Campus

Psychoanalyse van het vuur

In de Studium Generale-lezingencyclus ‘Water & Vuur’ hield dr. Cees Hertogh, als docent verbonden aan de faculteit Geneeskunde van de Vrije Universiteit in Amsterdam, 10 oktober een lezing over het werk van de wetenschapsfilosoof Gaston Bachelard (1884-1962).

Als een rode draad door de studies van deze Franse denker loopt zijn belangstelling voor menselijke creativiteit. Van de lezing hieronder een beknopt verslag.

,,In 1959 hield de romanschrijver en natuurkundige Charles Snow aan de universiteit van Cambridge de vermaard geworden lezing ‘The two cultures and the scientific revolution’. Hierin verdedigt hij dat in de westerse samenleving een te groot gewicht wordt toegekend aan de geesteswetenschappen. Hij meent dat alleen de natuurwetenschappen in staat zijn het menselijk leven werkelijk te verbeteren. De humaniora zouden die vooruitgang slechts afremmen, omdat zij gericht zijn op het behoud van traditioneel denken.

Door te spreken over twee culturen scherpte Snow het onderscheid tussen natuur- en geesteswetenschappen bijna tot een dualisme aan en pookte hij het vuur van een al lang smeulende discussie weer op. Een decennium later vindt Nobelprijswinnaar Jacques Monod zelfs dat de kloof zo diep is geworden, dat zij het bewustzijn van ieder mens met enige ontwikkeling en gevoel voor creativiteit obsedeert en verscheurt.

Tegen deze achtergrond is het interessant om te kijken naar de wijsbegeerte van Gaston Bachelard. In zijn werk treffen we een intrigerende tweeledigheid aan van studies over de filosofie van de natuurwetenschappen en boeken gewijd aan de literaire verbeelding. De eerste indruk is dat hij zonder meer instemt met een scheiding van de twee culturen. ,,Tussen beeld en begrip geen synthese, ook geen samenhang”, schrijft hij. ,,Het beeld kan geen stof voor het begrip leveren; het begrip dat een beeld stabiliseert vernietigt het.”

Ik wil deze eerste indruk in een ander daglicht stellen door de ontwikkeling van Bachelards filosofie te reconstrueren. In 1938 verschenen van hem twee boeken die raadselachtig overkwamen: ‘De vorming van de wetenschappelijke geest; bijdrage aan een psychoanalyse van de objectieve kennis’ en ‘Psychoanalyse van het vuur’. Deze studies moesten worden opgevat als bijdragen aan de wetenschapsfilosofie en -geschiedenis, maar Bachelard beoefent deze discipline op wel zeer ongebruikelijke wijze.
Voorloper

Zo zoekt hij in zijn studie over het vuur naar de redenen waarom het eeuwenlang onderwerp van wetenschappelijke dissertaties kon zijn, terwijl men er in de hedendaagse fysica en chemie met geen woord meer over rept. Sinds mensenheugenis is de mens gefascineerd geweest door het spel van likkende vlammen, maar wat daarvan in de wetenschap nog rest is losgemaakt van elke verwijzing naar de zintuigelijke ervaring en, ontdaan van alle gloed, over diverse wetenschappen verspreid: het vuur is vervangen door abstracte kennis die niet meerbrandt.

Deze geschiedenis van de wederwaardigheden van het vuur is voor Bachelard méér dan een curieus aanhangsel bij de officiële wetenschapsgeschiedenis. De onbekendheid ervan roept de vraag op naar de status van die officiële geschiedschrijving: waarover verhaalt zij eigenlijk, als zij slechts een gladgestreken verhaal van wetenschappelijke successen optekent en voorbijgaat aan de mislukkingen en dwaalwegen waarop het menselijk denken zich begaf?

