Opinie

Vooruitgang anders definiëren

Een pauzenummer tijdens de Diesviering: het gesprek van de rector magnificus met Marcel Möring. Dit waren de overwegingen van waaruit de schrijver zijn vragen stelde aan de wetenschapper.

/strong>

Het is een soort culturele entropie die ervoor zorgt dat de hooitijd van de technische wetenschappen voorbij lijkt en de winter aangebroken. Overheden draaien de subsidiekranen steeds strakker toe en verwijzen, de zegeningen indachtig van het neo-liberalisme van de jaren negentig, naar de vleespotten van het bedrijfsleven. De samenleving verzet zich steeds meer tegen ongewenste gevolgen van technologie of het idee dat techniek überhaupt kan falen. De universiteiten zelf lijken niet goed te weten hoe te antwoorden op de toenemende vervlechting van technologische hardware en sociaal-culturele software. Het is alsof de puberteit is aangebroken en pappa en mamma zeggen: hier is je zakgeld, als je meer wilt neem je maar een krantenwijk en wordt het niet eens tijd dat je op eigen benen leert staan.

Het geloof in de onbegrensde mogelijkheden van wetenschap en techniek, en het idee dat vooruitgang onze westerse samenleving meer kenmerkt dan wat dan ook, is aan het afbrokkelen. Dat is niet verwonderlijk: het heeft het bijna tweehonderd jaar volgehouden. Veel langer houden illusies zelden stand, tenzij ze alleen maar op geloof zijn gebaseerd.

Het idee van de technologische oplossing voor het ongerief van het leven verving een ander idee: dat van de religieuze oplossing. Je kunt zeggen dat de fatalistische gedachte van het aardse tranendal dat in een hiernamaals zou worden beloond tot aan de Verlichting een werkbare manier was om naar de wereld te kijken. Hoeveel invloed hadden wij per slot van rekening op die wereld, als we niet in staat waren te verklaren waarom voorwerpen naar beneden vallen, de pest zoveel mensen trof en hoe de aarde eigenlijk was ontstaan? Het was de wereld van de platoonse grot, waarin de werkelijkheid werd afgemeten aan de schaduwbeelden die we zagen. Vanaf de Encylopedisten, maar vooral met het begin van de industriële revolutie, kwamen er niet alleen verklaringen die steek leken te houden, maar ook oplossingen voor problemen die de mensheid al vanaf homo erectus dwars zaten.

Niemand is populairder dan de man of vrouw die een probleem oplost, ook al is dat maar tijdelijk, of zelfs schijn. Het geloof in een technologisch antwoord op de moeilijkheden van het menselijk bestaan wordt nog het best geïllustreerd met de vele non-oplossingen die je na de introductie van nieuwe technieken ziet: variërend van de electrische behandeling van hysterische patienten, toen de electrificatie begon, tot soortgelijke therapieën met radio-actieve stoffen na Rutherford. Techniek was het panacee, technologie zou ons verlossen van het zweet des aanschijns en het in pijn en tranen baren van ons nageslacht. Om nog maar te zwijgen van stormvloeden, slechte wegen en onmogelijk moeilijke berekeningen.

Ik herinner mij een discussie die ik ooit had met Rudy Kousbroek, die ik zeer hoog acht. We waren in het gezelschap van drie theologen en het gesprek ging over God. Nu sta ik op Wittgensteiniaanse standpunt dat ik wil zwijgen waarover ik niet spreken kan en dus bevond ik mij zo ongeveer tussen Kousbroek en de godgeleerden. Maar er was nog iets wat mij onderscheidde van Kousbroek. Hij plaatst wetenschap en techniek tegenover God en geloof, het ene waar en verifieerbaar en het andere een verhaal en nooit te bewijzen. Hoewel ik geen gelovige ben, vind ik dat een merkwaardige tegenstelling. Twee eeuwen geleden zouden intelligente mensen zoals Kousbroek en ik in alle ernst over zaken als “de ether” en ” cholerische karakters” hebben gesproken. Sterker: dat was de tijd waar in Newton zelf een oplossing voor het wereldraadsel zocht in de decodering van de bijbel.

