Edgar Mitchell, David Scott, Charles Duke en Gene Cernan, wie kent ze nog? Het waren collega’s van Neil Armstrong, de enige van wie ook nu iedereen nog weet dat hij veertig jaar geleden op de maan wandelde.
De Brits-Amerikaanse journalist Andrew Smith kwam op het lumineuze idee om de mannen op te zoeken die zich tussen juli 1969 en december 1972 met Apollo 11 tot en met 17 naar de maan lieten vervoeren om daar in naam van de Amerikanen en ook een beetje van de rest van de mensheid een huppeltje te maken, een vlag te planten, en ook nog een heel klein beetje wetenschappelijk onderzoek te doen. Van de twaalf mensen die de aarde vanaf de maan hebben kunnen zien zijn er immers al drie overleden. Over een paar jaar zijn er helemaal geen mensen meer die ooit aan de aardse zwaartekracht zijn ontsnapt, tenzij natuurlijk de Chinezen hun ambitieuze maanplannen in daden weten om te zetten.
Er zijn niet veel episodes met zoveel getuigen als het Apollo-project. De eerste maanlanding op 20 juli 1969 werd gezien door een miljard televisiekijkers. Wie erbij was heeft het opgeslagen als een cruciale herinnering, en voor wie erna geboren werd zijn de wankele schreden van Neil Armstrong nauwelijks minder een icoon. Je zou denken dat de aardbewoners erg veel belang stellen in het lot van de twaalf dappere kerels die zich namens hen zo ver van huis en haard waagden, maar niets blijkt minder het geval. Zelfs de Nasa, die 24 miljard dollar aan het Apollo-avontuur mocht besteden, heeft haar hoofdrolspelers uit het oog verloren.
Het kostte Smith dan ook veel moeite om de maanreizigers te achterhalen. Hun daarna iets zinnigs te ontlokken was een tweede huzarenklus, want de Nasa achtte alleen ultrakoele en oergezonde supermannen zonder noemenswaardig emotioneel leven in staat om een voet op de maan te zetten. Maar Smith is een vasthoudend type en een journalist van de zuigende soort. Hij weet de maanwandelaars te bewegen tot bijna menselijke uitlatingen. Het blijkt dat het avontuur menig maanwandelaar danig heeft veranderd. De een deelt handtekeningen uit op bijeenkomsten van Star Trek-fans, de ander werd geraakt door de mystiek en een ontpopte zich als typisch Amerikaanse prediker. Weer iemand anders werd een tamelijk succesvol kunstschilder, en ook de min of meer aan lager wal geraakte astronaut ontbreekt niet.
Hoewel het boek draait om de ontmoetingen met de laatste negen maanwandelaars, zijn de gesprekken niet het belangrijkste. Het leeuwendeel van ‘Maanstof’ wordt ingenomen door bespiegelingen over alle denkbare aspecten van het Apollo-project . politieke, economische, wetenschappelijke, technische en culturele. Andrew Smith weet werkelijk alles over deze bijna surrealistische climax van de zinderende jaren zestig. Voor Smith, die veel ontzag ten toon spreidt voor de technische prestatie, is het Apollo-project toch in de eerste plaats een uiting van de rockcultuur. Het mag zijn dat astronauten werden gerekruteerd uit de marine, gemillimeterde, vierkante koppen met krachtige kaken hadden en over het algemeen conservatieve opvattingen koesterden, toch horen ze thuis in het gezelschap van Timothy Leary, Andy Warhol, David Bowie en Jimi Hendrix.
Smith ziet het Apollo-project in de eerste plaats als een vorm van theater, waaraan iedere Amerikaan dertien dollar per jaar betaalde. Even abrupt als het begon, hield het weer op. Weliswaar zijn er al meer dan vierhonderd mensen de ruimte in gegaan, slechts zevenentwintig (twaalf maanwandelaars, zes co-piloten die in de capsule bleven, en drie Apollo-bemanningen die alleen om de maan vlogen) hebben meegemaakt hoe het voelt aan de aardse zwaartekracht te ontsnappen. De technologische en wetenschappelijke opbrengst van het project staan niet in verhouding tot de inspanningen, en een echte follow-up heeft het nooit gekregen. Het Apollo-project was een technologisch hoogstandje dat ook figuurlijk in het luchtledige hing.
Het is jammer dat er geen foto’s van de gepensioneerde maanwandelaars in het boek staan; de verhalen maken erg nieuwsgierig naar hoe de heren er tegenwoordig uitzien. ‘Maanstof’ is vooral een trip naar de onstuimige jaren zestig van de vorige eeuw. Andrew Smith hanteert een speedy, opgefokte stijl die erg verwant is aan de gonzo-journalistiek van Hunter S. Thompson. Begrijpelijkerwijs verslikte de vertaalster zich er geregeld in. Maar wie zich daaroverheen zet, heeft met ‘Maanstof’ een fascinerende terugblik op een uniek hoofdstuk van de menselijke geschiedenis. Om met de schrijver te spreken: het kon nog wel eens een poosje duren voordat we weer zoiets meemaken.