In die vraag stelt Bachelard een belangrijke vooronderstelling van de geschiedschrijving ter discussie, namelijk dat wetenschap een gestage en continue ontwikkelingslijn kent, waarin het wetenschappelijke subject geleidelijk aan steeds meer inzicht verwerft in de objecten die het buiten zich aantreft. Men reconstrueert een verleden dat noodzakelijk uitmondt in het heden en laat weg, wat daarin niet te pas komt.

Om dat schema vol te kunnen houden vindt men de figuur van de voorloper uit: een denker die een stuk aflegt van de weg waarop een later denken voortgaat en die daarmee vooruitloopt op een inzicht dat hij zelf niet heeft bedacht. Zo’n voorloper is als het ware iemand, in wie de hedendaagse mens zichzelf kan herkennen en van wie we verwachten dat hij zich omgekeerd in ons zou kunnen herkennen. De voorloper is een mens van alle tijden en alle culturen.
Afbraak

Bachelard herkent in deze vooronderstellingen de fundamenten van de in zijn tijd dominante kennisfilosofie. De voorloper uit de wetenschapsgeschiedenis is slechts een bijzondere gedaante van de onveranderlijke rede en de dingen die gekend worden verwijzen naar een onuitputtelijke maar eveneens onveranderlijke realiteit buiten de kennis. Het is tegen deze filosofie dat hij in al zijn studies verzet aantekent.

De conclusie dat het vuur geen wetenschappelijk object meer is, is een van de vele wijzen waarop Bachelard verwoordt dat de geschiedenis van de wetenschap breuklijnen vertoont, waarin zichtbaar wordt dat de ontwikkeling van wetenschappelijke kennis niet alleen bestaat uit opbouw, maar evenzeer uit afbraak. Sterker nog: zonder afbraak kan er geen opbouw zijn.

Al in zijn proefschrift geeft Bachelard aan waar het hem in zijn wijsbegeerte om te doen is als hij schrijft: ,,Men kan niet uitleggen wat denken is, door de resultaten ervan te inventariseren.” Men zal het denken moeten betrappen, daar waar het werkelijk aan het werk is. Veel filosofen in zijn tijd spraken op afstand over wetenschap – en gingen daarmee aan haar kern voorbij. Anderen keerden er zich vanaf en zagen in de wetenschap een vervreemdende, ja zelfs dehumaniserende factor.

Bachelard bestrijdt die negatieve waardering en buigt de kritiek in haar tegendeel om: dat wetenschap te specialistisch zou zijn, ontoegankelijk en abstract, dat zij niet in overeenstemming is te brengen met de ervaring van alledag, dat zij ingrijpt in de natuur en een artificiële werkelijkheid produceert, dat alles draait hij om tot teken van een in de wetenschap aan de dag tredende creativiteit. Zijn visie is dan ook te kenschetsen als een optimistische en – in zijn tijd ook- als een avant-gardistische.
Realiteit

De zienswijze van Bachelard moeten we plaatsen in de historische context, want met de Eerste Wereldoorlog was een tijdperk afgesloten. Niet alleen politieke omwentelingen, zoals het uiteenvallen van het oude Europa en de opkomst van het communisme, ook nieuwe wetenschappelijke theorieën verhinderden dat men zich kon herkennen in op de Verlichting teruggaande waarden. Deze ontwikkelingen vielen als schaduwen over het vertrouwde mens- en wereldbeeld en deden sommigen spreken van een cultuurcrisis. Bachelard begroette in deze vermeende crisis geen neergang of ondergang, maar een vernieuwende doorbraak.

Hij kwam tot het inzicht dat noch de microfysica van Heisenberg, noch de relativiteitstheorie van Einstein kunnen zijn voortgekomen uit een studie van de waarnemingswereld en dat zij evenmin in overeenstemming zijn te brengen met de grondslagen van de klassieke fysica. Hij deelt de conclusie die Heisenberg uit de ontwikkeling van de microfysica trok: in de steeds verdergaande wetenschappelijke analyse is de voorstelling omtrent de objectieve realiteit van de werkelijkheid verloren gegaan. De bron van objectiviteit is niet meer een buiten de kennis gelegen object, maar de objectiverende methode.

