Einders van zwijgen. Eén scherpe grens, afgebakend door logica. De andere – overgangszones.Wittgenstein besloot zijn Tractatus met de inmiddels vermaarde, vaak verkeerd begrepen, dus overvaak geciteerde stelling: ‘Waarover men niet kan spreken, daarover dient men te zwijgen’.
Logische zweep over de taal. Alleen kloppende zinnen mochten.
Niet duidelijk is of de jonge Wittgenstein het ‘zwijgen’ der poëzie toestond. Zijn eigen metaforiek suggereert van wel. Het ging hem eerder om vermaning dan om verbod. ‘Besef, o mens, dat wie lyrisch wordt eigenlijk niets zegt…’ Maar dat wisten dichters zelf al.
Een meesterwerk later – Philosophische Untersuchungen – wist hij beter. Daarin nam hij zijn vroege verhandeling op de korrel. Een bevoorrechte taalvorm bestaat helemaal niet. We onderhandelen voortdurend over onze levensvoorwaarden. Met de wereld, met onszelf, met anderen. Niet alleen in logisch kloppende taal, maar vooral in zinnen die ‘werken’. Heldere argumenten, met goed geconstrueerde zinnen die naar een werkelijke wereld verwijzen, blijven onmisbaar. Maar praktische taal domineert – een bevel, een overtuiging, een bezwering. In plaats van een plicht, zoals in de Tractatus, wordt zwijgen het voorrecht van wijzen en verlegenen.
De andere extremen van stilte:
Vlak na de Tweede Wereldoorlog werd in een kleine stad in Duitsland een jongetje geboren. Gestudeerde, intelligente ouders. Wachtend op het eerste lachje, de eerste pasjes – op het eerste woordje. Alles geschiedde – niet echter dat woordje. ‘Kalm maar’, zei de vader, ‘even wachten. Alles op zijn tijd’. Na een gang langs logopedisten en een kinderpsychiater gaven ze het ten slotte op zijn vijfde verjaardag op. Woordloos functioneerde de jonge Duitser prima. Juiste gewicht, goede beweging, begrijpelijke body language.
Gewend aan maaltijden met slechts conversatie tussen pap en mam, zit het gezin op een zondagmorgen aan het ontbijt. Zoonlief inmiddels zeven jaar oud. De ouders keuvelen over weer en verkeer. Plotseling ontsnapt aan de keel van het knaapje een luide kreet: ‘Salz!!!’. ‘Shit’, roept de vader in het Duits. ‘Je kunt verdammt toch praten. Waarom nu pas, na al die jaren?’. ‘Stimmt‘, antwoordt zoonlief. ‘Aber bis jetzt war alles in Ordnung‘.
In de diepdonkere roman van Coetzee, Life & Times of Michael K, zwerft de protagonist, uitgerust met een hazenlip en weinig levensverwachting, door Zuid Afrika in burgeroorlog. Hij belandt op een verlaten boerderij, kijkt om zich heen en luistert naar het niets. ‘Hier zou ik eeuwig kunnen leven, dacht hij, in elk geval tot ik dood ga. Er zou niets gebeuren, elke dag zou zijn als de dag ervoor – er zou niets te zeggen zijn – begrensd door mijl na mijlstilte’.
Twee einders. Die van het embarras du choix. Die van de verlegenheid van een hazelip en van armoede.
Daartussen het gedoseerde zwijgen van Truffauts literaire ballingen in Fahrenheit. Verdreven door taalpolitie die elk boek wil verbranden, vluchten ze met hun lievelingen de wildernis in. Elk van hen leert één meesterwerk uit het hoofd – Henry V, Education sentimentale, Ulysses, Tempel en Kruis. En geeft het door aan een nieuwkomer.
Literatuur gered. Ieders spreken, beperkt tot die ene tekst.
Sierksma . .
Einders van zwijgen. Eén scherpe grens, afgebakend door logica. De andere – overgangszones.
Wittgenstein besloot zijn Tractatus met de inmiddels vermaarde, vaak verkeerd begrepen, dus overvaak geciteerde stelling: ‘Waarover men niet kan spreken, daarover dient men te zwijgen’. Logische zweep over de taal. Alleen kloppende zinnen mochten.
Niet duidelijk is of de jonge Wittgenstein het ‘zwijgen’ der poëzie toestond. Zijn eigen metaforiek suggereert van wel. Het ging hem eerder om vermaning dan om verbod. ‘Besef, o mens, dat wie lyrisch wordt eigenlijk niets zegt…’ Maar dat wisten dichters zelf al.
Een meesterwerk later – Philosophische Untersuchungen – wist hij beter. Daarin nam hij zijn vroege verhandeling op de korrel. Een bevoorrechte taalvorm bestaat helemaal niet. We onderhandelen voortdurend over onze levensvoorwaarden. Met de wereld, met onszelf, met anderen. Niet alleen in logisch kloppende taal, maar vooral in zinnen die ‘werken’. Heldere argumenten, met goed geconstrueerde zinnen die naar een werkelijke wereld verwijzen, blijven onmisbaar. Maar praktische taal domineert – een bevel, een overtuiging, een bezwering. In plaats van een plicht, zoals in de Tractatus, wordt zwijgen het voorrecht van wijzen en verlegenen.
De andere extremen van stilte:
Vlak na de Tweede Wereldoorlog werd in een kleine stad in Duitsland een jongetje geboren. Gestudeerde, intelligente ouders. Wachtend op het eerste lachje, de eerste pasjes – op het eerste woordje. Alles geschiedde – niet echter dat woordje. ‘Kalm maar’, zei de vader, ‘even wachten. Alles op zijn tijd’. Na een gang langs logopedisten en een kinderpsychiater gaven ze het ten slotte op zijn vijfde verjaardag op. Woordloos functioneerde de jonge Duitser prima. Juiste gewicht, goede beweging, begrijpelijke body language.
Gewend aan maaltijden met slechts conversatie tussen pap en mam, zit het gezin op een zondagmorgen aan het ontbijt. Zoonlief inmiddels zeven jaar oud. De ouders keuvelen over weer en verkeer. Plotseling ontsnapt aan de keel van het knaapje een luide kreet: ‘Salz!!!’. ‘Shit’, roept de vader in het Duits. ‘Je kunt verdammt toch praten. Waarom nu pas, na al die jaren?’. ‘Stimmt‘, antwoordt zoonlief. ‘Aber bis jetzt war alles in Ordnung‘.
In de diepdonkere roman van Coetzee, Life & Times of Michael K, zwerft de protagonist, uitgerust met een hazenlip en weinig levensverwachting, door Zuid Afrika in burgeroorlog. Hij belandt op een verlaten boerderij, kijkt om zich heen en luistert naar het niets. ‘Hier zou ik eeuwig kunnen leven, dacht hij, in elk geval tot ik dood ga. Er zou niets gebeuren, elke dag zou zijn als de dag ervoor – er zou niets te zeggen zijn – begrensd door mijl na mijlstilte’.
Twee einders. Die van het embarras du choix. Die van de verlegenheid van een hazelip en van armoede.
Daartussen het gedoseerde zwijgen van Truffauts literaire ballingen in Fahrenheit. Verdreven door taalpolitie die elk boek wil verbranden, vluchten ze met hun lievelingen de wildernis in. Elk van hen leert één meesterwerk uit het hoofd – Henry V, Education sentimentale, Ulysses, Tempel en Kruis. En geeft het door aan een nieuwkomer.
Literatuur gered. Ieders spreken, beperkt tot die ene tekst.
Sierksma . .
Comments are closed.