De glimmende lichtblauwe limousine rijdt langzaam voor het bordes. Een deur slaat open, en het tere schoentje van de bruid raakt het plaveisel. Maar dan komt een roodaangelopen dame van het bordes gesneld en fluistert de chauffeur iets in het oor.
Het schoentje verdwijnt weer in de auto, de deur slaat dicht, en tot verbazing van de omstanders begint de limousine langzaam rond het marktplein te rijden. Eén rondje, twee rondjes, drie rondjes. Maar de bruiloft zou toch om tien uur beginnen? Het is al kwart over tien. En wat doet dat vreemde gezelschap matjes en motormuizen rond het bordes? Die horen toch niet bij ons? Even later wordt alles duidelijk. Het vorige bruidspaar was nog niet klaar, en komt nu haastig de trap af. Beiden ver in de veertig en stevig in het vlees. Zij hebben dit allebei vast al eens eerder gedaan. Waarom dan te laat? Beetje slordig.
Dan lijkt alles snel te gaan, wij staan in de hal, het bruidspaar ook, nu mogen ze vast gauw naar binnen. Maar dat valt tegen. Nog een kwartier wachten in de hal. Het paar houdt zich goed, de familie verbijt zich. Is er een onbekend strafblad bovengekomen? Een scheur in een japon? Een jaloerse vorige geliefde? Maar nee, de trouwzaal moet nog aangeveegd worden. Dan mogen wij naar binnen. Een half uur te laat. Erg slordig.
De gemeenteambtenaar, een slechtgekapte dame van onbestemde leeftijd begint de plechtigheid met de woorden: %Excuses voor het oponthoud, maar in het ziekenhuis moet je ook op je beurt wachten.” Met zieken heeft de dame kennelijk meer affiniteit dan met gelukkige gezonde mensen. Dan vervolgt zij: %Jammer van jullie ronde trouwkaart, die kunnen we niet op de tafel zetten zoals wij gewend zijn.”. Een gemompel van verbazing uit het publiek: het is juist een schitterende kaart.
En nog is de emmer gal niet leeg. %Jullie zien er fantastisch uit, maar toch mis ik iets”, zegt de slechtgekapte dame. Ze kijkt nadrukkelijk naar de kale revers van de bruidegom. De vader van de bruid snelt gegeneerd toe, haalt de anjer uit zijn eigen knoopsgat en steekt hem in dat van de bruidegom. De slechtgekapte dame is tevreden. Maar de bruidegom houdt van kale revers, heeft hij haar gezegd in het voorgesprek. Hij heeft kennelijk niets te vertellen bij zijn eigen bruiloft.
Even gaat alles volgens het boekje. Het jawoord klinkt helder, bruid en bruidegom kussen elkaar gelukkig, de ringen glijden soepel aan de vingers, en het huwelijk is voltrokken. De slechtgekapte dame hoort nu beroepshalve iets aardigs te zeggen, het bruidspaar een goede raad mee te geven voor het leven. Maar niets van dat alles, alleen een vierregelig gedichtje met het literair gehalte van de rubriek %Liefde is: samen de afwas doen%. En hoe spreekt zij het bruidpaar aan? %Meneer de Winter, mevrouw de Winter-Wondergem. Ja ik weet wel dat de bruid graag met haar eigen naam aangesproken wil worden, maar ik wil het toch één keer gezegd hebben, mevrouw de Winter-Wondergem”. Trouw nooit in Delft.
De glimmende lichtblauwe limousine rijdt langzaam voor het bordes. Een deur slaat open, en het tere schoentje van de bruid raakt het plaveisel. Maar dan komt een roodaangelopen dame van het bordes gesneld en fluistert de chauffeur iets in het oor. Het schoentje verdwijnt weer in de auto, de deur slaat dicht, en tot verbazing van de omstanders begint de limousine langzaam rond het marktplein te rijden. Eén rondje, twee rondjes, drie rondjes. Maar de bruiloft zou toch om tien uur beginnen? Het is al kwart over tien. En wat doet dat vreemde gezelschap matjes en motormuizen rond het bordes? Die horen toch niet bij ons? Even later wordt alles duidelijk. Het vorige bruidspaar was nog niet klaar, en komt nu haastig de trap af. Beiden ver in de veertig en stevig in het vlees. Zij hebben dit allebei vast al eens eerder gedaan. Waarom dan te laat? Beetje slordig.
Dan lijkt alles snel te gaan, wij staan in de hal, het bruidspaar ook, nu mogen ze vast gauw naar binnen. Maar dat valt tegen. Nog een kwartier wachten in de hal. Het paar houdt zich goed, de familie verbijt zich. Is er een onbekend strafblad bovengekomen? Een scheur in een japon? Een jaloerse vorige geliefde? Maar nee, de trouwzaal moet nog aangeveegd worden. Dan mogen wij naar binnen. Een half uur te laat. Erg slordig.
De gemeenteambtenaar, een slechtgekapte dame van onbestemde leeftijd begint de plechtigheid met de woorden: %Excuses voor het oponthoud, maar in het ziekenhuis moet je ook op je beurt wachten.” Met zieken heeft de dame kennelijk meer affiniteit dan met gelukkige gezonde mensen. Dan vervolgt zij: %Jammer van jullie ronde trouwkaart, die kunnen we niet op de tafel zetten zoals wij gewend zijn.”. Een gemompel van verbazing uit het publiek: het is juist een schitterende kaart.
En nog is de emmer gal niet leeg. %Jullie zien er fantastisch uit, maar toch mis ik iets”, zegt de slechtgekapte dame. Ze kijkt nadrukkelijk naar de kale revers van de bruidegom. De vader van de bruid snelt gegeneerd toe, haalt de anjer uit zijn eigen knoopsgat en steekt hem in dat van de bruidegom. De slechtgekapte dame is tevreden. Maar de bruidegom houdt van kale revers, heeft hij haar gezegd in het voorgesprek. Hij heeft kennelijk niets te vertellen bij zijn eigen bruiloft.
Even gaat alles volgens het boekje. Het jawoord klinkt helder, bruid en bruidegom kussen elkaar gelukkig, de ringen glijden soepel aan de vingers, en het huwelijk is voltrokken. De slechtgekapte dame hoort nu beroepshalve iets aardigs te zeggen, het bruidspaar een goede raad mee te geven voor het leven. Maar niets van dat alles, alleen een vierregelig gedichtje met het literair gehalte van de rubriek %Liefde is: samen de afwas doen%. En hoe spreekt zij het bruidpaar aan? %Meneer de Winter, mevrouw de Winter-Wondergem. Ja ik weet wel dat de bruid graag met haar eigen naam aangesproken wil worden, maar ik wil het toch één keer gezegd hebben, mevrouw de Winter-Wondergem”. Trouw nooit in Delft.
Comments are closed.