Een grote meerderheid van de studenten op de Universiteit Twente oordeelt positief over het major-minor-systeem dat daar eind jaren negentig is ingevoerd.
De UT-studenten geven in een onderzoek aan dat het volgen van de minor % een vaak ‘opleidingsvreemd’ bijvak – ze een bredere kijk op wetenschap heeft gegeven en ‘grensverleggend’ heeft leren denken. Opvallend is dat juist de techniekstudenten in groten getale (71 procent) kiezen voor een minor die ver af staat van de eigen opleiding.
Het onderzoek is voor de TU Delft interessant, omdat hier vergevorderde plannen bestaan om eveneens een major-minor-systeem in te voeren. Op dit moment bestaan er al mogelijkheden voor Delftse studenten om minoren te volgen: zo kan een bachelorstudent technische natuurkunde kiezen uit minoren als sterrenkunde (opgezet met de Universiteit Leiden), computer engineering en technische materiaalwetenschappen. Maar het toekomstige systeem, dat voortvloeit uit de nauwere samenwerking met Eindhoven en Twente, is nog ambitiuezer: het is zowel bedoeld voor studenten die naar ‘verdieping’ streven als voor studenten die voor ‘verbreding’ kiezen, en het moet de doorstroom en uitwisseling vergemakkelijken.
De Delftse minor, onderdeel van het bachelorcurriculum, zal minimaal dertig ECT (Europese studiepunten) tellen en kan bijvoorbeeld worden ingevuld met alfa- en gammavakken, een minor interdisciplinair ontwerpen of een onderzoeksopdracht. Opleidingen mogen zelf aangeven welke combinaties van vakken binnen de eindtermen passen.
Het wetenschappelijk en ondersteunend personeel in Twente moet zich nog uitspreken over de pro’s en contra’s van het major-minor-model. Wel is al duidelijk dat het systeem veel inspanning vraagt van de betrokken medewerkers en om forse financiële investeringen vraagt. Wat dat betreft moet het teleurstellend zijn dat de major-minor voor slechts vijf procent van de huidige eerstejaarsstudenten een zwaarwegende reden blijkt te zijn om voor de UT te kiezen.
De UT-studenten geven in een onderzoek aan dat het volgen van de minor % een vaak ‘opleidingsvreemd’ bijvak – ze een bredere kijk op wetenschap heeft gegeven en ‘grensverleggend’ heeft leren denken. Opvallend is dat juist de techniekstudenten in groten getale (71 procent) kiezen voor een minor die ver af staat van de eigen opleiding.
Het onderzoek is voor de TU Delft interessant, omdat hier vergevorderde plannen bestaan om eveneens een major-minor-systeem in te voeren. Op dit moment bestaan er al mogelijkheden voor Delftse studenten om minoren te volgen: zo kan een bachelorstudent technische natuurkunde kiezen uit minoren als sterrenkunde (opgezet met de Universiteit Leiden), computer engineering en technische materiaalwetenschappen. Maar het toekomstige systeem, dat voortvloeit uit de nauwere samenwerking met Eindhoven en Twente, is nog ambitiuezer: het is zowel bedoeld voor studenten die naar ‘verdieping’ streven als voor studenten die voor ‘verbreding’ kiezen, en het moet de doorstroom en uitwisseling vergemakkelijken.
De Delftse minor, onderdeel van het bachelorcurriculum, zal minimaal dertig ECT (Europese studiepunten) tellen en kan bijvoorbeeld worden ingevuld met alfa- en gammavakken, een minor interdisciplinair ontwerpen of een onderzoeksopdracht. Opleidingen mogen zelf aangeven welke combinaties van vakken binnen de eindtermen passen.
Het wetenschappelijk en ondersteunend personeel in Twente moet zich nog uitspreken over de pro’s en contra’s van het major-minor-model. Wel is al duidelijk dat het systeem veel inspanning vraagt van de betrokken medewerkers en om forse financiële investeringen vraagt. Wat dat betreft moet het teleurstellend zijn dat de major-minor voor slechts vijf procent van de huidige eerstejaarsstudenten een zwaarwegende reden blijkt te zijn om voor de UT te kiezen.
Comments are closed.