Campus

Pro patria pugnans

In het Legermuseum loopt een tentoonstelling over vier eeuwen militaire tekenkunst. De 68 prenten en aquarellen zijn vanuit kunstzinnig oogpunt nauwelijks bijzonder. Ze bieden wel een prachtig beeld van onze kijk op oorlog en krijgsmacht door de eeuwen heen.


1 Dragonders van Paulus Constantijn la Fargue uit 1774. Illustratie: Legermuseum

Een museum over oorlog. Daar zijn natuurlijk keurige argumenten voor te geven. Zo’n museum bewaart een belangrijk deel van onze geschiedenis, vanuit historisch oogpunt dus zeer interessant. Toch reageren veel mensen wat huiverig bij de naam Legermuseum. Zeker in studentenkringen staat het museum niet bovenaan de lijst voor het eerstvolgende cultuuruitje.

Die terughoudendheid is niet geheel onterecht, want helemaal ontsnappen aan een oranjegezind ‘onze jongens’-sfeertje lukt het museum niet. Dat lees je tussen de regels door in de bijschriften en dat proef je in de museumgids die spreekt over het ‘legendarische optreden’ van de Nederlandse troepen tijdens de Slag bij Waterloo. Die sfeer onstaat misschien ook door de ‘VIP’-ruimte, waarbij VIP staat voor het Veteranen Informatie Punt.

Sinds eind maart probeert het Legermuseum duidelijk te maken dat het meer bezit dan een collectie moordtuigen; dat er ook kunst te bewonderen valt. Onder de naam ‘In ’t Verschiet en van Nâbij’ exposeert het museum 68 militaire aquarellen, prenten en tekeningen. Samen met zo’n tienduizend andere vellen militaire kunst lagen deze prenten al decennia lang in de donkere kelders van het Legermuseum. Maar vroeger interesseerde niemand zich ervoor.

Of het hier echt kunst betreft, daarover valt te twisten. Een aantal van de prentenmakers stond in vorige eeuwen inderdaad in de vruchtbare schaduw van de grote meesters, maar veel van de tekeningen zijn gewoon van amateurs. Dat maakt de tentoonstelling zeker niet oninteressant. Juist de amateurtekeningen maken duidelijk hoe sterk het soldatenleven in de loop der eeuwen is veranderd, net als onze kijk op het militaire bedrijf.

De militaire tekenkunst loopt parallel met de ontwikkeling van de ‘gewone’ kunst in de Noordelijke Nederlanden. De oudste prenten van de tentoonstelling dateren van het einde van de zestiende eeuw. Elders in Europa zijn de Middeleeuwen dan al lang voorbij, maar in een enkel Hollands werk uit deze periode zijn de Middeleeuwse invloeden nog duidelijk zichtbaar. Zoals bij twee aquarellen uit 1590, waarop een kanon op een schietschijf vuurt. Het perspectief ontbreekt goeddeels en het geheel heeft iets kinderlijks.
Propaganda

Maar dat zijn naweeën. Maniëristische invloeden komen op uit het zuiden, zoals bij de portretten van Hendrik Goltzius, een van de grote namen van de tentoonstelling. Tussen 1585 en 1587tekende hij een serie poserende soldaten, Hollandse rebellen in de strijd met de Spaanse overheerser. Elegante, wat snobistische lieden in vol en rijk ornaat. Pro patria pugnans, maar wel op waardige wijze.

Afbeeldingen van de Tachtigjarige Oorlog zijn er overigens in overvloed. Het was een periode waarin het land opbloeide, zowel economisch als militair. En dat legde men graag vast. Bovendien waren de tekeningen prima propagandamateriaal. Er was immers veel belastinggeld nodig om de opstand tegen het veel machtiger Spanje te bekostigen. En waardige, edele soldaten spreken nou eenmaal meer tot de verbeelding van rijke kooplieden dan plunderzuchtige Zwitserse huurlingen. Ook in de rest van Europa hebben de Hollandse soldatenportretten de uitstraling van het leger van prins Willem en zoon Maurits sterk vergroot, weet het Legermuseum.

