Polen, eeuwige slachtoffers van imperialisme. Soms veegden vandalen het hele land van de kaart. Zo iets zorgt voor vreemdelingenhaat. Weinig venijniger dan Pools antisemitisme.
Kort na het uitbreken van een studentenopstand tegen de Warschauer partijdictatuur werd mijn eerste buitenlandse studiereis getorpedeerd door een lapidair telegram: ‘Alle hotels vol’. Binnen de kortste keren kregen ‘de joden’ de schuld van die revolte. Geschikt voor elke zonde. Voor het verzinnen van het communisme. Het perverteren ervan. Rechtse reactie ertegen. Makkelijk, zo’n overal beschikbare zondebok.
Eindeloze bezetting door vreemde machten leidt in het gunstigste geval tot melancholieke lijdzaamheid. Men schikt zich. Of zoekt het elders. In Susan Sontags roman In America reist een Poolse edelman samen met zijn toneelspelende echtgenote af naar Californië. Om er in 1876 met een paar vrienden een Fourierachtige falanstère te stichten. Een commune van achttiende-eeuwse snit.
Hij past zich wonderwel aan. Op één punt na. ‘Vanmorgen was ik in de stad om veevoer te kopen. Weer viel me op hoe lelijk, hoe platvloers utilitair, de gebouwen hier zijn. Je kunt je makkelijk voorstellen hoe ze allemaal met de grond gelijk gemaakt worden’.
Een Pool, gewend aan de prachtige stedenbouw en architectuur van Krakow en Warschau. Verdwaald in Amerika’s stenen wildernis. Een eeuw na hem woonde ik er twee jaar. Keer op keer dacht ik hetzelfde. En ik wilde de daad bij het woord voegen. Maar het vernielen van gebouwen is nu eenmaal het voorrecht van rechtse terroristen. Niet van estheten.
Bouwkunde van Bakema is fraaie architectuur. Hij was ook dichterlijk. Na zijn hartaanval schreef hij: ‘Ik heb over de rand van de schotel gekeken’. Een leven lang boog hij zich over de relatie binnen/buiten. Binnenstraten, bijzondere winkelgebieden en buitenruimte-omarmende gebouwen zoals onze aula waren het resultaat. In Bouwkunde schiep hij zijn symbool. Twee telefooncellen, geplaatst in een grote hal die werd ‘afgesloten’ door twee enorme glazen wanden. Dergelijke cellen stonden toen slechts buiten – op straat.
Daar wandelde je door de binnenstraat. Onmiskenbaar in het gebouw. Maar dankzij die twee cellen was je tegelijk buiten. De passant buiten het gebouw zag door de ramen, over de gracht heen, daarbinnen die cellen. En dacht even dat hij binnen was. Binnenste buiten.
Een vondst! Toch verplaatste een decaan die cellen naar de voorhal. Wegens ‘ruimtegebrek’. Onzichtbaar weggemoffeld. Naar het Franse revolutionaire voorbeeld van het Comité de Salut Public werd een Comité de Salut Esthétique opgericht. Tevergeefs.
Later bleek een overtreffende trap mogelijk. Het architectuurimperialisme van een andere vandaal. Decaan Dam. Deze renoveerde het gebouw op eigen houtje. Het Bakemagroene plafond werd paarsblauw overgeschilderd. Trappen oogden opeens linoleumrood. Dams brutale meesterwerk: de verwijdering van DuikersZonnestraal TBC-huisje uit de voorhal. Ooit onze bookshop. Vervangen door zo’n Van Lieshout monstertje, dat meer ruimte opvreet dan tien telefooncellen bij elkaar.
Om nog weer eens een comité op te richten – ach, daarvoor ben ik te oud. Een collega prikte een vork in het piepschuim van de Rotterdamse kunstenmaker. Een daad, gelijk de vlucht van de anarchistische edelman naar de Amerikaanse woestijn. Fraaie revolte van een underdog.
