Opa Johan van der Lippe begon in 1946 aan zijn studie in Delft. Veel geld was er niet, motivatie wel. “Inmiddels studeren we al drie generaties nominaal.”
“Ik ben een beetje bewaarziek”, geeft opa Johan van der Lippe (civiele techniek, 1946-1951) enigszins beschroomd toe. Uit zijn koffer tovert hij een stapel papieren, gecategoriseerd in mapjes en voorzien van bronvermelding en datum. Hij legt zijn aanvraag voor een renteloos studievoorschot op tafel.
“Voor 1 februari 1946 stuurde ik de brief op, daarna was het peentjes zweten. Mijn broer had in 1941 hetzelfde gedaan, maar had voor aanvang van het collegejaar nog geen uitsluitsel gekregen. In ons gezin betekende geen studievoorschot, niet studeren. Uiteindelijk kreeg hij een paar maanden na de start van het collegejaar alsnog een voorschot toegekend. Hij studeerde ook in Delft af, bij scheikunde.”
Bij opa Johan verliep de aanvraag vlekkeloos. Hij ontving een voorschot van 900 gulden per jaar. Daarvan ging 300 gulden op aan collegegeld, betaalde hij 60 gulden examengeld en 10 gulden aan inschrijfkosten. Trots toont hij een handgeschreven tabel. “Ik heb het eerste jaar nauwkeurig bijgehouden wat ik heb uitgegeven. Zelfs de kopjes koffie staan erop.”
Fiets zonder banden
Zijn oudste kleinzoon Tim van der Lippe (technische informatica, 2013-2018) merkt op dat er vroeger bij zijn opa thuis niet veel geld was.
Zijn opa knikt. “In mijn tijd kwamen veel studenten uit gegoede families, ik niet. Ik woonde in Den Haag en ging zelfs elke dag met de tram op en neer omdat mijn fiets geen banden had, die waren kort na de oorlog niet te koop.”
Opa Johan maakte deel uit van de lichting studenten na de Tweede Wereldoorlog. Omdat Delft op last van de bezetter in 1943 gesloten werd, begonnen er na de oorlog meerdere lichtingen tegelijkertijd. “De TU Delft had toen een capaciteit van, ik geloof, 2500 studenten. In mijn jaar vingen we noodgedwongen aan met 6000 studenten.”
Hoewel zijn opleiding vijf jaar duurde, hoefde opa Johan maar vier jaar te lenen. “Ik was zuinig en kon aardig sparen.” Dankzij die inspanningen had zoon Carel van der Lippe (elektrotechniek, 1981-1986) het beter. Omdat zijn ouders goed verdienden kreeg hij geen aanvullende beurs, maar hij kluste in zijn vrije tijd bij als glazenwasser. “Voor 15 gulden deden we een heel huis, had je een dakkapel dan was het duurder. Later, tijdens mijn afstuderen, kreeg ik een aanstelling bij het Dr. Neher Lab van de PTT. Verdiende ik 2500 gulden per maand. Dat was ongekend!”
Zijn oudste zoon Tim maakte dankbaar gebruik van het laatste jaar van de basisbeurs. Extra lenen deed hij niet, hij verdiende liever wat bij als studentassistent. Hetzelfde doet zijn jongere broer Stijn van der Lippe (technische natuurkunde, 2018), hij is sinds kort studentassistent en ontvangt zelfs helemaal geen beurs. Stijn: “Dankzij mijn ouders hoef ik gelukkig niet te lenen.”
Allemaal nominaal
De TU-band tussen de vier heren is sterk en de interesse in techniek groot. Geen wonder dat ze elkaar continu willen overtreffen. Maar, over de vraag wie van de vier het meeste succes heeft geboekt ontstaat toch onenigheid.
Carel: “Tot nu toe studeren we allemaal nominaal. Al scoort Tim qua cijfers scoort denk ik het beste.”
Tim: “Nee hoor, Stijn! Wel behaalde ik mijn bachelor cum laude. Voor mijn master kwam ik 0,5 punt tekort op mijn thesis.”
Opa: “Kreeg jij ook niet je propedeuse met lof?”
Tim: “Klopt, dat was het laatste jaar dat er propedeuses werden uitgereikt.”
Stijn: “Zo jammer! Ik had er graag een gekregen.”
Op dat vlak overtreft vader Carel zijn zoons. “In mijn tijd had je zelfs twee jaar propedeuse.” Hij studeerde af op 28 augustus 1986. Drie dagen voor de naamswijziging van Technische Hogeschool Delft naar TU Delft.
