Campus

‘Stilstaan is geen optie’

Vinden afgestudeerden met een TU-bul op zak over tien jaar nog steeds gemakkelijk een baan? Of is het curriculum tegen die tijd achterhaald? Directeur onderwijs Aldert Kamp van de faculteit Luchtvaart- en Ruimtevaarttechniek vindt dat de universiteit moet onderzoeken wat de ingenieur van morgen moet weten en kunnen.

Het was even slikken voor de medewerkers van de faculteit Luchtvaart- en Ruimtevaartechniek (L&R) vorig jaar. De accreditatiecommissie die de masteropleiding tegen het licht had gehouden, gaf op alle fronten een voldoende. De programma’s waren goed, maar niet onderscheidend. Volgens directeur onderwijs Aldert Kamp was dat tegen het zere been. “Ons programma is hartstikke goed, de commissie heeft het verkeerd gezien, zeiden veel mensen. Dat was duidelijk de ontkennende fase.”

Kamp krabde zich achter de oren. Zijn onze masterprogramma’s wel toekomstbestendig, vroeg hij zich af. Niet alleen op zijn eigen faculteit, maar op de hele TU. “De wereld om ons heen verandert razendsnel – met digitalisering, robotisering en de opkomst van Aziatische landen – maar ons onderwijs blijft hetzelfde.”

Afgestudeerden hebben allemaal direct een baan, is vaak een argument om niets te veranderen. “Is dat over tien jaar nog zo?”, werpt Kamp tegen. “Je weet niet waar het naartoe gaat, maar stilstaan is geen optie. We zijn op de universiteit zo met onszelf bezig, met studiesucces bijvoorbeeld, dat we vergeten naar buiten te kijken. We leiden vandaag mensen op met de kennis van gisteren voor een toekomst waarvan we niet weten wat voor banen er zijn. Toch moeten we daar wat mee. Ik zeg niet dat we studenten nu het verkeerde meegeven, maar we zijn wel erg zelfgenoegzaam.”

Geen nieuwe vakjes
Als lid van verschillende internationale werkgroepen en de council van het wereldwijde CDIO Initiative ziet Kamp dezelfde vraagstukken voorbij komen. Het CDIO maakt zich zorgen over de kloof tussen de industrie en de wetenschappelijke wereld en publiceerde het boek ‘Rethinking Engineering Education’. Tijdens een CDIO-bijeenkomst in 2013 had hij Harvard-onderwijsvernieuwer Tony Wagner horen spreken over de noodzaak van het opleiden van creatieve en innovatieve ingenieurs. In datzelfde jaar sprak hij een andere onderwijsvernieuwer, David Goldberg, over de basisvaardigheden die ingenieurs meenemen gedurende hun hele werkzame leven, zoals de goede vragen kunnen formuleren en het helder communiceren van oplossingen.

In een snel veranderende, steeds meer digitale wereld worden daarbij visueel denken, het maken van kwalitatieve modellen, het opdelen van ontwerpproblemen in deelproblemen en het denken in systemen steeds belangrijker, verwacht Kamp. Problemen worden complexer, oplossingen dus ook. Een ingenieur lost die niet alleen op, maar in een multidisciplinair team. Dat vraagt onder meer om samenwerkingsvaardigheden, creativiteit en om kennis van ethiek en duurzaamheid.

Kortom, een ingenieur moet in de echte wereld een heleboel vaardigheden hebben die nu vrijwel ontbreken in het curriculum, of die slechts impliciet aanwezig zijn. “Wat ik mis in ons onderwijs is de menselijke factor, de socio-economische aspecten van het engineeren”, aldus Kamp. “Ik pleit niet voor nieuwe vakjes. Verweef de eerder genoemde vaardigheden in bestaande programma’s.”

