Twee TU-medewerkers hebben bij het college van bestuur geprotesteerd tegen de invoering van de identificatieplicht op de universiteit, zoals die vandaag van start is gegaan.
De brieven zijn door de redactie ingekort.
Brief 1
In de eerste plaats wijs ik het oplossen van maatschappelijke problemen door steeds verdergaande registratie van personen in allerlei situaties en op allerlei plaatsen, op grond van de nog zo recente geschiedenis, waarin nauwgezette registratie de macabere genocide op joden en zigeuners vervolmaakte, pertinent af.
Natuurlijk is de huidige Nederlandse situatie niet die van nazi-Duitsland en ben ook ik niet direct bang dat de gegevens voor juist deze doeleinden worden gebruikt. Toch acht ik bovenstaande voldoende reden om te weigeren, omdat de uitvoering van de wet deze mogelijkheid onnodig vergroot. Immers de werkgever heeft al ruim voldoende informatie over de werknemers.
Ten tweede distantieer ik me van de door politici geleide hetze tegen illegalen en werklozen. Veel waarschuwingen in de afgelopen maanden ten spijt, schijnen de politici, in hun niet aflatende ijver om maatschappelijke problemen vooral te situeren bij (zwarte) vreemdelingen en zwartwerkers, hier zelf geen enkele boodschap aan te hebben. De Wet op de Identificatieplicht is de zoveelste in een reeks van een in toenemende mate naar totale controle lonkende overheid, die zich bedient van het moderne beheersingsideaal om mensen in te delen in groepen met een bepaalde positieve identiteit. Bij iedere groep met deze identiteit is er een groep van uitgeslotenen met een negatieve identiteit, die op grond daarvan bij voorbaat en achteraf wordt gecriminaliseerd.
Bij de (positieve) legale werknemer hoort de (negatieve) zwartwerker en illegaal. Om je positieve identiteit te bewijzen en de ander uit te sluiten moet je die middels je identiteitsbewijs, in principe te allen tijde, aantonen. In feite behoort iedereen tot de negatieve variant, tenzij je het tegendeel kunt bewijzen.
De overheid maakt met de identificatieplicht iedere burger medeplichtig aan de jacht op ‘illegalen’ en ‘zwartwerkers’. Ik wens hieraan niet actief deel te nemen, zoals ik ook niet wens deel te nemen aan het onmogelijk maken van een bestaan voor deze mensen.
Blijkens uw brief van 19 mei jl. heeft mijn weigering op grond van genoemde bezwaren vergaande financiële consequenties.
In deze brief immers wijst u mij erop dat u ingevolge de Wet op de Loonbelasting 1964, zoals deze bij Wet van 9 december 1993 is gewijzigd, gehouden bent het tarief voor zogenaamde anonieme werknemers te hanteren, indien mijn kopie-identificatiebewijs niet voor 5 juni in uw bezit is. Mocht u op grond van bovenstaande politieke bezwaren uw voornemen deze sanctie uit te voeren niet wijzigen, dan zijn er nog voldoende juridische redenen om af te zien van het uitvoeren van debelastingmaatregel, die mijns inziens een overheidsvorm van normvervaging betreft.
Immers, de rechtvaardiging van de per 1 juni 1995 ingaande plicht tot legitimatie op het werk is bestrijding van ‘fraude’ en ‘criminaliteit’ in het algemeen en van in dienst nemen van ‘illegalen’ in het bijzonder. De middelen die gekozen zijn ter verwezenlijking van genoemde doelen zijn op verschillende punten ernstig in strijd met de grondslagen van onze rechtsstaat.
Wanneer u als werkgever mij voor de berekening van de loonbelasting als ‘anoniem’ indeelt, handelt u in strijd met de waarheid. Ik ben al – onderbroken – meer dan tien jaar werkzaam aan de TU Delft en alle gegevens die u voor de bepaling van de loonbelasting nodig heeft zijn in uw bezit. De inhouding mist dus iedere grondslag. Niet alleen vanuit het oogpunt van de zuiverheid van het overheidshandelen in het algemeen, maar met name omdat, gezien het punitieve karakter van de maatregel, het belastingrecht speciale rechtswaarborgen ontbeert, zoals die in het strafrecht wel zijn voorzien.
Ir. G.J. Broekman, Studium Generale.