‘Als wij eenmaal in de banken zaten, stond het bord al voor de helft volgeschreven’
Opa Johan haalde iets minder hoge cijfers, maar was al tevreden als hij zijn punten haalde. Om examens met goed gevolg af te leggen, was het volgen van colleges essentieel. Maar dat was niet altijd even makkelijk.
“De eerste twee jaar kregen we wiskunde op de Jaffalaan, in die houten barakken. Lessen waren vaak van kwart over acht tot kwart over tien. Om half elf begon het volgende college in het gebouw van Weg- en Waterbouw vlakbij de Oostpoort. Dat was 2,3 kilometer lopen, we hadden geen fietsen. Dat redde je nooit in een kwartier, dus als wij eenmaal in de banken zaten, stond het bord al voor de helft volgeschreven. Professoren hielden daar echt geen rekening mee hoor. Het was puur eenrichtingsverkeer. De professor vertelde, de student schreef. Colleges werden daardoor steeds slechter bezocht”, herinnert opa Johan zich. “Als je de stof niet begreep, kon je eventueel terecht bij een repetitor. Die legde dan de sommen uit en stoomde de studenten klaar voor het examen. Maar, die optie was alleen toegankelijk als je vader een paar centen had.”
Stijn: “Een soort huiswerkbegeleiding?”
Opa Johan: “Precies, ik kwam daar dus niet.” Lachend: “Ik had niet eens banden op mijn fiets.”
Door hard werken haalde opa Johan uiteindelijk al zijn examens. Proeven die hij met veel studenten tegelijk aflegde. Soms zoveel, dat de groep in tweeën werd opgedeeld. “Tijdens een examen wiskunde waren er eens 1807 deelnemers, de ene helft kwam in de ochtend, de andere na de lunch. Bij wisseling van de wacht werd de ochtendgroep eerst in een ander lokaal opgesloten totdat de volgende groep binnen was. Zo konden we geen vragen aan elkaar doorspelen.”
Gefascineerd door brugherstel
Voor de TU Delft koos opa Johan uit praktisch oogpunt: het was nu eenmaal dichtbij. Hij koos voor de studie civiele techniek omdat hij gefascineerd raakte door het herstel aan de in de Tweede Wereldoorlog vernietigde bruggen in zijn woonplaats Den Haag. Na zijn studie vestigde hij zich in Leidschendam en later Oegstgeest. Voor zoon Carel was Delft ook een logische optie. “Twente was te ver weg en is zelfs nooit in beeld geweest.”
Voor zijn zoons, de kleinkinderen van opa Johan, was Delft geen gegeven. Tim: “Met mijn middelbare schoolklas mocht ik een week doorbrengen op de campus van Twente. Fantastisch, maar niet voor mij. Ik heb ook in Eindhoven gekeken, maar uiteindelijk voor Delft gekozen vanwege de sfeer.” Zijn jongere broer Stijn redeneerde iets praktischer. “Ik kende de verhalen van Tim, mijn vader en opa. Dat er een paar klasgenoten naar de TU gingen speelde ook mee. Voor mij was de keuze makkelijk.”
‘Je studie gaat voorspoedig, maar je wordt nooit een vent’
Geen van de mannen was lid van een studentenvereniging, daar was ook geen tijd voor. Tim: “Ik studeerde gemiddeld 45-50 uur per week, werkte als studentassistent en mijn vrije tijd ging op aan programmeren. Van die hobby heb ik nu mijn werk kunnen maken.”
Stijn knikt instemmend. “In mijn eerste jaar had ik alleen al veertig contacturen. Tel daar de uren aan zelfstudie bij op, dat tikt flink aan. Het is zwaar, maar als je er plezier in hebt valt het mee.”
Carel: “In het begin moet je ook erg wennen. Ik tenminste wel. Gelukkig was er in mijn tijd niet zoiets als een bindend studieadvies, dat verlichtte de druk.”
Opa Johan hoort het tevreden aan. “Ik weet nog dat een corpslid mij ooit een beetje neerbuigend aansprak op het feit dat ik drie studiejaren in drie jaar had volbracht. ‘Je studie gaat voorspoedig’, zei hij, ‘maar je wordt nooit een vent’. Ik antwoordde dat mijn tijd nog wel zou komen. Mijn latere functies hebben dat wel bewezen”, besluit hij met een glimlach.
Heb je een vraag of opmerking over dit artikel?
m.vanderveldt@tudelft.nl
Comments are closed.