Door een aanpassing van de Octrooiwet is bepaald dat uitvindingen van medewerkers toekomen aan de TU. Het Contractbureau meent dat dit besluit niet alleen ten goede komt aan de TU.
Ook voor individuele werknemers kunnen uitvindingen nog zeer lucratief blijven.
Er mogen dan misschien geen wonderen meer gebeuren, uitvindingen worden nog steeds gedaan. Ook, en misschien wel met name, aan de TU. En dan gaat het niet meer om verwarde professoren die op schemerige zolderkamertjes plotsklaps getroffen worden door heldere ingevingen, zoals sommige stripbladen ons graag willen doen geloven, maar om serieuze wetenschappers die in hun onderzoek steeds efficiëntere methoden en producten uitdenken. Uitvindingen als stabiele veersystemen voor auto’s of medische tangetjes voor de verwijdering van blindedarmen.
Het recht op die uitvindingen in de universitaire omgeving is altijd een schimmig gebied geweest. Dat leidde in 1991 tot een hoop gekrakeel, toen een TU-student tijdens een stage bij Fokker een klinknagel-dop uitvond. Voorheen was het een normale zaak dat een bedrijf het recht claimde op een vinding die werd gedaan tijdens een onderzoek in zijn opdracht. En binnen de TU was het niet vreemd dat hoogleraren octrooien namen op uitvindingen van medewerkers, of deze uit solidariteit zelfs doorspeelden aan het bedrijfsleven. Toen de universiteit zich voor inkomsten steeds meer op het bedrijfsleven moest richten (derde geldstroom), werd de roep om afspraken over uitvindingen en octrooien sterker. Want bij een juiste toepassing valt er nog wel geld te verdienen aan een uitvinding.
Reclame
Bij het Contractbureau komen jaarlijks zo’n dertig á veertig serieuze meldingen van uitvindingen binnen. Het gaat dan om bijvoorbeeld een verbeterde wiskundige berekening voor GPS of een nieuw chemisch proces voor steenkool. ,,Maar het aantal niet-octooieerbare vindingen aan onze balie is twee- tot driemaal zo hoog”, zegt het hoofd van dit bureau, ir. G.A. Bohlander. ,,We hebben in de zes jaren van ons bestaan nooit enige reclame gemaakt bij de faculteiten. Toch ligt daar nog een groot terrein braak. Als je landelijke gemiddelden neemt en vergelijkingen met het bedrijfsleven maakt, moet de TU nog een enorm potentieel aan octrooieerbare uitvindingen bezitten. Medewerkers zijn zich blijkbaar niet altijd bewust van de waarde van hun onderzoek.” Dat laat niet onverlet dat de TU de universiteit is met de meeste octrooien op haar naam; evenveel als alle andere Nederlandse universiteiten bij elkaar.
De vernieuwde Octrooiwet lijkt de universitaire werknemer een recht te ontnemen. Dat is slechts voor een deel waar. De praktijk wijst namelijk uit dat het voor een particulier tochbijna niet te betalen is om een octrooi aan te vragen. Met de aanvraag, toekenningen én instandhouding van een octrooi zijn duizenden, zo niet tienduizenden guldens gemoeid. En dan is het recht nog niet eens internationaal geldig. Bovendien kan de individuele uitvinder in de nieuwe regeling ook nog geld overhouden aan zijn vinding: 25 procent van de resterende opbrengsten, tot een maximum van vijftigduizend gulden.
Zeef
Maar niet elke vinding is een octrooi waard. Het Contractbureau hanteert een ‘zeef’ om uitvindingen te toetsen. In de eerste plaats moet het voldoen aan het nieuwheidscriterium. Het product moet niet-bestaand zijn en niet te veel voor de hand liggen. Daarna moet goed overwogen worden hoe snel de uitvinder en de TU de vondst in de openbaarheid willen brengen. Het is namelijk niet slim om de openbaarheid te zoeken voordat de octrooi-aanvraag gedaan is. Het idee is dan openbaar; er kan dan geen octrooi meer op worden aangevraagd. Die aanvraag duurt vaak te lang voor onderzoekers om op te wachten voor publicatie. Een derde overweging is de financiële. De commerciële waarde van de uitvinding moet natuurlijk groter zijn dan de octrooikosten.
Het Contractbureau regelt de aanvragen voor octrooien, maar ziet er ook op toe dat voorwaarden worden vastgelegd in de contracten. Jaarlijks wordt een half miljoen in octrooien geïnvesteerd, en dat begint volgens Bohlander nu vruchten af te werpen: ,,Voor het eerst sinds de oprichting in 1990 draaien we bijna quitte met octrooien. Ze leveren geld op door verkoop, royalties of licenties. En die winst daaruit kan nog groter worden als het potentieel aan uitvindindingen volledig benut zou worden. Dat zou ons overigens voor grote personele capaciteitsproblemen stellen. Want naast een vermeerdering van het aantal goede vindingen, krijgen we dan ook te maken met een veelvoud aan non-vindingen.”
(L.d.V.)