Dat heeft volgens Bachelard niet alleen consequenties voor de filosofische conceptie van realiteit, maar ook voor het begrip van rationaliteit. De wetenschappelijke acceleraties van onze eeuw maken duidelijk dat rationaliteit niet gebonden is aan een of andere menselijke natuur, maar aan de ontwikkeling van het kenvermogen in de wetenschap. Als de structuur van ruimte en tijd veranderen, dan verandert ook de structuur van de rede.
Dwalingen

De nieuwe wetenschap vond weerklank in de artistieke beweging. Het surrealisme, van welks vocabularium Bachelard zich regelmatig heeft bediend, herkende in zulke uiteenlopende persoonlijkheden als Nietszche, Freud, Leautrémont en Baudelaire, maar ook in Einstein en Heisenberg verwante geesten. In hun gedachtengoed vonden de surrealisten aanknopingspunten voor het streven de menselijke verbeelding te bevrijden uit de starre kaders van rationalisme, logica en een conservatieve sociale ordening, teneinde hem opnieuw bewust te maken van zijn oorspronkelijke creativiteit.

Hierop lijkt Bachelard in te haken, wanneer hij in de ‘surrationalistische’ activiteit van de hedendaagse natuurwetenschap een parallelle ontwikkeling en een overeenkomstig effect gewaar wordt. Maar er is meer dat hij met het surrealisme deelt: ook de daarin getoonde belangstelling voor de psychoanalyse en het onderscheid dat deze maakt tussen een oppervlakte-structuur van het bewustzijn en de diepere lagen van het voor- en onbewuste spreekt hem aan. En daarmee komen we weer dichter bij het vuur, het vuur dat geen wetenschappelijk object is geworden, maar dat zowel vroeger als nu de menselijke verbeelding doet ontvlammen.
Verbeelding

Bachelard betoogt dat een wetenschappelijke waarheid steeds verschijnt tegen de achtergrond van dwalingen. De door Fresnel gepostuleerde ether, het materiële medium waardoor de golfbewegingen van het licht zich zouden voortplanten, is zo’n dwaalleer gebleken. Maar wel een vruchtbare, want het onbevredigende karakter van dit postulaat hield de geesten in beweging en droeg via het mislukte spiegelexperiment van Michelson en Morley bij aan de doorbraak van Einstein. Vandaar dat Bachelard zegt dat niet het waarheidsstreven, maar het streven naar correctie van dwalingen de motor van wetenschappelijke vooruitgang is.

Maar het woord ‘dwaling’ is dubbelzinnig en het taalgebruik van Bachelard is dit evenzeer. De psychoanalyse laat zien, dat ook het menszijn dubbelzinnig is en dat onder de rationele motivering van een volgehouden dwaalleer vaak nog andere motieven werkzaam zijn. Onder andere heimelijke vooringenomenheden van een wetenschappelijk onbewuste, die als uitwerking op het oppervlakteniveau van het wetenschappelijk onderzoek leiden tot een immobilisering van het denken.

Bachelard toont hoe het denken van de wetenschapper bevangen door een gerichtheid op te concrete en fascinerende, bijna pittoreske fenomenen als bijvoorbeeld vuur en water, verlamd raakt door de verbeelding. Wil men dit vermijden dan kan dat alleen door de geest af te keren van een al te interessante realiteit en hem te richten op het artificiële. Hierbij verwijst hij naar de louterende werking van het mathematische denken dat leidt tot een uitdrijving van het wetenschappelijke onbewuste. De ontwikkeling van de natuurwetenschap brengt hij samen met de uitzonderlijke denkkracht van de wiskunde: ,,Geen nieuwe kennis zonder de beheersing van dit instrument.”