Een steeds terugkerend element op de prentententoonstelling is de zogenaamde belegeringskaart die aangeeft waar welke troepen stonden tijdens de belegering. De plattegrond van het beleg van Den Bosch bijvoorbeeld, geschilderd in 1631 door Salomon Savery. Naarmate de geschiedenis vordert, worden deze belegeringskaarten steeds mooier, met uitgebreide legenda’s en veel kleurtjes om alle legers uit elkaar te houden. Je vraagt je af wie deze prenten liet maken. Ongetwijfeld de overwinnaars, om alle details van de glorieus verlopen slag voor zichzelf en het nageslacht te bewaren.

Een zelfde soort van archiveringsdrang verraden prenten die een opsomming geven van het bestaande wapentuig. Zoals de verzameling belegeringswerktuigen van Caspar Specht rond 1700. Of de mooie kleurenplaat van de wapenarsenalen in Augsburg rond 1750: rijen kanonnen en bergen kogels alsof het knikkers zijn.


2 De Benninghkanonnen worden beschouwd als de mooiste kanonnen die Nederland ooit bezat. Foto: Legermuseum
Paarden

Na de Tachtigjarige Oorlog werd het Nederlandse leger een tijdlang weinig afgebeeld. Het ging snel bergafwaarts, het Hollandse leger telde Europees gezien nauwelijks meer mee. Maar eind achttiende eeuw is er een sterke opleving. De Franse tijd breekt aan met de oorlogen die daarbij horen.

Vergeleken met zeventiende-eeuwse afbeeldingen lijkt er dan een totaal nieuwe cultuur aangebroken. De afbeeldingen worden realistischer. Troepen trekken wanordelijk door storm en slagregens; de slagvelden liggen met lijken bezaaid en met paarden die trappelend hun laatste adem uitblazen. De schaduwzijden van oorlog komen beter in beeld.

Bovendien zijn de uniformen totaal veranderd. Franse soldaten, en in navolging van hen ook de overige legers in Europa, zien er modieus uit. Ze hebben een Franse steek of sjako op het hoofd en zijn voorzien van een sjieke sabel, die nauwelijks nog een praktische functie vervult. Verder strakke vesten met glimmende knopen, en een jacquet-achtige overjas. De prententekenaars uit die tijd konden er geen genoeg van krijgen.

De Hollanders die in Napoleons leger op verre slagvelden tenonder gingen, zijn echter niet in beeld gebracht. De Slag bij Waterloo des te vaker. Daar werd de nationale trots immers gestreeld. Zij aan zij met Brit en Duitser werd de Fransoos eindelijk en definitief verslagen.
Sumatra

Als de negentiende eeuw vordert, verschuift de interesse van de militaire tekenaars naar Indië. Want door de strikte neutraliteitspolitiek is de lol er in Holland vanaf. De stijl in de zonnige tropen wordt impressionistischer en de aandacht verschuift naar de meer alledaagse bezigheden van de jongens. Eten bereiden in de kampong bijvoorbeeld, of door een snelstromende rivier waden.

Die aandacht voor het menselijke verscherpt in de twintigste eeuw. Dan geen veldslagen meer en geen encyclopedische opsomming van kanonnen en geweren. Aandoenlijk zijn de gewone soldaten die in de kantine rond een houten tafel een glaasje drinken. Het is een werk uit 1900 van Hendrik Maarten Krabbé, grootvader van acteur Jeroen.

Gelukkig verdwijnt ook het propaganda-motief uit de prenten. De anti-held komt zelfs om de hoek kijken. Het toppunt hiervan is de stripachtige kleurentekening van de Prinses Irene Brigade, Londen 1941. Herman van den Bosch tekende geen gedisciplineerde, voorbeeldige mannen die bereid zijn hun leven onmiddellijk te geven voor de bevrijding van volk en vaderland aan de overzijde van de plas. Nee, tussen de chagrijnige, verveelde koppen is de harmonie juist ver te zoeken. De soldaten zitten ongemotiveerd te kaarten of slaan elkaar de hersens in.

