Opa Rinus le Mahieu had na zijn studietijd constant nakomelingen in Delft. Eerst zijn dochter Marie en nu kleinkinderen Maurice en Lauranne.
“Weet je wat ik zo bijzonder vind?”, valt opa Rinus le Mahieu met de deur in huis. “De enorme luxe van nu. Er is een grote campus met prachtige gebouwen, die van alle gemakken zijn voorzien. In mijn tijd hadden we geeneens verwarming. Zaten we met handschoenen aan in de barakken bij Jaffa, dat is lastig aantekeningen maken kan ik je vertellen.”
Zijn kleinkinderen Maurice en Lauranne le Mahieu kijken verschrikt op, in zulke extreme omstandigheden hoeven zij gelukkig niet te studeren. Wel lopen ze tegen andere problemen aan. Zo heeft Lauranne, die klinische technologie studeert, geen vaste plek op de campus. “Voor mijn studie volg ik colleges in Leiden, Rotterdam en Delft. We vliegen vaak van hot naar her. Ook in Delft: het ene moment zit ik bij de faculteit 3mE het andere moment weer ergens in EWI.”
Tante Marie le Mahieu is onder de indruk. “Vroeger, ik studeerde bouwkunde van 1985 tot 1993, was iedere faculteit een dorp op zichzelf. Je kwam ook niet in andere ‘dorpen’. Bijzonder hoe jij van alles iets meekrijgt.”
Lauranne knikt. “Dat dorpsgevoel is er nog steeds. In iedere faculteit proef je een andere sfeer. Op Bouwkunde en Industrieel Ontwerpen hangen bijvoorbeeld kunstwerken aan de muur, heel creatief. Andere faculteiten als 3mE en Technische Natuurkunde zijn iets degelijker.”
Haar broer lacht. “Ik zie het meteen als iemand niet op onze faculteit hoort. Dat voel je gewoon!” Zelf volgt hij een master bij Industrieel Ontwerpen. “Ik voel me daar echt op mijn plek. Al zit ik nu tijdens mijn minor veel in het Science Centre, dat is ook best tof.”
‘Toen het afbrandde was ik erg verdrietig’
Ondanks dat Lauranne veel faculteiten van binnen ziet is haar favoriete plek het sport- en cultuurcentrum X. “Ik speel als lid van DSV Punch volleybal en basketbal en ben gemiddeld vier keer per week in de sporthal te vinden.” Het toeval wil dat haar tante heeft geholpen het gebouw te realiseren. Als afstudeerder werkte ze aan de ontwikkeling van wat toen nog ‘cultureel centrum Mekelweg 10’ heette. Zelf bewaart ze fijne herinneringen aan de oude Bouwkundefaculteit. “Toen het afbrandde was ik erg verdrietig. Het is zo gek dat het niet meer bestaat. Er lagen zoveel schatten: maquettes, stoelen en herinneringen. Ik ben daar opgegroeid en het hoorde bij Delft.”
Als Marie niet op de faculteit was, werkte ze veel in het atelier dat ze met zeven andere vrienden huurde. “Een zolderkamer middenin het centrum vol met tekentafels. Een van ons had zelfs al een computer. Al kon je daar niet veel mee, want dat ding was ontzettend traag.”
500 reacties
Opa Rinus merkt op dat sinds hij uit Delft weg is, hij altijd familie in Delft heeft wonen. Dat begon met Marie, zij woonde haar hele studietijd op een zolderkamer vlakbij de Nieuwe Kerk. Ze reageerde op een advertentie die ze zag in de Delftse Courant. “Op een gegeven moment kreeg ik een telefoontje, de huisbaas had uit de meer dan 500 reacties een kaartje met mijn naam getrokken. Ik mocht komen kijken.” Als ze aan haar kamer terugdenkt, lopen de rillingen nog over haar lichaam. Letterlijk, want het kon er ontzettend koud zijn. “Zo koud, dat in de winter vaak een plak ijs op mijn dekbed lag. Toen de sneeuw op een gegeven naar binnen waaide heb ik zelf maar isolatiemateriaal tegen het dak bevestigd.”