Met zijn psychoanalyse van de objectieve kennis wil Bachelard aantonen hoe de oude alchemist in de jonge ingenieur aanwezig is. Zo blijkt de bestudering van het vuur niet tot een begin van wetenschap te voeren; zij voert ons echter wel naar de wortel van de verbeelding en naar de oorsprong van de poëzie. We zouden kunnen zeggen dat hij als het ware in zijn wetenschapsfilosofie opnieuw de kracht van de verbeelding ontdekt.
Tweetalig

Welke visie staat de dubbele wijsbegeerte van Bachelard nu toe op het probleem van de twee culturen? In elk geval lijkt hij, mits men het poëtische en het wetenschappelijke maar niet vermengd, niet voor het standpunt van Snow te kiezen.

Maar blijft bij hem toch niet de verscheurdheid bestaan die Monod vaststelt? Immers: de denkende en dromende houding lijken elkaar als de mannelijke en de vrouwelijke kant van het menselijk bewustzijn, als de dag- en de nachtzijde daarvan uit te sluiten. Zo eenvoudig is het antwoord echter niet.

De verbeelding werkt aan de oorsprong van de wetenschap. De wetenschap moet met haar breken om verder te komen, maar verder komen betekent, dat wetenschap ook niet helemaal zonder de verbeelding kan. De door Bachelard geschetste oppositie tussen beeld en begrip is misschien om polemische redenen soms wel al te scherp. Ook valt op dat er ondanks alle verschiltoch ook overeenkomsten bestaan tussen zijn theorie van de verbeelding en zijn filosofie van de wetenschap. Zoals de literaire taal een vernieuwing van de psyche bewerktstelligt, zo betekent de mathematische denkvorm een vernieuwing van de ratio.

De twee culturen zijn bij Bachelard volstrekt gelijkberechtigd en bijeenhorend; de mens moet tweetalig zijn om, onder handhaving van het onderscheid, volledig mens te zijn. Elke poging tot synthese zou betekenen dat men zowel het beste in de dichter, als het beste in de wetenschapper opoffert.”

Bewerking: Mannus van der Laan

In de Studium Generale-lezingencyclus ‘Water & Vuur’ hield dr. Cees Hertogh, als docent verbonden aan de faculteit Geneeskunde van de Vrije Universiteit in Amsterdam, 10 oktober een lezing over het werk van de wetenschapsfilosoof Gaston Bachelard (1884-1962). Als een rode draad door de studies van deze Franse denker loopt zijn belangstelling voor menselijke creativiteit. Van de lezing hieronder een beknopt verslag.

,,In 1959 hield de romanschrijver en natuurkundige Charles Snow aan de universiteit van Cambridge de vermaard geworden lezing ‘The two cultures and the scientific revolution’. Hierin verdedigt hij dat in de westerse samenleving een te groot gewicht wordt toegekend aan de geesteswetenschappen. Hij meent dat alleen de natuurwetenschappen in staat zijn het menselijk leven werkelijk te verbeteren. De humaniora zouden die vooruitgang slechts afremmen, omdat zij gericht zijn op het behoud van traditioneel denken.

Door te spreken over twee culturen scherpte Snow het onderscheid tussen natuur- en geesteswetenschappen bijna tot een dualisme aan en pookte hij het vuur van een al lang smeulende discussie weer op. Een decennium later vindt Nobelprijswinnaar Jacques Monod zelfs dat de kloof zo diep is geworden, dat zij het bewustzijn van ieder mens met enige ontwikkeling en gevoel voor creativiteit obsedeert en verscheurt.

Tegen deze achtergrond is het interessant om te kijken naar de wijsbegeerte van Gaston Bachelard. In zijn werk treffen we een intrigerende tweeledigheid aan van studies over de filosofie van de natuurwetenschappen en boeken gewijd aan de literaire verbeelding. De eerste indruk is dat hij zonder meer instemt met een scheiding van de twee culturen. ,,Tussen beeld en begrip geen synthese, ook geen samenhang”, schrijft hij. ,,Het beeld kan geen stof voor het begrip leveren; het begrip dat een beeld stabiliseert vernietigt het.”