Hoeveel wetenschappelijk bewijs is in de afgelopen paar honderd jaar niet ontkracht, geactualiseerd, aangevuld? Hoeveel zaken blijken nu, in deze verse eeuw, niet anders te werken dan wij pakweg honderd jaar geleden wetenschappelijk verklaarden?

Wetenschap en techniek, zei ik tegen Kousbroek, voorzien ons van uitgesteld ongeloof, terwijl godsdienst en theologie blijvend geloof aan bieden.

Het probleem is dat de wetenschappers en de technologen nog niet zijn gewend aan het idee van de feilbaarheid en de tijdelijkheid van hun oplossingen, zeg maar: het idee van een evoluerende waarheid en uitgesteld ongeloof. Zij zijn niet de enigen. En zo, terwijl op de technische universiteiten (maar je kunt rustig zeggen: in alle bèta-wetenschappen) het idee van een maakbare samenleving nog heimelijk wordt beleden, het publiek de ingenieur en onderzoeker op die maakbaarheid wil afrekenen en overheid en bedrijfsleven die maakbaarheid willen sturen en kopen, worstelen we op de plaats in een verstikkende houdgreep.

De enige partij die ons daaruit kan helpen is de universiteit, vanouds de plaats waar kennis wordt vernieuwd en, zoals de oude marxisten plachten te zeggen: de bovenbouw die de onderbouw beweegt. We zijn niet aan het eind van de vooruitgang gekomen, maar het is wel tijd om vooruitgang anders te definiëren.

Marcel Möring is auteur van o.a. Het grote verlangen en In Babylon, alsmede van columns in De Ingenieur.

www.marcelmoring.com

Een pauzenummer tijdens de Diesviering: het gesprek van de rector magnificus met Marcel Möring. Dit waren de overwegingen van waaruit de schrijver zijn vragen stelde aan de wetenschapper.

Het is een soort culturele entropie die ervoor zorgt dat de hooitijd van de technische wetenschappen voorbij lijkt en de winter aangebroken. Overheden draaien de subsidiekranen steeds strakker toe en verwijzen, de zegeningen indachtig van het neo-liberalisme van de jaren negentig, naar de vleespotten van het bedrijfsleven. De samenleving verzet zich steeds meer tegen ongewenste gevolgen van technologie of het idee dat techniek überhaupt kan falen. De universiteiten zelf lijken niet goed te weten hoe te antwoorden op de toenemende vervlechting van technologische hardware en sociaal-culturele software. Het is alsof de puberteit is aangebroken en pappa en mamma zeggen: hier is je zakgeld, als je meer wilt neem je maar een krantenwijk en wordt het niet eens tijd dat je op eigen benen leert staan.

Het geloof in de onbegrensde mogelijkheden van wetenschap en techniek, en het idee dat vooruitgang onze westerse samenleving meer kenmerkt dan wat dan ook, is aan het afbrokkelen. Dat is niet verwonderlijk: het heeft het bijna tweehonderd jaar volgehouden. Veel langer houden illusies zelden stand, tenzij ze alleen maar op geloof zijn gebaseerd.

Het idee van de technologische oplossing voor het ongerief van het leven verving een ander idee: dat van de religieuze oplossing. Je kunt zeggen dat de fatalistische gedachte van het aardse tranendal dat in een hiernamaals zou worden beloond tot aan de Verlichting een werkbare manier was om naar de wereld te kijken. Hoeveel invloed hadden wij per slot van rekening op die wereld, als we niet in staat waren te verklaren waarom voorwerpen naar beneden vallen, de pest zoveel mensen trof en hoe de aarde eigenlijk was ontstaan? Het was de wereld van de platoonse grot, waarin de werkelijkheid werd afgemeten aan de schaduwbeelden die we zagen. Vanaf de Encylopedisten, maar vooral met het begin van de industriële revolutie, kwamen er niet alleen verklaringen die steek leken te houden, maar ook oplossingen voor problemen die de mensheid al vanaf homo erectus dwars zaten.