De tentoonstelling eindigt met een afbeelding van de politionele acties in Indonesië. Een Nederlandse eenheid met pantserwagens trekt op om de berg Baling-Baling op Sumatra schoon te vegen. Althans, dat meldt het bijschrift. Op de plaat zelf is van gevechten niets te zien.

De militaire prentkunst is deze eeuw een langzame dood gestorven. Dat heeft enerzijds te maken met de opkomst van de fotografie. Maar waarschijnlijk belangrijker: de oorlogen van deze eeuw waren te gruwelijk om in een aquarel te vereeuwigen. Een soldaat die zijn laarzen poetst of door het oerwoud trekt, soi. Maar van de moderne slagvelden heeft de schilder zijn hoofd afgewend. De strijd tegen de Spanjaarden of de Fransen, daarvan zag men destijds de charme nog wel in. Eergevoel stond in hoog aanzien, en bovendien was er een zeker respect voor de tegenstander. Maar de massaslachting in Verdun, de landing in Normandië of de guerillaoorlog in Vietnam: daarin kon niemand meer iets heroïsch herkennen. En dus zijn beeldende kunst en het militaire leven uit elkaar gegroeid.

De tentoonstelling ‘In ’t verschiet en van Nâby’ is tot en met 8 augustus te zien in het Legermuseum, Korte Geer 1. Maandag tot en met vrijdag geopend van 10 tot 17 uur, op zaterdag en zondag van 12 tot 17 uur.

,


1 Dragonders van Paulus Constantijn la Fargue uit 1774. Illustratie: Legermuseum

Een museum over oorlog. Daar zijn natuurlijk keurige argumenten voor te geven. Zo’n museum bewaart een belangrijk deel van onze geschiedenis, vanuit historisch oogpunt dus zeer interessant. Toch reageren veel mensen wat huiverig bij de naam Legermuseum. Zeker in studentenkringen staat het museum niet bovenaan de lijst voor het eerstvolgende cultuuruitje.

Die terughoudendheid is niet geheel onterecht, want helemaal ontsnappen aan een oranjegezind ‘onze jongens’-sfeertje lukt het museum niet. Dat lees je tussen de regels door in de bijschriften en dat proef je in de museumgids die spreekt over het ‘legendarische optreden’ van de Nederlandse troepen tijdens de Slag bij Waterloo. Die sfeer onstaat misschien ook door de ‘VIP’-ruimte, waarbij VIP staat voor het Veteranen Informatie Punt.

Sinds eind maart probeert het Legermuseum duidelijk te maken dat het meer bezit dan een collectie moordtuigen; dat er ook kunst te bewonderen valt. Onder de naam ‘In ’t Verschiet en van Nâbij’ exposeert het museum 68 militaire aquarellen, prenten en tekeningen. Samen met zo’n tienduizend andere vellen militaire kunst lagen deze prenten al decennia lang in de donkere kelders van het Legermuseum. Maar vroeger interesseerde niemand zich ervoor.

Of het hier echt kunst betreft, daarover valt te twisten. Een aantal van de prentenmakers stond in vorige eeuwen inderdaad in de vruchtbare schaduw van de grote meesters, maar veel van de tekeningen zijn gewoon van amateurs. Dat maakt de tentoonstelling zeker niet oninteressant. Juist de amateurtekeningen maken duidelijk hoe sterk het soldatenleven in de loop der eeuwen is veranderd, net als onze kijk op het militaire bedrijf.