Specialistische kennis
Overigens klinkt dit alsof Kamp de antwoorden al klaar heeft. Hij benadrukt echter dat hij vooral een debat wil beginnen over de toekomstbestendigheid van de onderwijsprogramma’s. Zijn zoektocht langs conferenties en graafwerk in literatuur zijn uitgemond in het boekje ‘Engineering education in a rapidly changing world: rethinking the mission and vision on engineering education at TU Delft’. “Daarin staan nauwelijks antwoorden. Ik kan de oplossingen niet bedenken voor verschillende faculteiten. Ik wil bereiken dat mensen openstaan, nadenken. Als we na een heel denkproces tot de conclusie komen dat we nu het best mogelijke programma hebben, dan heb ik daar vrede mee. Ik kan het curriculum niet omgooien als er geen draagvlak is.”

Wat niet wil zeggen dat Kamp geen mening heeft. Over de verhouding tussen kennis en vaardigheden in het curriculum bijvoorbeeld. “Als je het mij vraagt, leggen we hier en daar een te grote nadruk op de hoeveelheid kennis. Natuurlijk moeten ingenieurs een heel goede basiskennis hebben. Maar vraag je aan alumni wat zij hebben aan de heel specialistische kennis uit de master, dan zegt het gros: niet veel. Ik vraag docenten open te staan voor de vraag welke rol hun hele specifieke kennis speelt voor de student. Ik sluit niet uit dat een student in toekomstige masterprogramma’s een profiel kan volgen dat zich richt op de kennis en vaardigheden die nodig zijn voor de carrière die hij of zij ambieert.”

Mismatch

Want nu worden alle studenten opgeleid alsof ze een wetenschappelijke carrière tegemoet gaan, stelt Kamp, terwijl volgens hem meer dan tachtig procent in de industrie gaat werken. De directeur onderwijs keek om zich heen op de universiteit en constateerde wat hij een ‘mismatch’ noemt. “Steeds meer leden van de wetenschappelijke staf hebben weinig of niets van de industrie gezien. Dat verklaart waarom onderwijsprogramma’s vooral op inhoud zijn gericht, en niet op wat het werkveld belangrijk acht. Terwijl juist specialistische kennis minder belangrijk wordt door de vluchtigheid die de explosieve wereldwijde toename van kennis met zich meebrengt.”

Als hij een strategiedocument zou mogen schrijven, zegt Kamp, dan zou er wel eens in kunnen staan dat alle stafleden tijdens hun academische loopbaan een stage in het bedrijfsleven moeten doen. “Het zou heel goed zijn als zij eens de praktijk van het bedrijfsleven zouden meemaken.”
Moet het bedrijfsleven ook het curriculum bepalen? Het weet immers precies wat het zoekt in zijn toekomstige werknemers. Kamp vindt dat veel te ver gaan. “Maar moet je ogen niet sluiten voor wat de industrie aandraagt. We hebben als universiteit ook een verantwoordelijkheid om mensen op te leiden die inzetbaar zijn, die passen bij een baan.”

Denktank
Voor alle studenten een soort honours-programma, zou dat niet dé oplossing zijn? Of een stage in iedere masteropleiding? Een verplichte multidisciplinaire minor voor iedere bachelor misschien? Kamp ziet er wel wat in, maar het zijn volgens hem keuzes die opleidingen voor zichzelf moeten maken. “We hebben de afgelopen tien jaar steeds ingezet op de vraag hóe we onderwijs geven. Nu wordt het tijd na te denken over wát we geven.”

Kamp heeft daarvoor in samenspraak met de directeuren onderwijs en onder de paraplu van het 3TU Kenniscentrum voor Ingenieursonderwijs (CEE) een denktank opgezet, met van elke faculteit een lid van de wetenschappelijke staf. “Het doel is om in juni 2015 met een aantal concepten te komen voor het onderwijsleerproces waarin de toekomstige kennis en vaardigheden op een effectieve manier worden geborgd.”
Zodat de arbeidsmarkt over tien jaar nog steeds staat te springen om ingenieurs met een Delftse bul.

Op de facebookpagina Free Spirits TU Delft kan iedereen een bijdrage leveren aan het debat over het toekomstige ingenieursonderwijs.

Redacteur Redactie

Heb je een vraag of opmerking over dit artikel?

delta@tudelft.nl

Comments are closed.