Niemand is populairder dan de man of vrouw die een probleem oplost, ook al is dat maar tijdelijk, of zelfs schijn. Het geloof in een technologisch antwoord op de moeilijkheden van het menselijk bestaan wordt nog het best geïllustreerd met de vele non-oplossingen die je na de introductie van nieuwe technieken ziet: variërend van de electrische behandeling van hysterische patienten, toen de electrificatie begon, tot soortgelijke therapieën met radio-actieve stoffen na Rutherford. Techniek was het panacee, technologie zou ons verlossen van het zweet des aanschijns en het in pijn en tranen baren van ons nageslacht. Om nog maar te zwijgen van stormvloeden, slechte wegen en onmogelijk moeilijke berekeningen.

Ik herinner mij een discussie die ik ooit had met Rudy Kousbroek, die ik zeer hoog acht. We waren in het gezelschap van drie theologen en het gesprek ging over God. Nu sta ik op Wittgensteiniaanse standpunt dat ik wil zwijgen waarover ik niet spreken kan en dus bevond ik mij zo ongeveer tussen Kousbroek en de godgeleerden. Maar er was nog iets wat mij onderscheidde van Kousbroek. Hij plaatst wetenschap en techniek tegenover God en geloof, het ene waar en verifieerbaar en het andere een verhaal en nooit te bewijzen. Hoewel ik geen gelovige ben, vind ik dat een merkwaardige tegenstelling. Twee eeuwen geleden zouden intelligente mensen zoals Kousbroek en ik in alle ernst over zaken als “de ether” en ” cholerische karakters” hebben gesproken. Sterker: dat was de tijd waar in Newton zelf een oplossing voor het wereldraadsel zocht in de decodering van de bijbel.

Hoeveel wetenschappelijk bewijs is in de afgelopen paar honderd jaar niet ontkracht, geactualiseerd, aangevuld? Hoeveel zaken blijken nu, in deze verse eeuw, niet anders te werken dan wij pakweg honderd jaar geleden wetenschappelijk verklaarden?

Wetenschap en techniek, zei ik tegen Kousbroek, voorzien ons van uitgesteld ongeloof, terwijl godsdienst en theologie blijvend geloof aan bieden.

Het probleem is dat de wetenschappers en de technologen nog niet zijn gewend aan het idee van de feilbaarheid en de tijdelijkheid van hun oplossingen, zeg maar: het idee van een evoluerende waarheid en uitgesteld ongeloof. Zij zijn niet de enigen. En zo, terwijl op de technische universiteiten (maar je kunt rustig zeggen: in alle bèta-wetenschappen) het idee van een maakbare samenleving nog heimelijk wordt beleden, het publiek de ingenieur en onderzoeker op die maakbaarheid wil afrekenen en overheid en bedrijfsleven die maakbaarheid willen sturen en kopen, worstelen we op de plaats in een verstikkende houdgreep.

De enige partij die ons daaruit kan helpen is de universiteit, vanouds de plaats waar kennis wordt vernieuwd en, zoals de oude marxisten plachten te zeggen: de bovenbouw die de onderbouw beweegt. We zijn niet aan het eind van de vooruitgang gekomen, maar het is wel tijd om vooruitgang anders te definiëren.

Marcel Möring is auteur van o.a. Het grote verlangen en In Babylon, alsmede van columns in De Ingenieur.

www.marcelmoring.com

Redacteur Redactie

Heb je een vraag of opmerking over dit artikel?

delta@tudelft.nl

Comments are closed.