Campus

‘We moeten verder kijken’

Op zijn afscheid straalt emeritus-hoogleraar Prabhu Kandachar meer bevlogenheid, idealisme en optimisme uit dan menig politicus. Hoe ingewikkelder de wereld, des te meer werk voor ontwerpers.


Iedereen klaagt over de crisis. U zegt: het zijn geweldige tijden voor ontwerpers.

“Omdat ontwerpers de potentie hebben om veel dingen te ontwikkelen die tegemoetkomen aan de eisen op wereldniveau. Mijn verhaal gaat niet over de Europese crisis, maar over de aankomende crises op wereldniveau.”


En wat zijn dat voor crises?

“Eigenlijk zijn het drie ontwikkelingen tegelijk. De bevolkingsgroei is de basis. We zijn nu al met zeven miljard mensen en aan het einde van de eeuw ergens tussen elf en vijftien miljard. Dat betekent een verdubbeling van de wereldbevolking in deze eeuw. Veel van die bevolkingsgroei vindt plaats in opkomende economieën. Die combinatie levert een enorme groei op in de consumptie. Dat kan leiden tot voedselcrises, watercrises, brandstofcrises enzovoort.”


Dat hoor je vaker, maar u blijft optimistisch.

“Wacht even, ik was nog niet klaar. Consumptie was het tweede punt. Als gevolg van de groei in consumptie is er een enorme groei aan afvalproductie en milieuvervuiling. Wij belasten onze planeet door het gebruik van grondstoffen en natuurlijke hulpbronnen voor onze consumptie. Nu al leggen we beslag op 1,4 maal wat de aarde op kan brengen. Als iedereen zou leven als de Amerikanen, zouden we zelfs vijf keer de aarde nodig hebben. Meer consumptie leidt tot een stijgende vraag naar grondstoffen. Dat kan tot conflicten tussen landen leiden. Dit zijn uitdagingen, waar ontwerpers op kunnen inspelen. Rijke landen zijn sterk in het vervuilen van het milieu en arme landen minder. Dus rijke landen moeten hun consumptie verminderen, en in elk geval hun carbon footprint verlagen (CO2-uitstoot per capita, red). Verder kunnen mensen in ontwikkelingslanden vergeten dat ze ooit het welvaartsniveau van westerse landen kunnen bereiken wanneer ze hetzelfde ontwikkelingsmodel als in het Westen volgen.”


Dat is geen populaire boodschap daar.

“En hier ook niet. Voor niemand. Er is een klein beetje ruimte voor welvaartsgroei in arme landen, als tenminste de rijke landen de consumptie verminderen. Want samen moeten we er uitkomen op één planeet. Als we doorgaan zoals we nu doen, hebben we over dertig tot veertig jaar vier keer de aarde nodig. En in die ommekeer spelen ontwerpers een belangrijke rol.”


Hoe?

“Door de consumptie omlaag te brengen met efficiëntere producten. Denk bijvoorbeeld aan elektrische of lichtgewicht auto’s. Daarnaast is er gedragsverandering. Het staat nog in de kinderschoenen, maar ontwerpers denken na over hoe hun producten gedrag kunnen beïnvloeden.”


Kunt u daar een voorbeeld van geven?

“Het gebruik van een fiets in plaats van een auto, ontwerpen van energiebesparende middelen en niet te vergeten het vergroten van bewustzijn bij de consumenten. Van oorsprong maakten ontwerpers producten en diensten, maar nu ontwerpen ze ook infrastructuur en veel meer. Ontwerpers moeten vooral het probleem begrijpen. Dan kun je veel beter een oplossing bedenken.”


Vraagt de toekomst om een ander soort ontwerpers dan nu?

“Ja. Ze zullen veel breder opgeleid moeten zijn dan nu het geval is. En ze moeten meer ‘systemisch’ leren denken.”


Betekent dat niet alleen denken aan het product, maar ook aan hoe het gemaakt wordt, van welke grondstoffen, de levenscyclus?

“Ja, een meer holistische benadering. Een voorbeeld is de Millenniumdoelstellingen van de Verenigde Naties. Een van die doelstellingen gaat over de gezondheid van moeders en een ander over die van kinderen. Sterfte gerelateerd aan zwangerschap treft meer dan een half miljoen vrouwen per jaar. Kindersterfte treft nog steeds zeven miljoen kinderen per jaar. Terugbrengen daarvan is als twee aparte doelstellingen gehanteerd. Pas na tien jaar bedachten ze dat moedersterfte en kindersterfte met elkaar verweven zijn en dat een gecombineerde aanpak kansrijker is. Bovendien gaat het niet alleen om de gezondheid van moeder en kind, maar van een hele gemeenschap. Er is dus een meer holistische benadering nodig voordat je gaat inzoomen. Dat is wat ontwerpers nodig hebben.”


Bent u niet bang dat realisatie van die Millenniumdoelstellingen in gevaar komt door de huidige crisis?

“Die komt zeker in gevaar. Afgelopen juni was er in Rio de Janeiro de terugblik op de milieuconferentie van twintig jaar eerder. Daar was men niet in staat tot een krachtige verklaring. Amerika en Europa hebben momenteel andere prioriteiten.”


Blijft u evengoed optimistisch?

“Ik bén optimist. Het heeft geen zin om pessimist te zijn, daarom moet ik optimist zijn. Leuk of niet. Wij mensen komen er altijd uit. Maar ik ben er niet zeker van of dat altijd dankzij de technologie is. Er is veel meer dan technologie. Bijvoorbeeld gedragsverandering, waar de sociale wetenschappers meer van begrijpen. Ik pleit ervoor dat de universiteiten van Leiden, Delft en Rotterdam dit soort wereldproblematiek gezamenlijk aanpakken. Dat is een gouden kans.”


