Studenten hebben niet zo’n haast om de studie en het diploma te halen. Velen vallen ook af. Tempobeurs, hogere collegegelden en minder studiefinanciering ten spijt.
Misschien is dat niet zo vreemd. Studie- en studeerproblemen hebben voor het grootste gedeelte te maken met gebrek aan motivatie, inzet, belangstelling en vaardigheden, en minder met capaciteiten (aanleg) in engere zin. Waar studeer je überhaupt (nog) voor?
De maatschappij wordt steeds complexer. In de sociale wetenschappen spreekt men wel van de overgang van de industriële naar de post-industriële samenleving en de flexibilisering van de maatschappij. Hiermee verbonden vindt ook, voor een deel, verdwijning en herformulering plaats van de meer traditionele normen en waarden (socialisatie). Voor de jonge mens geeft de toegenomen differentiëring en individualisering kansen, maar er is ook veel verwarring en onzekerheid.
In de spreekkamer komen deze onzekerheidsvragen en sturingsloosheid terug. Er is weinig zicht op de studie en het studeren, en, in het verlengde daarvan, op de maatschappelijke context en inbedding. Kortom: er is een, begrijpelijk, diffuus zelfbeeld en wereldbeeld. Studiebegeleiding is dan ook meer dan begeleiding bij het studeren-sec, althans dient dat te zijn.
De student moet meer en meer geholpen worden bij het vinden van een nieuwe balans tussen wat hij doet (studeren), waarvoor hij dat doet en voor wie. Het individu zal altijd proberen samenhang (structuur) te vinden tussen scholing, arbeid en zijn verdere levensloop. Dit proces van ontwikkeling is niet statisch maar dynamisch. Er vindt voortdurende interactie en toetsing plaats tussen het individu en de omringende wereld. Pas als dit pad goed verloopt, en er een emotionele nesteling plaatsvindt van de emoties, zal het individu een zinvolle invulling (scholing en het leren) kunnen geven aan zijn eigen plaats daarin.
Vroeger gingen deze processen veel geleidelijker en minder schoksgewijs. De maatschappij was overzichtelijker en gaf duidelijker aan wat ieders plaats en functie was. Men leerde voor iets en deed dat vaak voor de rest van het verdere leven. (longlife employment).
Tegenwoordig is dat veel ingewikkelder geworden. Het ontwikkelen van de ‘leer- en arbeidsidentiteit’ vergt veel meer inspanning en tijd. Betekenis geven aan de nieuwe wereld van arbeid, de individuele zingeving daarin en de sturingsmogelijkheden vergen in de studiebegeleiding extra aandacht. Studiebegeleiding (gezien als coaching) moet dan ook vooral gericht zijn op het vergroten en ondersteunen van deze communicatieve zelfsturing.
Pas als dit gebeurt zal het studeren en het leren beter gebeuren en prettiger verlopen en bereiden we de student beter voor op de tijd daarna.
Voor geïnteresseerden verwijs ik o.m. naar: A. Cornelis, Delogica van het gevoel, 1995, en naar F. Meijers, Arbeidsidentiteit, studie- en beroepskeuze in de post-industriële samenleving, 1995.
Studenten hebben niet zo’n haast om de studie en het diploma te halen. Velen vallen ook af. Tempobeurs, hogere collegegelden en minder studiefinanciering ten spijt. Misschien is dat niet zo vreemd. Studie- en studeerproblemen hebben voor het grootste gedeelte te maken met gebrek aan motivatie, inzet, belangstelling en vaardigheden, en minder met capaciteiten (aanleg) in engere zin. Waar studeer je überhaupt (nog) voor?
De maatschappij wordt steeds complexer. In de sociale wetenschappen spreekt men wel van de overgang van de industriële naar de post-industriële samenleving en de flexibilisering van de maatschappij. Hiermee verbonden vindt ook, voor een deel, verdwijning en herformulering plaats van de meer traditionele normen en waarden (socialisatie). Voor de jonge mens geeft de toegenomen differentiëring en individualisering kansen, maar er is ook veel verwarring en onzekerheid.
In de spreekkamer komen deze onzekerheidsvragen en sturingsloosheid terug. Er is weinig zicht op de studie en het studeren, en, in het verlengde daarvan, op de maatschappelijke context en inbedding. Kortom: er is een, begrijpelijk, diffuus zelfbeeld en wereldbeeld. Studiebegeleiding is dan ook meer dan begeleiding bij het studeren-sec, althans dient dat te zijn.
De student moet meer en meer geholpen worden bij het vinden van een nieuwe balans tussen wat hij doet (studeren), waarvoor hij dat doet en voor wie. Het individu zal altijd proberen samenhang (structuur) te vinden tussen scholing, arbeid en zijn verdere levensloop. Dit proces van ontwikkeling is niet statisch maar dynamisch. Er vindt voortdurende interactie en toetsing plaats tussen het individu en de omringende wereld. Pas als dit pad goed verloopt, en er een emotionele nesteling plaatsvindt van de emoties, zal het individu een zinvolle invulling (scholing en het leren) kunnen geven aan zijn eigen plaats daarin.
Vroeger gingen deze processen veel geleidelijker en minder schoksgewijs. De maatschappij was overzichtelijker en gaf duidelijker aan wat ieders plaats en functie was. Men leerde voor iets en deed dat vaak voor de rest van het verdere leven. (longlife employment).
Tegenwoordig is dat veel ingewikkelder geworden. Het ontwikkelen van de ‘leer- en arbeidsidentiteit’ vergt veel meer inspanning en tijd. Betekenis geven aan de nieuwe wereld van arbeid, de individuele zingeving daarin en de sturingsmogelijkheden vergen in de studiebegeleiding extra aandacht. Studiebegeleiding (gezien als coaching) moet dan ook vooral gericht zijn op het vergroten en ondersteunen van deze communicatieve zelfsturing.
Pas als dit gebeurt zal het studeren en het leren beter gebeuren en prettiger verlopen en bereiden we de student beter voor op de tijd daarna.
Voor geïnteresseerden verwijs ik o.m. naar: A. Cornelis, Delogica van het gevoel, 1995, en naar F. Meijers, Arbeidsidentiteit, studie- en beroepskeuze in de post-industriële samenleving, 1995.
Comments are closed.