De militaire tekenkunst loopt parallel met de ontwikkeling van de ‘gewone’ kunst in de Noordelijke Nederlanden. De oudste prenten van de tentoonstelling dateren van het einde van de zestiende eeuw. Elders in Europa zijn de Middeleeuwen dan al lang voorbij, maar in een enkel Hollands werk uit deze periode zijn de Middeleeuwse invloeden nog duidelijk zichtbaar. Zoals bij twee aquarellen uit 1590, waarop een kanon op een schietschijf vuurt. Het perspectief ontbreekt goeddeels en het geheel heeft iets kinderlijks.
Propaganda

Maar dat zijn naweeën. Maniëristische invloeden komen op uit het zuiden, zoals bij de portretten van Hendrik Goltzius, een van de grote namen van de tentoonstelling. Tussen 1585 en 1587tekende hij een serie poserende soldaten, Hollandse rebellen in de strijd met de Spaanse overheerser. Elegante, wat snobistische lieden in vol en rijk ornaat. Pro patria pugnans, maar wel op waardige wijze.

Afbeeldingen van de Tachtigjarige Oorlog zijn er overigens in overvloed. Het was een periode waarin het land opbloeide, zowel economisch als militair. En dat legde men graag vast. Bovendien waren de tekeningen prima propagandamateriaal. Er was immers veel belastinggeld nodig om de opstand tegen het veel machtiger Spanje te bekostigen. En waardige, edele soldaten spreken nou eenmaal meer tot de verbeelding van rijke kooplieden dan plunderzuchtige Zwitserse huurlingen. Ook in de rest van Europa hebben de Hollandse soldatenportretten de uitstraling van het leger van prins Willem en zoon Maurits sterk vergroot, weet het Legermuseum.

Een steeds terugkerend element op de prentententoonstelling is de zogenaamde belegeringskaart die aangeeft waar welke troepen stonden tijdens de belegering. De plattegrond van het beleg van Den Bosch bijvoorbeeld, geschilderd in 1631 door Salomon Savery. Naarmate de geschiedenis vordert, worden deze belegeringskaarten steeds mooier, met uitgebreide legenda’s en veel kleurtjes om alle legers uit elkaar te houden. Je vraagt je af wie deze prenten liet maken. Ongetwijfeld de overwinnaars, om alle details van de glorieus verlopen slag voor zichzelf en het nageslacht te bewaren.

Een zelfde soort van archiveringsdrang verraden prenten die een opsomming geven van het bestaande wapentuig. Zoals de verzameling belegeringswerktuigen van Caspar Specht rond 1700. Of de mooie kleurenplaat van de wapenarsenalen in Augsburg rond 1750: rijen kanonnen en bergen kogels alsof het knikkers zijn.


2 De Benninghkanonnen worden beschouwd als de mooiste kanonnen die Nederland ooit bezat. Foto: Legermuseum
Paarden

Na de Tachtigjarige Oorlog werd het Nederlandse leger een tijdlang weinig afgebeeld. Het ging snel bergafwaarts, het Hollandse leger telde Europees gezien nauwelijks meer mee. Maar eind achttiende eeuw is er een sterke opleving. De Franse tijd breekt aan met de oorlogen die daarbij horen.

Vergeleken met zeventiende-eeuwse afbeeldingen lijkt er dan een totaal nieuwe cultuur aangebroken. De afbeeldingen worden realistischer. Troepen trekken wanordelijk door storm en slagregens; de slagvelden liggen met lijken bezaaid en met paarden die trappelend hun laatste adem uitblazen. De schaduwzijden van oorlog komen beter in beeld.

Bovendien zijn de uniformen totaal veranderd. Franse soldaten, en in navolging van hen ook de overige legers in Europa, zien er modieus uit. Ze hebben een Franse steek of sjako op het hoofd en zijn voorzien van een sjieke sabel, die nauwelijks nog een praktische functie vervult. Verder strakke vesten met glimmende knopen, en een jacquet-achtige overjas. De prententekenaars uit die tijd konden er geen genoeg van krijgen.

De Hollanders die in Napoleons leger op verre slagvelden tenonder gingen, zijn echter niet in beeld gebracht. De Slag bij Waterloo des te vaker. Daar werd de nationale trots immers gestreeld. Zij aan zij met Brit en Duitser werd de Fransoos eindelijk en definitief verslagen.
Sumatra

Als de negentiende eeuw vordert, verschuift de interesse van de militaire tekenaars naar Indië. Want door de strikte neutraliteitspolitiek is de lol er in Holland vanaf. De stijl in de zonnige tropen wordt impressionistischer en de aandacht verschuift naar de meer alledaagse bezigheden van de jongens. Eten bereiden in de kampong bijvoorbeeld, of door een snelstromende rivier waden.

