Tweeënhalf jaar geleden, op weg naar de Canadese bergplaats Jasper. De lucht is blauwer dan blauw, de kale toppen van de Rocky Mountains lijken op karton geschilderd.
Amerikaanse films die zich in deze contreien afspelen deden mij altijd zo nep aan, maar nu moet ik concluderen dat het er hier werkelijk zo uitziet. De kleuren zijn zo echt en de contrasten zo scherp dat ik moeite heb mijn ogen op de weg te houden. Het asfalt slingert tussen de dennebomen door, grote vrachtwagens met boomstammen denderen naar beneden. Het lijkt hier sprekend op Test Drive I.
De massale scepsis tegen Noord-Amerika wordt niet door mij gedeeld. Ik vind het het mooiste continent ter wereld en belangrijker nog: het heeft me groot leren kijken. Als ik in Nederland naar de horizon keek was ik me altijd op een of andere manier bewust van de kleinheid van de wereld. Zo van: de horizon en dan iets verder heb je alweer Duitsland. In Amerika zijn de vista’s groter, de horizon lijkt verder weg te liggen. Hierdoor voel ik me kleiner en tegelijkertijd meer één met de natuur.
Het prachtige decor van de Canadian Rockies is op typisch Amerikaanse wijze tot een toeristenparadijs gemaakt. De National Parks beslaan een oppervlak dat groter is dan Nederland. Bij binnenkomst koop je een park pass en vervolgens kun je dagenlang rijden van het ene adembenemende uitzicht naar het andere. Tot op zeker hoogte is de natuur hier gedomesticeerd en met een aan verachting grenzende voortvarendheid aan de verwende mens ondergeschikt gemaakt. Zelfs als overweight couch potato kun je je hier zonder gevaar of verlies aan comfort begeven.
De oppervlakkige toeschouwer zou kunnen denken dat het hierbij blijft, maar dat is zeker niet het geval. In tegenstelling tot het beeld dat ze heden ten dage oproepen zijn Amerikanen bikkelharde avonturiers die dichter bij de natuur staan dan Europeanen. In het boek Lila betoogt Robert Pirsig dat de Amerikaanse persoonlijkheid een mengeling is van de gecultiveerde Europeaan en de ‘wilde’ Indiaan. Er zit een grote vrijheidsdrang in Amerikanen en die vrijheid vinden ze aan de oever van een bergrivier, twee dagen wandelen van de beschaafde wereld, op zalm vissend die ze móeten vangen omdat ze anders niets te eten hebben. De Rocky Mountains zijn bruter dan bruut en letterlijk levensgevaarlijk. (Ik spreek uit ervaring: tijdens mijn korte verblijf heb ik me voor twee wilde beren uit de voeten moeten maken.) Het is de oorspronkelijke wereld van de oorspronkelijke bewoners.
Tijdens mijn verblijf in Jasper barst er een storm los zo hevig, dat in het hele stadje de stroom uitvalt. Slechts de bar/disco van het lokale hotel heeft een noodaggregaat en alle jongeren komen dan ook vroeg of laat hier terecht. Het is een grote, hitsige bende op de dansvloer. Met de desperaatheid die pubers eigen is stort iedereen zich op elkaar. Aan het eind van de avond, als de lichten weer aangaan en iedereen zich zoenend, wrijvend en wriemelend naar de uitgang begeeft, blijft er één iemand over. Lang, glanzend gitzwart haar en een stoïcijnse, in zichzelf gekeerde blik: Pocahontas. Weinigmensen zijn zo ontheemd in hun eigen land als de Amerikaanse Indianen. Ik ga naar haar toe en kijk met haar mee naar de zich verwijderende massa. Donkere, droevige ogen zien een onbegrijpelijk tafereel: hoe kan een mens zich overgeven aan iets dat zo overduidelijk nep is? Ik begrijp haar. Nooit voelde ik mij minder mens en meer natuur dan nu. Als we zoenen zuigt ze de smaakpapillen van mijn tong. Ik voel werkelijke, aardse, fysieke pijn en ik realiseer me daar en dan dat ik nog nooit dichter bij de bron van het leven heb gestaan.