Ik wil deze eerste indruk in een ander daglicht stellen door de ontwikkeling van Bachelards filosofie te reconstrueren. In 1938 verschenen van hem twee boeken die raadselachtig overkwamen: ‘De vorming van de wetenschappelijke geest; bijdrage aan een psychoanalyse van de objectieve kennis’ en ‘Psychoanalyse van het vuur’. Deze studies moesten worden opgevat als bijdragen aan de wetenschapsfilosofie en -geschiedenis, maar Bachelard beoefent deze discipline op wel zeer ongebruikelijke wijze.
Voorloper

Zo zoekt hij in zijn studie over het vuur naar de redenen waarom het eeuwenlang onderwerp van wetenschappelijke dissertaties kon zijn, terwijl men er in de hedendaagse fysica en chemie met geen woord meer over rept. Sinds mensenheugenis is de mens gefascineerd geweest door het spel van likkende vlammen, maar wat daarvan in de wetenschap nog rest is losgemaakt van elke verwijzing naar de zintuigelijke ervaring en, ontdaan van alle gloed, over diverse wetenschappen verspreid: het vuur is vervangen door abstracte kennis die niet meerbrandt.

Deze geschiedenis van de wederwaardigheden van het vuur is voor Bachelard méér dan een curieus aanhangsel bij de officiële wetenschapsgeschiedenis. De onbekendheid ervan roept de vraag op naar de status van die officiële geschiedschrijving: waarover verhaalt zij eigenlijk, als zij slechts een gladgestreken verhaal van wetenschappelijke successen optekent en voorbijgaat aan de mislukkingen en dwaalwegen waarop het menselijk denken zich begaf?

In die vraag stelt Bachelard een belangrijke vooronderstelling van de geschiedschrijving ter discussie, namelijk dat wetenschap een gestage en continue ontwikkelingslijn kent, waarin het wetenschappelijke subject geleidelijk aan steeds meer inzicht verwerft in de objecten die het buiten zich aantreft. Men reconstrueert een verleden dat noodzakelijk uitmondt in het heden en laat weg, wat daarin niet te pas komt.

Om dat schema vol te kunnen houden vindt men de figuur van de voorloper uit: een denker die een stuk aflegt van de weg waarop een later denken voortgaat en die daarmee vooruitloopt op een inzicht dat hij zelf niet heeft bedacht. Zo’n voorloper is als het ware iemand, in wie de hedendaagse mens zichzelf kan herkennen en van wie we verwachten dat hij zich omgekeerd in ons zou kunnen herkennen. De voorloper is een mens van alle tijden en alle culturen.
Afbraak

Bachelard herkent in deze vooronderstellingen de fundamenten van de in zijn tijd dominante kennisfilosofie. De voorloper uit de wetenschapsgeschiedenis is slechts een bijzondere gedaante van de onveranderlijke rede en de dingen die gekend worden verwijzen naar een onuitputtelijke maar eveneens onveranderlijke realiteit buiten de kennis. Het is tegen deze filosofie dat hij in al zijn studies verzet aantekent.

De conclusie dat het vuur geen wetenschappelijk object meer is, is een van de vele wijzen waarop Bachelard verwoordt dat de geschiedenis van de wetenschap breuklijnen vertoont, waarin zichtbaar wordt dat de ontwikkeling van wetenschappelijke kennis niet alleen bestaat uit opbouw, maar evenzeer uit afbraak. Sterker nog: zonder afbraak kan er geen opbouw zijn.

Al in zijn proefschrift geeft Bachelard aan waar het hem in zijn wijsbegeerte om te doen is als hij schrijft: ,,Men kan niet uitleggen wat denken is, door de resultaten ervan te inventariseren.” Men zal het denken moeten betrappen, daar waar het werkelijk aan het werk is. Veel filosofen in zijn tijd spraken op afstand over wetenschap – en gingen daarmee aan haar kern voorbij. Anderen keerden er zich vanaf en zagen in de wetenschap een vervreemdende, ja zelfs dehumaniserende factor.

