Campus

De dood onder ogen

In het Haagse Museon loopt de expositie ‘De voelbare leegte, tweeduizend jaar dodencultuur in Nederland’. Er is veel te zien en te horen, maar de doden blijven buiten beeld.

De dood staat de laatste tijd volop in de belangstelling. Hoewel we aan een persoonlijke confrontatie met magere Hein liever niet willen denken, kan de dood en alles wat ermee samenhangt nu openlijk worden besproken. Zo was nog niet zo lang geleden op tv een film over doodgravers te zien. En vorig jaar trok een foto-expositie van Marie Bot over de dood in de multiculturele samenleving veel aandacht.

Kennelijk hebben de tentoonstellingsmakers van het Museon daar hun licht opgestoken, want de expositie besteedt veel aandacht aan de wijze waarop allochtonen met de dood omgaan. Dat kan wel eens botsen met de hier heersende mores. Sommige Surinaamse Hindoes waren gewend hun doden aan het strand op een brandstapel te gooien. De Nederlandse overheid heeft dat verboden en stelt verplicht dat de doden worden verbrand in een crematorium.

In andere gevallen zijn de regels versoepeld. Bijvoorbeeld in het geval van moslims die traditioneel hun doden begraven zonder kist. Lang werd dat niet toegestaan, maar sinds 1991 mag het van de wet. Niet iedereen zal daar overigens van gebruikmaken. Veel moslims willen begraven worden in hun geboorteland en maken dus eerst een vlucht langs de hemel voordat ze ter aarde worden besteld – gereinigd en wel, want ze moeten in reine staat aan Allah verschijnen.

De tentoonstelling ‘De voelbare leegte, tweeduizend jaar dodencultuur in Nederland’ heeft veel ambitie, zoals blijkt uit de titel. Helaas kan het die niet waarmaken. Het tentoonstellingsconcept van het Schiedamse duo Troost & Grison is licht verteerbaar, zodat ook kinderen er zonder doodsangst kunnen rondlopen. Dat is te prijzen, ware het niet dat de speelse vormgeving met veel toeters en bellen de dood als een soort sprookje presenteert.

Centraal op de tentoonstelling staat een tiental open ‘objecten’, waarvan het licht voortdurend aan- en uitknippert. Misschien dat kinderen dit leuk vinden, voor volwassenen is het bijzonder storend. Ben je net halverwege een tekst of sta je voorovergebogen te kijken naar een lijkwade, gaat het licht ineens uit.
Clapton

Uit één van die objecten schalt doorlopend begrafenismuziek. Door op een knop van een display te drukken kan de bezoeker kiezen uit een aantal uitvaarthits. Voor de liefhebbers van klassiek is er ‘Air’ uit de Derde Suite van J.S. Bach of ‘Ases Dood’ uit Peer Gynt van Grieg. Van Eric Clapton is er ‘Tears in heaven’, voor kinderen Brahms ‘Wiegenlied’, voor socialisten ‘Morgenrood’, voor het protestantse volksdeel ‘Het hijgend hert’ en voor niemand in het bijzonder ‘Waarheen, waarvoor?’ van Mieke Telkamp.

Deze clichématige muziekkeus is geënt op verschillende zuilen in de samenleving. De werkelijkheid is natuurlijk dat die zuilen al lang zijn opengebroken, ook op het gebied van uitvaartmuziek. Het is juist en vogue dat de muziekkeus volstrekt persoonlijk mag zijn. Jantje zal een voorkeur hebben voor Led Zeppelin, terwijl Pietje liefst met André Hazes afscheid neemt en Klaasje zijn nabestaanden bij voorkeur ziet hossen op een carnavalskraker.

Dat persoonlijke element krijgt niet alleen zijn beslag door een passende riedel, maar ook door de opzet van de uitvaart. Ook dat komt op de tentoonstelling nauwelijks aan bod. Er is slechts een videofilm waarin gewone Hagenaars zijn geïnterviewd over de dood. Een langharige jongen, type Koos Koets, ziet zijn uitvaart het liefst als een gigantisch blowfestijn. De weed zal hij zelf verzorgen. Dat is geen probleem, zegt hij losjes, want hij heeft een eigen plantage.

