Slechts zeven procent van de assistenten in opleiding (aio’s) slaagt erin binnen de voorgeschreven tijd van vier jaar te promoveren. Uiteindelijk haalt tweederde van de promovendi zijn doctorsbul.
Daarbij is wel een enorm verschil in slaagpercentage tussen mannen (ongeveer 75 procent) en vrouwen (ongeveer 45 procent).
Dat blijkt uit cijfers die de vereniging van universiteiten (VSNU) bij de instellingen heeft verzameld. De uitslag van de inventarisatie is overigens een voorlopige. Gegevens van de Universiteit van Amsterdam en de Universiteit Twente ontbreken nog, terwijl de Technische Universiteit Eindhoven alleen cijfers heeft geleverd vanaf 1992.
Een verklaring voor het ondermaatse rendement en het trage tempo van de promovendi heeft onderzoekster R. Zwarthoed niet. Zij wil daarover eerst overleggen met de universiteiten. Die zijn onlangs voor een groot deel (Delft bijvoorbeeld niet) overgestapt op een systeem van beurspromovendi. Zij vinden dat ze te veel geld kwijt zijn aan uitkeringen voor aio’s die na vier jaar nog bezig zijn met hun proefschrift of er niet in slagen werk te vinden.
Zwarthoed denkt wel dat het bij de beoordeling van de cijfers reëler is om te kijken naar het percentage gepromoveerden na vijf jaar. Dan tellen ook de aio’s mee die net over de grens van vier jaar heengaan. Toch is ook dan het rendement met 35 procent gepromeveerden nog altijd aan de lage kant. Opvallend in de inventarisatie is ook het grote verschil in slaagpercentage tussen de disciplines. Zo bereikt bij rechten, sociale wetenschappen en letteren nauwelijks de helft van de aio’s de eindstreep, terwijl bij de natuurwetenschappen tachtig procent zijn doctorsbul haalt. Dat kan een gedeeltelijke verklaring vormen voor het geringe succes van vrouwen. Zij zijn zeer matig vertegenwoordigd in de relatief succesvolle disciplines. (HOP/M.W.)
Slechts zeven procent van de assistenten in opleiding (aio’s) slaagt erin binnen de voorgeschreven tijd van vier jaar te promoveren. Uiteindelijk haalt tweederde van de promovendi zijn doctorsbul. Daarbij is wel een enorm verschil in slaagpercentage tussen mannen (ongeveer 75 procent) en vrouwen (ongeveer 45 procent).
Dat blijkt uit cijfers die de vereniging van universiteiten (VSNU) bij de instellingen heeft verzameld. De uitslag van de inventarisatie is overigens een voorlopige. Gegevens van de Universiteit van Amsterdam en de Universiteit Twente ontbreken nog, terwijl de Technische Universiteit Eindhoven alleen cijfers heeft geleverd vanaf 1992.
Een verklaring voor het ondermaatse rendement en het trage tempo van de promovendi heeft onderzoekster R. Zwarthoed niet. Zij wil daarover eerst overleggen met de universiteiten. Die zijn onlangs voor een groot deel (Delft bijvoorbeeld niet) overgestapt op een systeem van beurspromovendi. Zij vinden dat ze te veel geld kwijt zijn aan uitkeringen voor aio’s die na vier jaar nog bezig zijn met hun proefschrift of er niet in slagen werk te vinden.
Zwarthoed denkt wel dat het bij de beoordeling van de cijfers reëler is om te kijken naar het percentage gepromoveerden na vijf jaar. Dan tellen ook de aio’s mee die net over de grens van vier jaar heengaan. Toch is ook dan het rendement met 35 procent gepromeveerden nog altijd aan de lage kant. Opvallend in de inventarisatie is ook het grote verschil in slaagpercentage tussen de disciplines. Zo bereikt bij rechten, sociale wetenschappen en letteren nauwelijks de helft van de aio’s de eindstreep, terwijl bij de natuurwetenschappen tachtig procent zijn doctorsbul haalt. Dat kan een gedeeltelijke verklaring vormen voor het geringe succes van vrouwen. Zij zijn zeer matig vertegenwoordigd in de relatief succesvolle disciplines. (HOP/M.W.)
Comments are closed.