Maurice en Lauranne merken op dat er in de tijd dat hun tante in Delft studeerde ook al sprake was van kamernood. “Misschien niet zo erg als nu, want ik vond pas na een half jaar een kamer”, vertelt Lauranne. In de tussentijd woonde ze bij haar vriend. Maurice had meer geluk, hij vond via zijn nicht een fijn huis en kon zelfs zijn eigen huisgenoten kiezen. Dit jaar verhuisde hij naar de Koornmarkt. “Precies tegenover het huis waar opa vroeger woonde, dat maakt de cirkel rond.”
Zelf kwam opa Rinus aan een kamer via zijn zus die al in Delft woonde. Later verhuisde hij naar Duivelsgat, dat waren barakken langs de Schie vlakbij de Paardenmarkt. “Ik was net verloofd en deze ring – hij kijkt naar zijn hand – die viel ineens van mijn vinger, zo via de wasbak in de goot. Met een haakje heb ik hem uiteindelijk uit de afvoer kunnen vissen.”
Dertiendejaars
Soms wilde opa Rinus dat hij later was geboren. “Dan had ik nu gestudeerd, dat had me zo leuk geleken. Maar ach, dat zal iedere generatie wel zeggen. Er is veel veranderd sinds ik studeerde. Studenten werken onder grote druk en moeten op tijd hun punten halen, dat hadden wij allemaal niet.”
Marie knikt. “Ik heb nog een tijdje lesgegeven bij Bouwkunde en was verbaasd over hoeveel werk studenten moesten doen. Zelf heb ik zeven jaar gestudeerd, zij doen het in vijf jaar. Toen ik studeerde raakte ik eens aan de praat met een dertiendejaars, dat is nu ondenkbaar.”
Lauranne: “Het begint al op de middelbare school. Maurice en ik moesten beiden een selectieprocedure doorlopen om toegelaten te worden.”
Maurice: “Maar na het eerste jaar wordt het minder zwaar, vind ik. Als je je bindend studieadvies en propedeuse maar haalt.”
Opa Rinus: “Precies. Wij hadden in het eerste jaar vooral veel proefwerken door het jaar heen. Haalde je die, dan hoefde je bij wijze van spreken geen eindtentamen te maken. De sfeer was ook anders toen, bij ons was de kloof tussen student en professor bijvoorbeeld groot, dat is nu veel minder. Toch?
Lauranne: Klopt, de grens is dun. Ik zit vaak in kleine klassen, dan heb je sneller contact met iemand. Ik mag docenten ook gewoon mailen, soms krijg ik om middernacht nog een email terug.”
Marie: “Ik herinner me mijn studietijd als erg informeel. Tijdens mijn afstuderen had ik vier professoren die me begeleidden, ik zag hen elke week en mocht ‘gewoon’ tutoyeren.”
Opa Rinus: “Dat was in mijn tijd echt anders. Een hoogleraar was bepaald je vriendje niet. Ik heb een keer meegemaakt dat ik bij professor Schmidt thuis een mondeling examen grondmechanica moest afleggen. Zaten zijn vrouw en twee dochters in de woonkamer! Ze keken me aan en zeiden: ‘Pa zit zo te grommen, dat gaat vast niet goed daarbinnen’, werd ik al helemaal zenuwachtig.”
Toen hij uiteindelijk naar binnen mocht ging het bij de eerste vraag al mis. Het vak werd beheerst door twee formules, één met sinus en één met cosinus. Opa Rinus verwisselde de formules en werd verbeterd door de professor. “Ik bevestigde mijn fout waarop professor Schmidt riep: ‘je zegt maar wat!’. Dat maakte me zo kwaad dat ik reageerde met: “Je zegt maar wat, zo moeilijk is dit vak nu ook weer niet!” Hij gaf me gelijk en ik kreeg uiteindelijk nog een mooi cijfer ook.” Grinnikend concludeert opa Rinus dat zijn actie ‘best brutaal’ was voor die tijd.
Mijn stadje
Ondanks de lange geschiedenis, vinden ze het alle vier niet heel bijzonder om een TU Delft-band te delen. Maurice: “Ik vind het vooral bijzonder dat we allemaal in dezelfde stad wonen of hebben gewoond. Opa verwoordde dat laatst mooi, hij noemde Delft ‘mijn stadje’. Ik heb precies hetzelfde gevoel.”
Heb je een vraag of opmerking over dit artikel?
m.vanderveldt@tudelft.nl
Comments are closed.