Uit die videofilm komt naar voren dat de geïnterviewden zeer verschillend over de dood denken. Een vrouw van middelbare leeftijd heeft nog niks geregeld, want ze wil er niet bij stilstaan. Een morsige man, type Dirk, heeft evenmin wat geregeld. ,,Ik heb alleen maar schulden”, bekent hij, ,,dus ik zal ook wel met schulden weggaan.” Een scholiere heeft zich er beter op voorbereid. Ze heeft de muziek al uitgekozen en wil dat haar armband mee gaat op reis.
Crematie

Een oud vrouwtje achter een looprek heeft eveneens alles geregeld, maar met de dood op de hielen wil ze er niets over kwijt. Ze maakt zich snel uit de voeten. Over begraven dan wel cremeren, wordt ook verschillend gedacht. ,,Ik wil begraven worden”, zegt een vrouw, ,,want ik heb nog de hoop dat er iets is na het leven.” En een man: ,,Cremeren is makkelijker en het is beter voor het milieu.”

Cremeren is overigens niet alleen taboe voor moslims, ook veel christenen hebben er moeite mee. Vandaar dat de oprichting van de Vereeniging voor Lijkverbranding in 1874 in Den Haag nogal op wat weerstand stuitte. Er werd erkend dat cremeren hygiënischer was dan begraven, maar verbranding verhinderde de opstand uit de dood. Verbranding was tot dan toe het exclusieve voorrecht van zondaars en ketters. Het duurde tot 1914 voordat het eerste crematorium in Velsen werd opgericht. Pas in 1955 werd crematie wettelijk geregeld.

Verder zijn op de tentoonstelling een aantal foto’s en voorwerpen te zien die de hedendaagse uitvaart illustreren. Er is een vuurpijl aanwezig waarmee as de lucht in kan worden geschoten. Op een foto zien we de uitvaartonderneming van Monica Zeegers, die uitsluitend uit vrouwen bestaat. En ook is er aandacht voor een uitvaartwinkel in Amsterdam, die voor sportievelingen een fietskar met kist in de aanbieding heeft.

Voor een tentoonstelling over tweeduizend jaar dodencultuur in Nederland had er beslist meer ingezeten. Zo is het jammer dat de televisieregistratie van de uitvaart van de slachtoffers van de Bijlmerramp ontbreekt. Hoe verschillende bevolkingsgroepen de doodvan hun naasten verwerken is daarin indrukwekkend verbeeld. Wat het Museon vertoont lijkt hap snap bij elkaar gezocht met als enig doel dat het leuk moet zijn. De dood als entertainment.

De tentoonstelling ‘De voelbare leegte, tweeduizend jaar dodencultuur in Nederland’ loopt nog t/m 10 okt. in het Museon in Den Haag .

De dood staat de laatste tijd volop in de belangstelling. Hoewel we aan een persoonlijke confrontatie met magere Hein liever niet willen denken, kan de dood en alles wat ermee samenhangt nu openlijk worden besproken. Zo was nog niet zo lang geleden op tv een film over doodgravers te zien. En vorig jaar trok een foto-expositie van Marie Bot over de dood in de multiculturele samenleving veel aandacht.

Kennelijk hebben de tentoonstellingsmakers van het Museon daar hun licht opgestoken, want de expositie besteedt veel aandacht aan de wijze waarop allochtonen met de dood omgaan. Dat kan wel eens botsen met de hier heersende mores. Sommige Surinaamse Hindoes waren gewend hun doden aan het strand op een brandstapel te gooien. De Nederlandse overheid heeft dat verboden en stelt verplicht dat de doden worden verbrand in een crematorium.

In andere gevallen zijn de regels versoepeld. Bijvoorbeeld in het geval van moslims die traditioneel hun doden begraven zonder kist. Lang werd dat niet toegestaan, maar sinds 1991 mag het van de wet. Niet iedereen zal daar overigens van gebruikmaken. Veel moslims willen begraven worden in hun geboorteland en maken dus eerst een vlucht langs de hemel voordat ze ter aarde worden besteld – gereinigd en wel, want ze moeten in reine staat aan Allah verschijnen.

De tentoonstelling ‘De voelbare leegte, tweeduizend jaar dodencultuur in Nederland’ heeft veel ambitie, zoals blijkt uit de titel. Helaas kan het die niet waarmaken. Het tentoonstellingsconcept van het Schiedamse duo Troost & Grison is licht verteerbaar, zodat ook kinderen er zonder doodsangst kunnen rondlopen. Dat is te prijzen, ware het niet dat de speelse vormgeving met veel toeters en bellen de dood als een soort sprookje presenteert.