Die aandacht voor het menselijke verscherpt in de twintigste eeuw. Dan geen veldslagen meer en geen encyclopedische opsomming van kanonnen en geweren. Aandoenlijk zijn de gewone soldaten die in de kantine rond een houten tafel een glaasje drinken. Het is een werk uit 1900 van Hendrik Maarten Krabbé, grootvader van acteur Jeroen.

Gelukkig verdwijnt ook het propaganda-motief uit de prenten. De anti-held komt zelfs om de hoek kijken. Het toppunt hiervan is de stripachtige kleurentekening van de Prinses Irene Brigade, Londen 1941. Herman van den Bosch tekende geen gedisciplineerde, voorbeeldige mannen die bereid zijn hun leven onmiddellijk te geven voor de bevrijding van volk en vaderland aan de overzijde van de plas. Nee, tussen de chagrijnige, verveelde koppen is de harmonie juist ver te zoeken. De soldaten zitten ongemotiveerd te kaarten of slaan elkaar de hersens in.

De tentoonstelling eindigt met een afbeelding van de politionele acties in Indonesië. Een Nederlandse eenheid met pantserwagens trekt op om de berg Baling-Baling op Sumatra schoon te vegen. Althans, dat meldt het bijschrift. Op de plaat zelf is van gevechten niets te zien.

De militaire prentkunst is deze eeuw een langzame dood gestorven. Dat heeft enerzijds te maken met de opkomst van de fotografie. Maar waarschijnlijk belangrijker: de oorlogen van deze eeuw waren te gruwelijk om in een aquarel te vereeuwigen. Een soldaat die zijn laarzen poetst of door het oerwoud trekt, soi. Maar van de moderne slagvelden heeft de schilder zijn hoofd afgewend. De strijd tegen de Spanjaarden of de Fransen, daarvan zag men destijds de charme nog wel in. Eergevoel stond in hoog aanzien, en bovendien was er een zeker respect voor de tegenstander. Maar de massaslachting in Verdun, de landing in Normandië of de guerillaoorlog in Vietnam: daarin kon niemand meer iets heroïsch herkennen. En dus zijn beeldende kunst en het militaire leven uit elkaar gegroeid.

De tentoonstelling ‘In ’t verschiet en van Nâby’ is tot en met 8 augustus te zien in het Legermuseum, Korte Geer 1. Maandag tot en met vrijdag geopend van 10 tot 17 uur, op zaterdag en zondag van 12 tot 17 uur.


1 Dragonders van Paulus Constantijn la Fargue uit 1774. Illustratie: Legermuseum

Een museum over oorlog. Daar zijn natuurlijk keurige argumenten voor te geven. Zo’n museum bewaart een belangrijk deel van onze geschiedenis, vanuit historisch oogpunt dus zeer interessant. Toch reageren veel mensen wat huiverig bij de naam Legermuseum. Zeker in studentenkringen staat het museum niet bovenaan de lijst voor het eerstvolgende cultuuruitje.

Die terughoudendheid is niet geheel onterecht, want helemaal ontsnappen aan een oranjegezind ‘onze jongens’-sfeertje lukt het museum niet. Dat lees je tussen de regels door in de bijschriften en dat proef je in de museumgids die spreekt over het ‘legendarische optreden’ van de Nederlandse troepen tijdens de Slag bij Waterloo. Die sfeer onstaat misschien ook door de ‘VIP’-ruimte, waarbij VIP staat voor het Veteranen Informatie Punt.

Sinds eind maart probeert het Legermuseum duidelijk te maken dat het meer bezit dan een collectie moordtuigen; dat er ook kunst te bewonderen valt. Onder de naam ‘In ’t Verschiet en van Nâbij’ exposeert het museum 68 militaire aquarellen, prenten en tekeningen. Samen met zo’n tienduizend andere vellen militaire kunst lagen deze prenten al decennia lang in de donkere kelders van het Legermuseum. Maar vroeger interesseerde niemand zich ervoor.

