikte het goed en, ja, we dronken inderdaad te veel. Maar dat hoort bij die levensfase, denk ik. Ik sliep bij iemand op de gang in het studentenhuis. Dat heb ik een maand lang gedaan totdat ik via-via een eigen kamer vond.

Wat me van het programma nog bijstaat is de lezing van een schrijver, ene A. Molen. Hij had een boek geschreven over een moord in Delft en dat bleek later echt gebeurd. Het was een vreemde man en minstens zo’n vreemde lezing.”

1979: Vaag .

dr.ir. Herman Russchenberg, basiseenheid telecommunicatie

,,We hingen vooral in de kroeg en dronken bier. Het was wel een gezellig weekje, maar veel meer staat me er niet meer van bij.”

1982: Debatteren .

ir. Koos Frouws, sectie ontwerpen van schepen

,,Er waren een paar algemene introductiedagen van de universiteit, maar ik herinner me vooral de kennismakingsweek van mijn studentenvereniging SSR. We werden bijvoorbeeld diep in de nacht ergens in het land gedropt zonder geld en moesten maar zien weer terug te komen. Het leukste vond ik het politieke debat. We werden opgedeeld in partijen en schreven dan hele partijprogramma’s om die te verdedigen in een aantal debatten. Het ging er fanatiek aan toe, tot diep in de nacht, ook aan de bar. Van slapen kwam niet veel. Ik had al wel een kamer via een kennis van de familie. Dat was ook nodig want ik kom uit Sneek.

De vereniging was nogal in beweging. Een club linkse studenten wilde alle oude gewoontes overboord gooien. De vereniging moest open zijn voor iedereen, ook niet-studenten. Je mocht niet afwijken en ze brachten dat nogal dwingend. Ik vond dat jammer. Tradities zijn ook een soort spel, dat hoort erbij. Ik heb aan de vereniging mijn beste vrienden overgehouden. Veel mensen zie ik nog regelmatig, van degene waarmee ik de algemene dagen heb doorgebracht eigenlijk niemand.”

1990: Kleffe schnitzels

ir. Kees Blom, deeltijdpromovendus sectie betonconstructies

,,Ik weet vooral nog hoe ik me voelde. Op de middelbare school ben je groot en volwassen, in Delft aangekomen voelde ik me net een kleine kleuter. Het was zelfs een beetje angstwekkend: alleen de grote wereld in, zeg maar opnieuw beginnen. Thuis was definitief over. Na twee dagen was dat gevoel echter verdwenen, daar zorgt de Owee wel voor. Aan het handje van de mentoren ontdek je snel de stad, de sociëteiten en de universiteit.

Het massale eten staat me nog helder bij: aan lange tafels kleffe schnitzels verorberen. En je moeder die na afloop bezorgd vraagt: heb je goed gegeten? Vreemd was de ontvangst bij De Zwervers. We moesten in een gammel bootje over het water naar een soort grot roeien, vergezeld door een aantal vieze studenten. Maar het bleek er erg gezellig te zijn. Drinken deden we natuurlijk, maar het werd bij ons geen dweilen. Ik heb ook voldoende geslapen.

Veel van mijn Owee-groepsgenoten zie ik nog regelmatig, we hebben ook tijdens de studie veel opgetrokken. En ongeveer eens per jaar spreken we met z’n allen iets af.”

1958: Blagen

prof.dr.ir. Henk Stassen, sectie mens-machine systemen

,,Ik kwam met een groepje naar Delft dat eerst een officiersopleiding had gedaan. Zelf was ik luchtmachtofficier en ik had al een paar jaar bij de verkeersleiding gewerkt. We waren 24, 25 jaar oud en hadden geen zin om ons door zo’n stel blagen van studenten te laten commanderen. Dus de groentijd heb ik overgeslagen.”

Redacteur Redactie

Heb je een vraag of opmerking over dit artikel?

delta@tudelft.nl

Comments are closed.