Hoe? Gewoon ergens beginnen?

“Ja. Bijvoorbeeld met sociale innovatie in arme én in rijke landen.”


Innovatie is zo’n leeg begrip geworden. Hebt u daar geen last van?

“Ik heb er geen last van. In Nederland is innovatie misschien een leeg begrip. Maar ik werk ook samen met de Aalto universiteit in Finland. Dat is een klein land met vijf miljoen mensen met maar  één groot bedrijf: Nokia. En daar gaat het niet goed mee. Dus zei de Finse overheid tegen de Helsinki University of Technology, Helsinki University of Design en Helsinki University of Business economics: jullie gaan samenwerken en fuseren. In 2010 zijn ze gefuseerd tot één universiteit, de Aalto universiteit. Ze kregen vijfhonderd miljoen euro mee met de opdracht: innovatie.”


En wat gebeurt daar?

“Hoopvolle processen. Ze hebben ingezien dat innovatie niet altijd vanuit Finland hoeft plaats te vinden. Ze kijken ook in het buitenland. Ze hebben innovatiecentra opgericht in China, India en elders. Daar gebeurt van alles waar de Finnen mee willen helpen en van meeprofiteren. Gebeurt dat hier?”


Het Nederlandse innovatieplatform stimuleert vooral de bestaande grote industriële sectoren.

“En hoe komt dat? Het Finse besef om eens naar buiten te kijken en daarna te vertalen wat het voor je eigen land en industrie betekent, dat ontbreekt in Nederland. De tegenwoordige politieke partijen zijn er ook niet mee bezig. Alleen maar met de vraag of je 130 of 120 mag rijden. Heel veel wat buiten Nederland gebeurt, heeft invloed op Nederland, dus moet je ook even buiten kijken.”


U kijkt wel eens naar buiten?

“Ik kijk naar buiten en naar binnen.”


U heeft zich sterk gemaakt voor het ontwikkelen van producten voor de vier miljard armsten, ook wel base of the pyramid genoemd. Hoe kan zoiets als businessmodel draaien?

“Nokia doet dat. Het bedrijf kan er geld mee verdienen omdat het een product maakt dat voor de mensen daar geschikt is.”


Nokia is in arme landen succesvol met een telefoontje die verschillende adresboeken bevat.

“Bijvoorbeeld. Mensen hebben daar vaak samen een telefoon, en dan is het handig dat die meerdere adresboeken heeft. Die innovatie is bedacht nadat ze gezien hebben hoe mensen daar leven en hun product gebruiken. Ze zagen ook dat mensen het licht van het beeldscherm als zaklantaarn gebruikten, en dachten toen: we bouwen er een ledlampje bij in. Het is niet zo moeilijk. Je moet daar een tijdje zijn en observeren. Dus je moet een product ontwerpen voor hen. Een voor hun betaalbaar en acceptabel product, dan lukt het wel.”


Is het ethisch om geld te verdienen aan mensen die arm zijn?

“Ik denk niet dat het onethisch is. Ze worden toch niet gedwongen tot aankoop? Maar er zijn wel andere vraagstukken. Zo was ik betrokken bij de ontwikkeling van een klein en goedkoop echografieapparaat dat geen twintigduizend maar slechts duizend euro zou gaan kosten. Het moest geschikt zijn voor gebruik door een analfabete dorpsdokter. De dokter maakt een beeld, seint dat door naar het ziekenhuis waar een specialist antwoordt met drie lichtjes: groen, geel of rood. Bij geel of rood moet de vrouw naar het ziekenhuis komen. Er is echter een maar. Want op het beeld is te zien of het een jongen of meisje wordt. En in sommige landen worden vrouwelijke foetussen geaborteerd. Wat moet ik doen als ontwerpdocent? Als ik het ontwerp, red ik het leven van vrouwen, maar breng de ongeboren meisjes in gevaar. Dat zijn ethische problemen waar ik geen antwoord op heb.”


U neemt afscheid – behalve van uw vijf promovendi. U staat op het podium. Wat wilt u de toekomstige ontwerpers meegeven?

“Dat ze doorgaan zoals ze nu doen. Daarnaast ben ik bezig met mijn afdelingsvoorzitter Frans Gortemaker te overtuigen dat er een opvolger van mijn vakgebied komt. Decaan Ena Voûte vindt dat ook een goed idee. En in de samenwerking met Leiden en Rotterdam liggen fantastische uitdagingen voor ontwerpers.”

CV
CV

CV


P.V. (Prabhu) Kandachar was tot 1 januari 2012 hoogleraar industrieel ontwerpen met speciale aandacht voor duurzame materialen en productietechnologie. Geboren in India kwam hij in 1975 na zijn promotie aan het Indian Institute of Science vanuit Bangalore in Delft terecht, waar hij tot 1980 aan milieuvriendelijke technologieën werkte.


Tussen 1980 en 1995 werkte hij bij Fokker Aerospace nabij Amsterdam. En vanaf 1995 was hij werkzaam aan de faculteit Industrieel Ontwerpen. In die hoedanigheid raakte hij hartstochtelijk betrokken bij het ontwerpen voor de armsten in ondermeer India, Indonesië, Honduras en Madagaskar. Deze base-of-the-pyramid-aanpak stimuleerde hem na te denken over de wereld van vandaag en de nabije toekomst met talrijke uitdagingen. Zijn rede ‘Beyond Design’ op 7 september 2012 stond in het teken van de rol van ontwerpers in deze context.

Redacteur Redactie

Heb je een vraag of opmerking over dit artikel?

delta@tudelft.nl

Comments are closed.