Of het hier echt kunst betreft, daarover valt te twisten. Een aantal van de prentenmakers stond in vorige eeuwen inderdaad in de vruchtbare schaduw van de grote meesters, maar veel van de tekeningen zijn gewoon van amateurs. Dat maakt de tentoonstelling zeker niet oninteressant. Juist de amateurtekeningen maken duidelijk hoe sterk het soldatenleven in de loop der eeuwen is veranderd, net als onze kijk op het militaire bedrijf.

De militaire tekenkunst loopt parallel met de ontwikkeling van de ‘gewone’ kunst in de Noordelijke Nederlanden. De oudste prenten van de tentoonstelling dateren van het einde van de zestiende eeuw. Elders in Europa zijn de Middeleeuwen dan al lang voorbij, maar in een enkel Hollands werk uit deze periode zijn de Middeleeuwse invloeden nog duidelijk zichtbaar. Zoals bij twee aquarellen uit 1590, waarop een kanon op een schietschijf vuurt. Het perspectief ontbreekt goeddeels en het geheel heeft iets kinderlijks.
Propaganda

Maar dat zijn naweeën. Maniëristische invloeden komen op uit het zuiden, zoals bij de portretten van Hendrik Goltzius, een van de grote namen van de tentoonstelling. Tussen 1585 en 1587tekende hij een serie poserende soldaten, Hollandse rebellen in de strijd met de Spaanse overheerser. Elegante, wat snobistische lieden in vol en rijk ornaat. Pro patria pugnans, maar wel op waardige wijze.

Afbeeldingen van de Tachtigjarige Oorlog zijn er overigens in overvloed. Het was een periode waarin het land opbloeide, zowel economisch als militair. En dat legde men graag vast. Bovendien waren de tekeningen prima propagandamateriaal. Er was immers veel belastinggeld nodig om de opstand tegen het veel machtiger Spanje te bekostigen. En waardige, edele soldaten spreken nou eenmaal meer tot de verbeelding van rijke kooplieden dan plunderzuchtige Zwitserse huurlingen. Ook in de rest van Europa hebben de Hollandse soldatenportretten de uitstraling van het leger van prins Willem en zoon Maurits sterk vergroot, weet het Legermuseum.

Een steeds terugkerend element op de prentententoonstelling is de zogenaamde belegeringskaart die aangeeft waar welke troepen stonden tijdens de belegering. De plattegrond van het beleg van Den Bosch bijvoorbeeld, geschilderd in 1631 door Salomon Savery. Naarmate de geschiedenis vordert, worden deze belegeringskaarten steeds mooier, met uitgebreide legenda’s en veel kleurtjes om alle legers uit elkaar te houden. Je vraagt je af wie deze prenten liet maken. Ongetwijfeld de overwinnaars, om alle details van de glorieus verlopen slag voor zichzelf en het nageslacht te bewaren.

Een zelfde soort van archiveringsdrang verraden prenten die een opsomming geven van het bestaande wapentuig. Zoals de verzameling belegeringswerktuigen van Caspar Specht rond 1700. Of de mooie kleurenplaat van de wapenarsenalen in Augsburg rond 1750: rijen kanonnen en bergen kogels alsof het knikkers zijn.


2 De Benninghkanonnen worden beschouwd als de mooiste kanonnen die Nederland ooit bezat. Foto: Legermuseum
Paarden

Na de Tachtigjarige Oorlog werd het Nederlandse leger een tijdlang weinig afgebeeld. Het ging snel bergafwaarts, het Hollandse leger telde Europees gezien nauwelijks meer mee. Maar eind achttiende eeuw is er een sterke opleving. De Franse tijd breekt aan met de oorlogen die daarbij horen.