Brief 2
Het is een maatregel die ik om politieke redenen afwijs en het zou een ernstige aantasting van mijn burgerrechten inhouden als u als werkgever van mij zou eisen dat ik – analoog aan de niet-jood verklaring tijdens de Duitse bezetting – een bewijs van ‘niet-illegaliteit’ aan u overhandig, waardoor ik medeplichtig gemaakt wordt aan het opsporen, stigmatiseren en uitsluiten van een groep mensen die, omdat ze toevallig de ‘verkeerde’ afkomst of nationaliteit heeft, niet in aanmerking zou mogen komen voor allerlei primaire basisvoorzieningen en bestaanszekerheden (zoals betaald werk), die voor andere ingezetenen – waaronder ikzelf – vanzelfsprekend geacht worden.
Naast het feit dat deze maatregel op verschillende punten ernstig in strijd lijkt te zijn met de grondslagen van de rechtsstaat, komt hij mij tevens voor als volkomen absurd. Welke informatie immers zou mijn identificatiebewijs kunnen toevoegen aan de vele privégegevens die reeds in uw bezit zijn en die tezamen elke (eventuele) twijfel over mijn identiteit volledig uitsluiten?
Het feit dat ik door u – bij niet-inlevering van een kopie van mijn paspoort – als anonieme werknemer zal worden aangemerkt, kan dan ook tot geen andere conclusie leiden dan dat de TU Delft een loopje neemt met de waarheid. Ik ben niet anoniem – net zomin als alle andere TU-medewerkenden – en als u beweert dat wel zo is en op deze grond meent een bruto loonheffing van 60 procent te kunnen gaan toepassen, dan maakt u zichzelf als werkgever niet alleen volstrekt belachelijk, maar handelt u ook nog eens in strijd met de wet.
Zo hebben juristen (waaronder mr. A.C. van Baalen van de Universiteit van Amsterdam) er reeds op gewezen dat men niet per wettelijke bepaling van een met name bekende werknemerster een ‘anonymus’ kan maken. Het gebruik van ficties is de wetgever niet toegestaan.
Daarnaast moet het gebruik van belastingmaatregelen (in plaatsvan strafrechtelijke sancties) die niets te maken hebben met de financiële huishouding van de staat en de verdeling van de lasten tussen de burgers als détournement de pouvoir worden afgewezen.
Drs. P. Harmsen, Studium Generale
TU-medewerkers die deze argumenten onderschrijven, die zelf geweigerd hebben een kopie van hun paspoort in te leveren, of die alleen onder druk van de salarismaatregel dat wel hebben gedaan, kunnen contact met de auteurs opnemen. Telefoonnummers: 5235 / 020-6752833 en 5235 / 020-6206404.
Twee TU-medewerkers hebben bij het college van bestuur geprotesteerd tegen de invoering van de identificatieplicht op de universiteit, zoals die vandaag van start is gegaan. De brieven zijn door de redactie ingekort.
Brief 1
In de eerste plaats wijs ik het oplossen van maatschappelijke problemen door steeds verdergaande registratie van personen in allerlei situaties en op allerlei plaatsen, op grond van de nog zo recente geschiedenis, waarin nauwgezette registratie de macabere genocide op joden en zigeuners vervolmaakte, pertinent af.
Natuurlijk is de huidige Nederlandse situatie niet die van nazi-Duitsland en ben ook ik niet direct bang dat de gegevens voor juist deze doeleinden worden gebruikt. Toch acht ik bovenstaande voldoende reden om te weigeren, omdat de uitvoering van de wet deze mogelijkheid onnodig vergroot. Immers de werkgever heeft al ruim voldoende informatie over de werknemers.
Ten tweede distantieer ik me van de door politici geleide hetze tegen illegalen en werklozen. Veel waarschuwingen in de afgelopen maanden ten spijt, schijnen de politici, in hun niet aflatende ijver om maatschappelijke problemen vooral te situeren bij (zwarte) vreemdelingen en zwartwerkers, hier zelf geen enkele boodschap aan te hebben. De Wet op de Identificatieplicht is de zoveelste in een reeks van een in toenemende mate naar totale controle lonkende overheid, die zich bedient van het moderne beheersingsideaal om mensen in te delen in groepen met een bepaalde positieve identiteit. Bij iedere groep met deze identiteit is er een groep van uitgeslotenen met een negatieve identiteit, die op grond daarvan bij voorbaat en achteraf wordt gecriminaliseerd.
Bij de (positieve) legale werknemer hoort de (negatieve) zwartwerker en illegaal. Om je positieve identiteit te bewijzen en de ander uit te sluiten moet je die middels je identiteitsbewijs, in principe te allen tijde, aantonen. In feite behoort iedereen tot de negatieve variant, tenzij je het tegendeel kunt bewijzen.
De overheid maakt met de identificatieplicht iedere burger medeplichtig aan de jacht op ‘illegalen’ en ‘zwartwerkers’. Ik wens hieraan niet actief deel te nemen, zoals ik ook niet wens deel te nemen aan het onmogelijk maken van een bestaan voor deze mensen.