Bachelard bestrijdt die negatieve waardering en buigt de kritiek in haar tegendeel om: dat wetenschap te specialistisch zou zijn, ontoegankelijk en abstract, dat zij niet in overeenstemming is te brengen met de ervaring van alledag, dat zij ingrijpt in de natuur en een artificiële werkelijkheid produceert, dat alles draait hij om tot teken van een in de wetenschap aan de dag tredende creativiteit. Zijn visie is dan ook te kenschetsen als een optimistische en – in zijn tijd ook- als een avant-gardistische.
Realiteit

De zienswijze van Bachelard moeten we plaatsen in de historische context, want met de Eerste Wereldoorlog was een tijdperk afgesloten. Niet alleen politieke omwentelingen, zoals het uiteenvallen van het oude Europa en de opkomst van het communisme, ook nieuwe wetenschappelijke theorieën verhinderden dat men zich kon herkennen in op de Verlichting teruggaande waarden. Deze ontwikkelingen vielen als schaduwen over het vertrouwde mens- en wereldbeeld en deden sommigen spreken van een cultuurcrisis. Bachelard begroette in deze vermeende crisis geen neergang of ondergang, maar een vernieuwende doorbraak.

Hij kwam tot het inzicht dat noch de microfysica van Heisenberg, noch de relativiteitstheorie van Einstein kunnen zijn voortgekomen uit een studie van de waarnemingswereld en dat zij evenmin in overeenstemming zijn te brengen met de grondslagen van de klassieke fysica. Hij deelt de conclusie die Heisenberg uit de ontwikkeling van de microfysica trok: in de steeds verdergaande wetenschappelijke analyse is de voorstelling omtrent de objectieve realiteit van de werkelijkheid verloren gegaan. De bron van objectiviteit is niet meer een buiten de kennis gelegen object, maar de objectiverende methode.

Dat heeft volgens Bachelard niet alleen consequenties voor de filosofische conceptie van realiteit, maar ook voor het begrip van rationaliteit. De wetenschappelijke acceleraties van onze eeuw maken duidelijk dat rationaliteit niet gebonden is aan een of andere menselijke natuur, maar aan de ontwikkeling van het kenvermogen in de wetenschap. Als de structuur van ruimte en tijd veranderen, dan verandert ook de structuur van de rede.
Dwalingen

De nieuwe wetenschap vond weerklank in de artistieke beweging. Het surrealisme, van welks vocabularium Bachelard zich regelmatig heeft bediend, herkende in zulke uiteenlopende persoonlijkheden als Nietszche, Freud, Leautrémont en Baudelaire, maar ook in Einstein en Heisenberg verwante geesten. In hun gedachtengoed vonden de surrealisten aanknopingspunten voor het streven de menselijke verbeelding te bevrijden uit de starre kaders van rationalisme, logica en een conservatieve sociale ordening, teneinde hem opnieuw bewust te maken van zijn oorspronkelijke creativiteit.

Hierop lijkt Bachelard in te haken, wanneer hij in de ‘surrationalistische’ activiteit van de hedendaagse natuurwetenschap een parallelle ontwikkeling en een overeenkomstig effect gewaar wordt. Maar er is meer dat hij met het surrealisme deelt: ook de daarin getoonde belangstelling voor de psychoanalyse en het onderscheid dat deze maakt tussen een oppervlakte-structuur van het bewustzijn en de diepere lagen van het voor- en onbewuste spreekt hem aan. En daarmee komen we weer dichter bij het vuur, het vuur dat geen wetenschappelijk object is geworden, maar dat zowel vroeger als nu de menselijke verbeelding doet ontvlammen.
Verbeelding

Bachelard betoogt dat een wetenschappelijke waarheid steeds verschijnt tegen de achtergrond van dwalingen. De door Fresnel gepostuleerde ether, het materiële medium waardoor de golfbewegingen van het licht zich zouden voortplanten, is zo’n dwaalleer gebleken. Maar wel een vruchtbare, want het onbevredigende karakter van dit postulaat hield de geesten in beweging en droeg via het mislukte spiegelexperiment van Michelson en Morley bij aan de doorbraak van Einstein. Vandaar dat Bachelard zegt dat niet het waarheidsstreven, maar het streven naar correctie van dwalingen de motor van wetenschappelijke vooruitgang is.