Door een aanpassing van de Octrooiwet is bepaald dat uitvindingen van medewerkers toekomen aan de TU. Het Contractbureau meent dat dit besluit niet alleen ten goede komt aan de TU. Ook voor individuele werknemers kunnen uitvindingen nog zeer lucratief blijven.
Er mogen dan misschien geen wonderen meer gebeuren, uitvindingen worden nog steeds gedaan. Ook, en misschien wel met name, aan de TU. En dan gaat het niet meer om verwarde professoren die op schemerige zolderkamertjes plotsklaps getroffen worden door heldere ingevingen, zoals sommige stripbladen ons graag willen doen geloven, maar om serieuze wetenschappers die in hun onderzoek steeds efficiëntere methoden en producten uitdenken. Uitvindingen als stabiele veersystemen voor auto’s of medische tangetjes voor de verwijdering van blindedarmen.
Het recht op die uitvindingen in de universitaire omgeving is altijd een schimmig gebied geweest. Dat leidde in 1991 tot een hoop gekrakeel, toen een TU-student tijdens een stage bij Fokker een klinknagel-dop uitvond. Voorheen was het een normale zaak dat een bedrijf het recht claimde op een vinding die werd gedaan tijdens een onderzoek in zijn opdracht. En binnen de TU was het niet vreemd dat hoogleraren octrooien namen op uitvindingen van medewerkers, of deze uit solidariteit zelfs doorspeelden aan het bedrijfsleven. Toen de universiteit zich voor inkomsten steeds meer op het bedrijfsleven moest richten (derde geldstroom), werd de roep om afspraken over uitvindingen en octrooien sterker. Want bij een juiste toepassing valt er nog wel geld te verdienen aan een uitvinding.
Reclame
Bij het Contractbureau komen jaarlijks zo’n dertig á veertig serieuze meldingen van uitvindingen binnen. Het gaat dan om bijvoorbeeld een verbeterde wiskundige berekening voor GPS of een nieuw chemisch proces voor steenkool. ,,Maar het aantal niet-octooieerbare vindingen aan onze balie is twee- tot driemaal zo hoog”, zegt het hoofd van dit bureau, ir. G.A. Bohlander. ,,We hebben in de zes jaren van ons bestaan nooit enige reclame gemaakt bij de faculteiten. Toch ligt daar nog een groot terrein braak. Als je landelijke gemiddelden neemt en vergelijkingen met het bedrijfsleven maakt, moet de TU nog een enorm potentieel aan octrooieerbare uitvindingen bezitten. Medewerkers zijn zich blijkbaar niet altijd bewust van de waarde van hun onderzoek.” Dat laat niet onverlet dat de TU de universiteit is met de meeste octrooien op haar naam; evenveel als alle andere Nederlandse universiteiten bij elkaar.
De vernieuwde Octrooiwet lijkt de universitaire werknemer een recht te ontnemen. Dat is slechts voor een deel waar. De praktijk wijst namelijk uit dat het voor een particulier tochbijna niet te betalen is om een octrooi aan te vragen. Met de aanvraag, toekenningen én instandhouding van een octrooi zijn duizenden, zo niet tienduizenden guldens gemoeid. En dan is het recht nog niet eens internationaal geldig. Bovendien kan de individuele uitvinder in de nieuwe regeling ook nog geld overhouden aan zijn vinding: 25 procent van de resterende opbrengsten, tot een maximum van vijftigduizend gulden.
Zeef
Maar niet elke vinding is een octrooi waard. Het Contractbureau hanteert een ‘zeef’ om uitvindingen te toetsen. In de eerste plaats moet het voldoen aan het nieuwheidscriterium. Het product moet niet-bestaand zijn en niet te veel voor de hand liggen. Daarna moet goed overwogen worden hoe snel de uitvinder en de TU de vondst in de openbaarheid willen brengen. Het is namelijk niet slim om de openbaarheid te zoeken voordat de octrooi-aanvraag gedaan is. Het idee is dan openbaar; er kan dan geen octrooi meer op worden aangevraagd. Die aanvraag duurt vaak te lang voor onderzoekers om op te wachten voor publicatie. Een derde overweging is de financiële. De commerciële waarde van de uitvinding moet natuurlijk groter zijn dan de octrooikosten.
Het Contractbureau regelt de aanvragen voor octrooien, maar ziet er ook op toe dat voorwaarden worden vastgelegd in de contracten. Jaarlijks wordt een half miljoen in octrooien geïnvesteerd, en dat begint volgens Bohlander nu vruchten af te werpen: ,,Voor het eerst sinds de oprichting in 1990 draaien we bijna quitte met octrooien. Ze leveren geld op door verkoop, royalties of licenties. En die winst daaruit kan nog groter worden als het potentieel aan uitvindindingen volledig benut zou worden. Dat zou ons overigens voor grote personele capaciteitsproblemen stellen. Want naast een vermeerdering van het aantal goede vindingen, krijgen we dan ook te maken met een veelvoud aan non-vindingen.”
(L.d.V.)
Comments are closed.