Polen, eeuwige slachtoffers van imperialisme. Soms veegden vandalen het hele land van de kaart. Zo iets zorgt voor vreemdelingenhaat. Weinig venijniger dan Pools antisemitisme. Kort na het uitbreken van een studentenopstand tegen de Warschauer partijdictatuur werd mijn eerste buitenlandse studiereis getorpedeerd door een lapidair telegram: ‘Alle hotels vol’. Binnen de kortste keren kregen ‘de joden’ de schuld van die revolte. Geschikt voor elke zonde. Voor het verzinnen van het communisme. Het perverteren ervan. Rechtse reactie ertegen. Makkelijk, zo’n overal beschikbare zondebok.
Eindeloze bezetting door vreemde machten leidt in het gunstigste geval tot melancholieke lijdzaamheid. Men schikt zich. Of zoekt het elders. In Susan Sontags roman In America reist een Poolse edelman samen met zijn toneelspelende echtgenote af naar Californië. Om er in 1876 met een paar vrienden een Fourierachtige falanstère te stichten. Een commune van achttiende-eeuwse snit.
Hij past zich wonderwel aan. Op één punt na. ‘Vanmorgen was ik in de stad om veevoer te kopen. Weer viel me op hoe lelijk, hoe platvloers utilitair, de gebouwen hier zijn. Je kunt je makkelijk voorstellen hoe ze allemaal met de grond gelijk gemaakt worden’.
Een Pool, gewend aan de prachtige stedenbouw en architectuur van Krakow en Warschau. Verdwaald in Amerika’s stenen wildernis. Een eeuw na hem woonde ik er twee jaar. Keer op keer dacht ik hetzelfde. En ik wilde de daad bij het woord voegen. Maar het vernielen van gebouwen is nu eenmaal het voorrecht van rechtse terroristen. Niet van estheten.
Bouwkunde van Bakema is fraaie architectuur. Hij was ook dichterlijk. Na zijn hartaanval schreef hij: ‘Ik heb over de rand van de schotel gekeken’. Een leven lang boog hij zich over de relatie binnen/buiten. Binnenstraten, bijzondere winkelgebieden en buitenruimte-omarmende gebouwen zoals onze aula waren het resultaat. In Bouwkunde schiep hij zijn symbool. Twee telefooncellen, geplaatst in een grote hal die werd ‘afgesloten’ door twee enorme glazen wanden. Dergelijke cellen stonden toen slechts buiten – op straat.
Daar wandelde je door de binnenstraat. Onmiskenbaar in het gebouw. Maar dankzij die twee cellen was je tegelijk buiten. De passant buiten het gebouw zag door de ramen, over de gracht heen, daarbinnen die cellen. En dacht even dat hij binnen was. Binnenste buiten.
Een vondst! Toch verplaatste een decaan die cellen naar de voorhal. Wegens ‘ruimtegebrek’. Onzichtbaar weggemoffeld. Naar het Franse revolutionaire voorbeeld van het Comité de Salut Public werd een Comité de Salut Esthétique opgericht. Tevergeefs.
Later bleek een overtreffende trap mogelijk. Het architectuurimperialisme van een andere vandaal. Decaan Dam. Deze renoveerde het gebouw op eigen houtje. Het Bakemagroene plafond werd paarsblauw overgeschilderd. Trappen oogden opeens linoleumrood. Dams brutale meesterwerk: de verwijdering van DuikersZonnestraal TBC-huisje uit de voorhal. Ooit onze bookshop. Vervangen door zo’n Van Lieshout monstertje, dat meer ruimte opvreet dan tien telefooncellen bij elkaar.
Om nog weer eens een comité op te richten – ach, daarvoor ben ik te oud. Een collega prikte een vork in het piepschuim van de Rotterdamse kunstenmaker. Een daad, gelijk de vlucht van de anarchistische edelman naar de Amerikaanse woestijn. Fraaie revolte van een underdog.
Comments are closed.