Campus

Als je erover nadenkt, wordt het eng

,,Mijn passie voor het klimmen ontstond toen ik na de middelbare school in San Francisco woonde. Amerikaanse kennissen raadden me aan om naar het Yosemite National Park te gaan.

In Yosemite kwam ik langs ik een plek waar je onder begeleiding een dag kon klimmen. Dat leek me wel wat.

Toen ik voor de wand stond, dacht ik: no way, hier kom ik nooit boven. Het zag er veel te glad uit. Ik dacht dat ik elk moment weg kon glijden, maar merkte dat ik met de wrijvingsschoentjes op hele smalle richeltjes kon staan. We klommen de hele dag tussen de bomen, maar eindigden daar net boven. Toen konden we plotseling de hele vallei overzien. Dat was echt cool. Het uitzicht, bedoel ik, maar ook het idee dat ik zelf boven was gekomen.

Ik heb daarna in San Francisco in een hal geklommen. Dat is heel anders dan buiten. Ik ben liever de hele dag buiten dan in een drukke, bedompte hal. In een hal zie je alle grepen al zitten, terwijl je op een echte rots tijdens het klimmen je route moet zoeken. Soms denk je dat je echt niet verder kunt en zit er net om de hoek plots een groot gat.

In Nederland moet je wel in de hal klimmen. Ik ben lid van klimvereniging Yeti, waarmee ik iedere woensdag in een fabriekshal in Schiedam klim. Thuis oefen ik niet. Er zijn wel mensen met greepjes aan hun muren, maar die heb ik niet.

Het moeilijkste van sportklimmen vind ik voorklimmen. Als voorklimmer moet je zelf het touw steeds vastmaken. Dat geeft meer stress, want als je valt, val je verder. Je weet wel dat je het kan, maar als je er over nadenkt wordt het opeens eng. En als je het eng vind, dan val je ook eerder. Dat is het zelfde met wrijvingsschoentjes: wanneer je niet vertrouwt dat je goed staat, glibber je weg.

Tijdens de afgelopen twee zomers ben ik naar de Alpen geweest. Daar zijn ook sportklimgebiedjes, maar in de Alpen ga ik liever Alpineklimmen. Je trekt dan eerst naar een hut of bivak en van daaruit maak je tochten. Daarbij loop je ook over rotsen en gletsjers dus je draagt geen klimschoentjes, maar bergschoenen met stijgijzers. Daar rondlopen geef een kick, met al die besneeuwde toppen om je heen. Het is er zo stil. Je hoort er geen snelweg, alleen zo nu en dan een vliegtuig.

Een berg die ik persé wil beklimmen? Die heb ik nog niet. Ik klim nog niet zo lang, dus vind de tochten die ik nu heb gemaakt al heel mooi.”

,,Mijn passie voor het klimmen ontstond toen ik na de middelbare school in San Francisco woonde. Amerikaanse kennissen raadden me aan om naar het Yosemite National Park te gaan. In Yosemite kwam ik langs ik een plek waar je onder begeleiding een dag kon klimmen. Dat leek me wel wat.

Toen ik voor de wand stond, dacht ik: no way, hier kom ik nooit boven. Het zag er veel te glad uit. Ik dacht dat ik elk moment weg kon glijden, maar merkte dat ik met de wrijvingsschoentjes op hele smalle richeltjes kon staan. We klommen de hele dag tussen de bomen, maar eindigden daar net boven. Toen konden we plotseling de hele vallei overzien. Dat was echt cool. Het uitzicht, bedoel ik, maar ook het idee dat ik zelf boven was gekomen.

Ik heb daarna in San Francisco in een hal geklommen. Dat is heel anders dan buiten. Ik ben liever de hele dag buiten dan in een drukke, bedompte hal. In een hal zie je alle grepen al zitten, terwijl je op een echte rots tijdens het klimmen je route moet zoeken. Soms denk je dat je echt niet verder kunt en zit er net om de hoek plots een groot gat.

In Nederland moet je wel in de hal klimmen. Ik ben lid van klimvereniging Yeti, waarmee ik iedere woensdag in een fabriekshal in Schiedam klim. Thuis oefen ik niet. Er zijn wel mensen met greepjes aan hun muren, maar die heb ik niet.

Het moeilijkste van sportklimmen vind ik voorklimmen. Als voorklimmer moet je zelf het touw steeds vastmaken. Dat geeft meer stress, want als je valt, val je verder. Je weet wel dat je het kan, maar als je er over nadenkt wordt het opeens eng. En als je het eng vind, dan val je ook eerder. Dat is het zelfde met wrijvingsschoentjes: wanneer je niet vertrouwt dat je goed staat, glibber je weg.

Tijdens de afgelopen twee zomers ben ik naar de Alpen geweest. Daar zijn ook sportklimgebiedjes, maar in de Alpen ga ik liever Alpineklimmen. Je trekt dan eerst naar een hut of bivak en van daaruit maak je tochten. Daarbij loop je ook over rotsen en gletsjers dus je draagt geen klimschoentjes, maar bergschoenen met stijgijzers. Daar rondlopen geef een kick, met al die besneeuwde toppen om je heen. Het is er zo stil. Je hoort er geen snelweg, alleen zo nu en dan een vliegtuig.

Een berg die ik persé wil beklimmen? Die heb ik nog niet. Ik klim nog niet zo lang, dus vind de tochten die ik nu heb gemaakt al heel mooi.”

Redacteur Redactie

Heb je een vraag of opmerking over dit artikel?

delta@tudelft.nl

Comments are closed.