Maar het woord ‘dwaling’ is dubbelzinnig en het taalgebruik van Bachelard is dit evenzeer. De psychoanalyse laat zien, dat ook het menszijn dubbelzinnig is en dat onder de rationele motivering van een volgehouden dwaalleer vaak nog andere motieven werkzaam zijn. Onder andere heimelijke vooringenomenheden van een wetenschappelijk onbewuste, die als uitwerking op het oppervlakteniveau van het wetenschappelijk onderzoek leiden tot een immobilisering van het denken.

Bachelard toont hoe het denken van de wetenschapper bevangen door een gerichtheid op te concrete en fascinerende, bijna pittoreske fenomenen als bijvoorbeeld vuur en water, verlamd raakt door de verbeelding. Wil men dit vermijden dan kan dat alleen door de geest af te keren van een al te interessante realiteit en hem te richten op het artificiële. Hierbij verwijst hij naar de louterende werking van het mathematische denken dat leidt tot een uitdrijving van het wetenschappelijke onbewuste. De ontwikkeling van de natuurwetenschap brengt hij samen met de uitzonderlijke denkkracht van de wiskunde: ,,Geen nieuwe kennis zonder de beheersing van dit instrument.”

Met zijn psychoanalyse van de objectieve kennis wil Bachelard aantonen hoe de oude alchemist in de jonge ingenieur aanwezig is. Zo blijkt de bestudering van het vuur niet tot een begin van wetenschap te voeren; zij voert ons echter wel naar de wortel van de verbeelding en naar de oorsprong van de poëzie. We zouden kunnen zeggen dat hij als het ware in zijn wetenschapsfilosofie opnieuw de kracht van de verbeelding ontdekt.
Tweetalig

Welke visie staat de dubbele wijsbegeerte van Bachelard nu toe op het probleem van de twee culturen? In elk geval lijkt hij, mits men het poëtische en het wetenschappelijke maar niet vermengd, niet voor het standpunt van Snow te kiezen.

Maar blijft bij hem toch niet de verscheurdheid bestaan die Monod vaststelt? Immers: de denkende en dromende houding lijken elkaar als de mannelijke en de vrouwelijke kant van het menselijk bewustzijn, als de dag- en de nachtzijde daarvan uit te sluiten. Zo eenvoudig is het antwoord echter niet.

De verbeelding werkt aan de oorsprong van de wetenschap. De wetenschap moet met haar breken om verder te komen, maar verder komen betekent, dat wetenschap ook niet helemaal zonder de verbeelding kan. De door Bachelard geschetste oppositie tussen beeld en begrip is misschien om polemische redenen soms wel al te scherp. Ook valt op dat er ondanks alle verschiltoch ook overeenkomsten bestaan tussen zijn theorie van de verbeelding en zijn filosofie van de wetenschap. Zoals de literaire taal een vernieuwing van de psyche bewerktstelligt, zo betekent de mathematische denkvorm een vernieuwing van de ratio.

De twee culturen zijn bij Bachelard volstrekt gelijkberechtigd en bijeenhorend; de mens moet tweetalig zijn om, onder handhaving van het onderscheid, volledig mens te zijn. Elke poging tot synthese zou betekenen dat men zowel het beste in de dichter, als het beste in de wetenschapper opoffert.”

Bewerking: Mannus van der Laan

Redacteur Redactie

Heb je een vraag of opmerking over dit artikel?

delta@tudelft.nl

Comments are closed.