Tweeënhalf jaar geleden, op weg naar de Canadese bergplaats Jasper. De lucht is blauwer dan blauw, de kale toppen van de Rocky Mountains lijken op karton geschilderd. Amerikaanse films die zich in deze contreien afspelen deden mij altijd zo nep aan, maar nu moet ik concluderen dat het er hier werkelijk zo uitziet. De kleuren zijn zo echt en de contrasten zo scherp dat ik moeite heb mijn ogen op de weg te houden. Het asfalt slingert tussen de dennebomen door, grote vrachtwagens met boomstammen denderen naar beneden. Het lijkt hier sprekend op Test Drive I.
De massale scepsis tegen Noord-Amerika wordt niet door mij gedeeld. Ik vind het het mooiste continent ter wereld en belangrijker nog: het heeft me groot leren kijken. Als ik in Nederland naar de horizon keek was ik me altijd op een of andere manier bewust van de kleinheid van de wereld. Zo van: de horizon en dan iets verder heb je alweer Duitsland. In Amerika zijn de vista’s groter, de horizon lijkt verder weg te liggen. Hierdoor voel ik me kleiner en tegelijkertijd meer één met de natuur.
Het prachtige decor van de Canadian Rockies is op typisch Amerikaanse wijze tot een toeristenparadijs gemaakt. De National Parks beslaan een oppervlak dat groter is dan Nederland. Bij binnenkomst koop je een park pass en vervolgens kun je dagenlang rijden van het ene adembenemende uitzicht naar het andere. Tot op zeker hoogte is de natuur hier gedomesticeerd en met een aan verachting grenzende voortvarendheid aan de verwende mens ondergeschikt gemaakt. Zelfs als overweight couch potato kun je je hier zonder gevaar of verlies aan comfort begeven.
De oppervlakkige toeschouwer zou kunnen denken dat het hierbij blijft, maar dat is zeker niet het geval. In tegenstelling tot het beeld dat ze heden ten dage oproepen zijn Amerikanen bikkelharde avonturiers die dichter bij de natuur staan dan Europeanen. In het boek Lila betoogt Robert Pirsig dat de Amerikaanse persoonlijkheid een mengeling is van de gecultiveerde Europeaan en de ‘wilde’ Indiaan. Er zit een grote vrijheidsdrang in Amerikanen en die vrijheid vinden ze aan de oever van een bergrivier, twee dagen wandelen van de beschaafde wereld, op zalm vissend die ze móeten vangen omdat ze anders niets te eten hebben. De Rocky Mountains zijn bruter dan bruut en letterlijk levensgevaarlijk. (Ik spreek uit ervaring: tijdens mijn korte verblijf heb ik me voor twee wilde beren uit de voeten moeten maken.) Het is de oorspronkelijke wereld van de oorspronkelijke bewoners.
Tijdens mijn verblijf in Jasper barst er een storm los zo hevig, dat in het hele stadje de stroom uitvalt. Slechts de bar/disco van het lokale hotel heeft een noodaggregaat en alle jongeren komen dan ook vroeg of laat hier terecht. Het is een grote, hitsige bende op de dansvloer. Met de desperaatheid die pubers eigen is stort iedereen zich op elkaar. Aan het eind van de avond, als de lichten weer aangaan en iedereen zich zoenend, wrijvend en wriemelend naar de uitgang begeeft, blijft er één iemand over. Lang, glanzend gitzwart haar en een stoïcijnse, in zichzelf gekeerde blik: Pocahontas. Weinigmensen zijn zo ontheemd in hun eigen land als de Amerikaanse Indianen. Ik ga naar haar toe en kijk met haar mee naar de zich verwijderende massa. Donkere, droevige ogen zien een onbegrijpelijk tafereel: hoe kan een mens zich overgeven aan iets dat zo overduidelijk nep is? Ik begrijp haar. Nooit voelde ik mij minder mens en meer natuur dan nu. Als we zoenen zuigt ze de smaakpapillen van mijn tong. Ik voel werkelijke, aardse, fysieke pijn en ik realiseer me daar en dan dat ik nog nooit dichter bij de bron van het leven heb gestaan.
Comments are closed.