Blijkens uw brief van 19 mei jl. heeft mijn weigering op grond van genoemde bezwaren vergaande financiële consequenties.
In deze brief immers wijst u mij erop dat u ingevolge de Wet op de Loonbelasting 1964, zoals deze bij Wet van 9 december 1993 is gewijzigd, gehouden bent het tarief voor zogenaamde anonieme werknemers te hanteren, indien mijn kopie-identificatiebewijs niet voor 5 juni in uw bezit is. Mocht u op grond van bovenstaande politieke bezwaren uw voornemen deze sanctie uit te voeren niet wijzigen, dan zijn er nog voldoende juridische redenen om af te zien van het uitvoeren van debelastingmaatregel, die mijns inziens een overheidsvorm van normvervaging betreft.
Immers, de rechtvaardiging van de per 1 juni 1995 ingaande plicht tot legitimatie op het werk is bestrijding van ‘fraude’ en ‘criminaliteit’ in het algemeen en van in dienst nemen van ‘illegalen’ in het bijzonder. De middelen die gekozen zijn ter verwezenlijking van genoemde doelen zijn op verschillende punten ernstig in strijd met de grondslagen van onze rechtsstaat.
Wanneer u als werkgever mij voor de berekening van de loonbelasting als ‘anoniem’ indeelt, handelt u in strijd met de waarheid. Ik ben al – onderbroken – meer dan tien jaar werkzaam aan de TU Delft en alle gegevens die u voor de bepaling van de loonbelasting nodig heeft zijn in uw bezit. De inhouding mist dus iedere grondslag. Niet alleen vanuit het oogpunt van de zuiverheid van het overheidshandelen in het algemeen, maar met name omdat, gezien het punitieve karakter van de maatregel, het belastingrecht speciale rechtswaarborgen ontbeert, zoals die in het strafrecht wel zijn voorzien.
Ir. G.J. Broekman, Studium Generale.
Brief 2
Het is een maatregel die ik om politieke redenen afwijs en het zou een ernstige aantasting van mijn burgerrechten inhouden als u als werkgever van mij zou eisen dat ik – analoog aan de niet-jood verklaring tijdens de Duitse bezetting – een bewijs van ‘niet-illegaliteit’ aan u overhandig, waardoor ik medeplichtig gemaakt wordt aan het opsporen, stigmatiseren en uitsluiten van een groep mensen die, omdat ze toevallig de ‘verkeerde’ afkomst of nationaliteit heeft, niet in aanmerking zou mogen komen voor allerlei primaire basisvoorzieningen en bestaanszekerheden (zoals betaald werk), die voor andere ingezetenen – waaronder ikzelf – vanzelfsprekend geacht worden.
Naast het feit dat deze maatregel op verschillende punten ernstig in strijd lijkt te zijn met de grondslagen van de rechtsstaat, komt hij mij tevens voor als volkomen absurd. Welke informatie immers zou mijn identificatiebewijs kunnen toevoegen aan de vele privégegevens die reeds in uw bezit zijn en die tezamen elke (eventuele) twijfel over mijn identiteit volledig uitsluiten?
Het feit dat ik door u – bij niet-inlevering van een kopie van mijn paspoort – als anonieme werknemer zal worden aangemerkt, kan dan ook tot geen andere conclusie leiden dan dat de TU Delft een loopje neemt met de waarheid. Ik ben niet anoniem – net zomin als alle andere TU-medewerkenden – en als u beweert dat wel zo is en op deze grond meent een bruto loonheffing van 60 procent te kunnen gaan toepassen, dan maakt u zichzelf als werkgever niet alleen volstrekt belachelijk, maar handelt u ook nog eens in strijd met de wet.
Zo hebben juristen (waaronder mr. A.C. van Baalen van de Universiteit van Amsterdam) er reeds op gewezen dat men niet per wettelijke bepaling van een met name bekende werknemerster een ‘anonymus’ kan maken. Het gebruik van ficties is de wetgever niet toegestaan.
Daarnaast moet het gebruik van belastingmaatregelen (in plaatsvan strafrechtelijke sancties) die niets te maken hebben met de financiële huishouding van de staat en de verdeling van de lasten tussen de burgers als détournement de pouvoir worden afgewezen.
Drs. P. Harmsen, Studium Generale
TU-medewerkers die deze argumenten onderschrijven, die zelf geweigerd hebben een kopie van hun paspoort in te leveren, of die alleen onder druk van de salarismaatregel dat wel hebben gedaan, kunnen contact met de auteurs opnemen. Telefoonnummers: 5235 / 020-6752833 en 5235 / 020-6206404.
Comments are closed.