Campus

Wetenschapsdirigisme

Kunnen vrijheidslievende onderzoekers opgelucht ademhalen of niet? Die vraag rijst nu de Kamer vorige week akkoord is gegaan met het Wetenschapsbudget-1997.

Want al heeft Ritzen zijn uitspraken over wie er de baas is in het onderzoek genuanceerd, sommigen spreken nog steeds van ‘dirigisme’. Een blik in de historie leert echter dat de sturingsplannen van Ritzen al vijf jaar dezelfde zijn.

Citaat uit 1991: ,,Minister Ritzen wil dat er soepeler met geld geschoven wordt tussen vakgebieden en universiteiten. Alleen dan kan onderzoek dat goed en belangrijk is, voldoende ruimte krijgen. Hij wil deze dynamiek bevorderen met prikkels in de financiering van universiteiten. Als die ongevoelig blijken voor ‘maatschappelijke prioriteiten’ zullen ze een stuk van hun autonomie moeten inleveren. Bij de Tweede Kamer kan Ritzen daarvoor wel enige steun verwachten.”

Wat de minister voorstaat is dus al jaren bekend. En erg radicaal is het niet. Hij wil per wetenschapsgebied een aantal nationale prioriteiten kunnen aanwijzen. In andere landen gebeurt dat door een landelijke instantie de geldkraan te geven, maar bij ons gaat de bulk van het onderzoekbudget automatisch naar de universiteiten. Ritzen doet al jaren pogingen om op de keuzes binnen die drie miljard gulden een beetje greep te krijgen. De Kamer steunt dit beleid; de universiteiten hebben zich er niet openlijk tegen verzet. En het werk van de Overlegcommissie Verkenningen (OCV) is er al vier jaar op gebaseerd.

Waarom deed Ritzen deze maand dan zulke ongenuanceerde uitspraken in zijn interview met Elsevier? Tot nu toe zijn die uitlatingen gelezen als de aankondiging van nieuwe ingrepen in de academische vrijheid. Maar ze kunnen beter als teken van zwakte worden opgevat. Tekenend zijn de ministeriële schimpscheuten aan het eind van het interview, gericht op de universiteiten en landelijke onderzoeksorganisaties: ,,Het zijn allemaal gevestigde belangen. Men vindt elkaar in het conserveren van het bestaande.” Ritzen onthult hier zijn eigen onmacht. Die is zo groot dat hij de Kamer geen enkele nieuwe maatregel heeft voorgesteld om het conservatisme te doorbreken.

Het probleem met Ritzens beleid is niet dat hij de vrijheid van onderzoekers beperkt, maar dat hij zijn idealen over ‘maatschappelijke afstemming’ van onderzoek nauwelijks kan waarmaken. Voorzover de universiteiten ‘relevant’ onderzoek doen (en natuurlijk is dat zo), komt dat niet door de sturing van deze minister.

In het begin maakte wat er onder zijn verantwoordelijkeid aan ‘relevante’ thema’s bedacht wordt, vooral een klungelige en lukrake indruk. Dat leidde in de jaren ’92 tot ’94 tot een schijnvertoning rond zes zogenaamde ‘HOOP-prioriteiten’ die de minister voor het onderzoek had aangegeven. Iedereen maakte hem in dikke rapportages wijs dat er heel wat koers verlegd was. Maar toetsbaar en afdwingbaar was het niet.

En om dat afdwingen gaat het juist. Nu Ritzen een machinerieheeft opgezet om serieuze thema’s uit te broeden (de OCV), blijkt steeds duidelijker dat hij de middelen mist om te garanderen dat universiteiten zich door die thema’s laten beïnvloeden. Moeizame procedurediscussies en dreigende wachtgeldkosten door gedwongen ontslagen weerhouden hem ervan om te ‘schuiven met het geld’.

Zonder wat extra financiële middelen blijft Ritzen een beklagenswaardige wetenschapsminister. Invloed uitoefenen op ,,de hele vier miljard”, zoals Ritzen in Elsevier zei? Volstrekte onzin.