Centraal op de tentoonstelling staat een tiental open ‘objecten’, waarvan het licht voortdurend aan- en uitknippert. Misschien dat kinderen dit leuk vinden, voor volwassenen is het bijzonder storend. Ben je net halverwege een tekst of sta je voorovergebogen te kijken naar een lijkwade, gaat het licht ineens uit.
Clapton

Uit één van die objecten schalt doorlopend begrafenismuziek. Door op een knop van een display te drukken kan de bezoeker kiezen uit een aantal uitvaarthits. Voor de liefhebbers van klassiek is er ‘Air’ uit de Derde Suite van J.S. Bach of ‘Ases Dood’ uit Peer Gynt van Grieg. Van Eric Clapton is er ‘Tears in heaven’, voor kinderen Brahms ‘Wiegenlied’, voor socialisten ‘Morgenrood’, voor het protestantse volksdeel ‘Het hijgend hert’ en voor niemand in het bijzonder ‘Waarheen, waarvoor?’ van Mieke Telkamp.

Deze clichématige muziekkeus is geënt op verschillende zuilen in de samenleving. De werkelijkheid is natuurlijk dat die zuilen al lang zijn opengebroken, ook op het gebied van uitvaartmuziek. Het is juist en vogue dat de muziekkeus volstrekt persoonlijk mag zijn. Jantje zal een voorkeur hebben voor Led Zeppelin, terwijl Pietje liefst met André Hazes afscheid neemt en Klaasje zijn nabestaanden bij voorkeur ziet hossen op een carnavalskraker.

Dat persoonlijke element krijgt niet alleen zijn beslag door een passende riedel, maar ook door de opzet van de uitvaart. Ook dat komt op de tentoonstelling nauwelijks aan bod. Er is slechts een videofilm waarin gewone Hagenaars zijn geïnterviewd over de dood. Een langharige jongen, type Koos Koets, ziet zijn uitvaart het liefst als een gigantisch blowfestijn. De weed zal hij zelf verzorgen. Dat is geen probleem, zegt hij losjes, want hij heeft een eigen plantage.

Uit die videofilm komt naar voren dat de geïnterviewden zeer verschillend over de dood denken. Een vrouw van middelbare leeftijd heeft nog niks geregeld, want ze wil er niet bij stilstaan. Een morsige man, type Dirk, heeft evenmin wat geregeld. ,,Ik heb alleen maar schulden”, bekent hij, ,,dus ik zal ook wel met schulden weggaan.” Een scholiere heeft zich er beter op voorbereid. Ze heeft de muziek al uitgekozen en wil dat haar armband mee gaat op reis.
Crematie

Een oud vrouwtje achter een looprek heeft eveneens alles geregeld, maar met de dood op de hielen wil ze er niets over kwijt. Ze maakt zich snel uit de voeten. Over begraven dan wel cremeren, wordt ook verschillend gedacht. ,,Ik wil begraven worden”, zegt een vrouw, ,,want ik heb nog de hoop dat er iets is na het leven.” En een man: ,,Cremeren is makkelijker en het is beter voor het milieu.”

Cremeren is overigens niet alleen taboe voor moslims, ook veel christenen hebben er moeite mee. Vandaar dat de oprichting van de Vereeniging voor Lijkverbranding in 1874 in Den Haag nogal op wat weerstand stuitte. Er werd erkend dat cremeren hygiënischer was dan begraven, maar verbranding verhinderde de opstand uit de dood. Verbranding was tot dan toe het exclusieve voorrecht van zondaars en ketters. Het duurde tot 1914 voordat het eerste crematorium in Velsen werd opgericht. Pas in 1955 werd crematie wettelijk geregeld.

Verder zijn op de tentoonstelling een aantal foto’s en voorwerpen te zien die de hedendaagse uitvaart illustreren. Er is een vuurpijl aanwezig waarmee as de lucht in kan worden geschoten. Op een foto zien we de uitvaartonderneming van Monica Zeegers, die uitsluitend uit vrouwen bestaat. En ook is er aandacht voor een uitvaartwinkel in Amsterdam, die voor sportievelingen een fietskar met kist in de aanbieding heeft.

Voor een tentoonstelling over tweeduizend jaar dodencultuur in Nederland had er beslist meer ingezeten. Zo is het jammer dat de televisieregistratie van de uitvaart van de slachtoffers van de Bijlmerramp ontbreekt. Hoe verschillende bevolkingsgroepen de doodvan hun naasten verwerken is daarin indrukwekkend verbeeld. Wat het Museon vertoont lijkt hap snap bij elkaar gezocht met als enig doel dat het leuk moet zijn. De dood als entertainment.

De tentoonstelling ‘De voelbare leegte, tweeduizend jaar dodencultuur in Nederland’ loopt nog t/m 10 okt. in het Museon in Den Haag .

Redacteur Redactie

Heb je een vraag of opmerking over dit artikel?

delta@tudelft.nl

Comments are closed.