Vergeleken met zeventiende-eeuwse afbeeldingen lijkt er dan een totaal nieuwe cultuur aangebroken. De afbeeldingen worden realistischer. Troepen trekken wanordelijk door storm en slagregens; de slagvelden liggen met lijken bezaaid en met paarden die trappelend hun laatste adem uitblazen. De schaduwzijden van oorlog komen beter in beeld.

Bovendien zijn de uniformen totaal veranderd. Franse soldaten, en in navolging van hen ook de overige legers in Europa, zien er modieus uit. Ze hebben een Franse steek of sjako op het hoofd en zijn voorzien van een sjieke sabel, die nauwelijks nog een praktische functie vervult. Verder strakke vesten met glimmende knopen, en een jacquet-achtige overjas. De prententekenaars uit die tijd konden er geen genoeg van krijgen.

De Hollanders die in Napoleons leger op verre slagvelden tenonder gingen, zijn echter niet in beeld gebracht. De Slag bij Waterloo des te vaker. Daar werd de nationale trots immers gestreeld. Zij aan zij met Brit en Duitser werd de Fransoos eindelijk en definitief verslagen.
Sumatra

Als de negentiende eeuw vordert, verschuift de interesse van de militaire tekenaars naar Indië. Want door de strikte neutraliteitspolitiek is de lol er in Holland vanaf. De stijl in de zonnige tropen wordt impressionistischer en de aandacht verschuift naar de meer alledaagse bezigheden van de jongens. Eten bereiden in de kampong bijvoorbeeld, of door een snelstromende rivier waden.

Die aandacht voor het menselijke verscherpt in de twintigste eeuw. Dan geen veldslagen meer en geen encyclopedische opsomming van kanonnen en geweren. Aandoenlijk zijn de gewone soldaten die in de kantine rond een houten tafel een glaasje drinken. Het is een werk uit 1900 van Hendrik Maarten Krabbé, grootvader van acteur Jeroen.

Gelukkig verdwijnt ook het propaganda-motief uit de prenten. De anti-held komt zelfs om de hoek kijken. Het toppunt hiervan is de stripachtige kleurentekening van de Prinses Irene Brigade, Londen 1941. Herman van den Bosch tekende geen gedisciplineerde, voorbeeldige mannen die bereid zijn hun leven onmiddellijk te geven voor de bevrijding van volk en vaderland aan de overzijde van de plas. Nee, tussen de chagrijnige, verveelde koppen is de harmonie juist ver te zoeken. De soldaten zitten ongemotiveerd te kaarten of slaan elkaar de hersens in.

De tentoonstelling eindigt met een afbeelding van de politionele acties in Indonesië. Een Nederlandse eenheid met pantserwagens trekt op om de berg Baling-Baling op Sumatra schoon te vegen. Althans, dat meldt het bijschrift. Op de plaat zelf is van gevechten niets te zien.

De militaire prentkunst is deze eeuw een langzame dood gestorven. Dat heeft enerzijds te maken met de opkomst van de fotografie. Maar waarschijnlijk belangrijker: de oorlogen van deze eeuw waren te gruwelijk om in een aquarel te vereeuwigen. Een soldaat die zijn laarzen poetst of door het oerwoud trekt, soi. Maar van de moderne slagvelden heeft de schilder zijn hoofd afgewend. De strijd tegen de Spanjaarden of de Fransen, daarvan zag men destijds de charme nog wel in. Eergevoel stond in hoog aanzien, en bovendien was er een zeker respect voor de tegenstander. Maar de massaslachting in Verdun, de landing in Normandië of de guerillaoorlog in Vietnam: daarin kon niemand meer iets heroïsch herkennen. En dus zijn beeldende kunst en het militaire leven uit elkaar gegroeid.

De tentoonstelling ‘In ’t verschiet en van Nâby’ is tot en met 8 augustus te zien in het Legermuseum, Korte Geer 1. Maandag tot en met vrijdag geopend van 10 tot 17 uur, op zaterdag en zondag van 12 tot 17 uur.

Redacteur Redactie

Heb je een vraag of opmerking over dit artikel?

delta@tudelft.nl

Comments are closed.