(F.S. / HOP)

Kunnen vrijheidslievende onderzoekers opgelucht ademhalen of niet? Die vraag rijst nu de Kamer vorige week akkoord is gegaan met het Wetenschapsbudget-1997. Want al heeft Ritzen zijn uitspraken over wie er de baas is in het onderzoek genuanceerd, sommigen spreken nog steeds van ‘dirigisme’. Een blik in de historie leert echter dat de sturingsplannen van Ritzen al vijf jaar dezelfde zijn.

Citaat uit 1991: ,,Minister Ritzen wil dat er soepeler met geld geschoven wordt tussen vakgebieden en universiteiten. Alleen dan kan onderzoek dat goed en belangrijk is, voldoende ruimte krijgen. Hij wil deze dynamiek bevorderen met prikkels in de financiering van universiteiten. Als die ongevoelig blijken voor ‘maatschappelijke prioriteiten’ zullen ze een stuk van hun autonomie moeten inleveren. Bij de Tweede Kamer kan Ritzen daarvoor wel enige steun verwachten.”

Wat de minister voorstaat is dus al jaren bekend. En erg radicaal is het niet. Hij wil per wetenschapsgebied een aantal nationale prioriteiten kunnen aanwijzen. In andere landen gebeurt dat door een landelijke instantie de geldkraan te geven, maar bij ons gaat de bulk van het onderzoekbudget automatisch naar de universiteiten. Ritzen doet al jaren pogingen om op de keuzes binnen die drie miljard gulden een beetje greep te krijgen. De Kamer steunt dit beleid; de universiteiten hebben zich er niet openlijk tegen verzet. En het werk van de Overlegcommissie Verkenningen (OCV) is er al vier jaar op gebaseerd.

Waarom deed Ritzen deze maand dan zulke ongenuanceerde uitspraken in zijn interview met Elsevier? Tot nu toe zijn die uitlatingen gelezen als de aankondiging van nieuwe ingrepen in de academische vrijheid. Maar ze kunnen beter als teken van zwakte worden opgevat. Tekenend zijn de ministeriële schimpscheuten aan het eind van het interview, gericht op de universiteiten en landelijke onderzoeksorganisaties: ,,Het zijn allemaal gevestigde belangen. Men vindt elkaar in het conserveren van het bestaande.” Ritzen onthult hier zijn eigen onmacht. Die is zo groot dat hij de Kamer geen enkele nieuwe maatregel heeft voorgesteld om het conservatisme te doorbreken.

Het probleem met Ritzens beleid is niet dat hij de vrijheid van onderzoekers beperkt, maar dat hij zijn idealen over ‘maatschappelijke afstemming’ van onderzoek nauwelijks kan waarmaken. Voorzover de universiteiten ‘relevant’ onderzoek doen (en natuurlijk is dat zo), komt dat niet door de sturing van deze minister.

In het begin maakte wat er onder zijn verantwoordelijkeid aan ‘relevante’ thema’s bedacht wordt, vooral een klungelige en lukrake indruk. Dat leidde in de jaren ’92 tot ’94 tot een schijnvertoning rond zes zogenaamde ‘HOOP-prioriteiten’ die de minister voor het onderzoek had aangegeven. Iedereen maakte hem in dikke rapportages wijs dat er heel wat koers verlegd was. Maar toetsbaar en afdwingbaar was het niet.

En om dat afdwingen gaat het juist. Nu Ritzen een machinerieheeft opgezet om serieuze thema’s uit te broeden (de OCV), blijkt steeds duidelijker dat hij de middelen mist om te garanderen dat universiteiten zich door die thema’s laten beïnvloeden. Moeizame procedurediscussies en dreigende wachtgeldkosten door gedwongen ontslagen weerhouden hem ervan om te ‘schuiven met het geld’.

Zonder wat extra financiële middelen blijft Ritzen een beklagenswaardige wetenschapsminister. Invloed uitoefenen op ,,de hele vier miljard”, zoals Ritzen in Elsevier zei? Volstrekte onzin.

(F.S. / HOP)

Redacteur Redactie

Heb je een vraag of opmerking over dit artikel?

delta@tudelft.nl

Comments are closed.