Andrew Smith: ‘Maanstof . op zoek naar de laatste maanreizigers’. Oorspronkelijke titel: Moondust, vertaald door Bea Brommer. Anthos, Amsterdam 2006. ISBN 90 414 0895 9. 336 p., € 22,95.
De Brits-Amerikaanse journalist Andrew Smith kwam op het lumineuze idee om de mannen op te zoeken die zich tussen juli 1969 en december 1972 met Apollo 11 tot en met 17 naar de maan lieten vervoeren om daar in naam van de Amerikanen en ook een beetje van de rest van de mensheid een huppeltje te maken, een vlag te planten, en ook nog een heel klein beetje wetenschappelijk onderzoek te doen. Van de twaalf mensen die de aarde vanaf de maan hebben kunnen zien zijn er immers al drie overleden. Over een paar jaar zijn er helemaal geen mensen meer die ooit aan de aardse zwaartekracht zijn ontsnapt, tenzij natuurlijk de Chinezen hun ambitieuze maanplannen in daden weten om te zetten.
Er zijn niet veel episodes met zoveel getuigen als het Apollo-project. De eerste maanlanding op 20 juli 1969 werd gezien door een miljard televisiekijkers. Wie erbij was heeft het opgeslagen als een cruciale herinnering, en voor wie erna geboren werd zijn de wankele schreden van Neil Armstrong nauwelijks minder een icoon. Je zou denken dat de aardbewoners erg veel belang stellen in het lot van de twaalf dappere kerels die zich namens hen zo ver van huis en haard waagden, maar niets blijkt minder het geval. Zelfs de Nasa, die 24 miljard dollar aan het Apollo-avontuur mocht besteden, heeft haar hoofdrolspelers uit het oog verloren.
Het kostte Smith dan ook veel moeite om de maanreizigers te achterhalen. Hun daarna iets zinnigs te ontlokken was een tweede huzarenklus, want de Nasa achtte alleen ultrakoele en oergezonde supermannen zonder noemenswaardig emotioneel leven in staat om een voet op de maan te zetten. Maar Smith is een vasthoudend type en een journalist van de zuigende soort. Hij weet de maanwandelaars te bewegen tot bijna menselijke uitlatingen. Het blijkt dat het avontuur menig maanwandelaar danig heeft veranderd. De een deelt handtekeningen uit op bijeenkomsten van Star Trek-fans, de ander werd geraakt door de mystiek en een ontpopte zich als typisch Amerikaanse prediker. Weer iemand anders werd een tamelijk succesvol kunstschilder, en ook de min of meer aan lager wal geraakte astronaut ontbreekt niet.
Hoewel het boek draait om de ontmoetingen met de laatste negen maanwandelaars, zijn de gesprekken niet het belangrijkste. Het leeuwendeel van ‘Maanstof’ wordt ingenomen door bespiegelingen over alle denkbare aspecten van het Apollo-project . politieke, economische, wetenschappelijke, technische en culturele. Andrew Smith weet werkelijk alles over deze bijna surrealistische climax van de zinderende jaren zestig. Voor Smith, die veel ontzag ten toon spreidt voor de technische prestatie, is het Apollo-project toch in de eerste plaats een uiting van de rockcultuur. Het mag zijn dat astronauten werden gerekruteerd uit de marine, gemillimeterde, vierkante koppen met krachtige kaken hadden en over het algemeen conservatieve opvattingen koesterden, toch horen ze thuis in het gezelschap van Timothy Leary, Andy Warhol, David Bowie en Jimi Hendrix.
Smith ziet het Apollo-project in de eerste plaats als een vorm van theater, waaraan iedere Amerikaan dertien dollar per jaar betaalde. Even abrupt als het begon, hield het weer op. Weliswaar zijn er al meer dan vierhonderd mensen de ruimte in gegaan, slechts zevenentwintig (twaalf maanwandelaars, zes co-piloten die in de capsule bleven, en drie Apollo-bemanningen die alleen om de maan vlogen) hebben meegemaakt hoe het voelt aan de aardse zwaartekracht te ontsnappen. De technologische en wetenschappelijke opbrengst van het project staan niet in verhouding tot de inspanningen, en een echte follow-up heeft het nooit gekregen. Het Apollo-project was een technologisch hoogstandje dat ook figuurlijk in het luchtledige hing.
Het is jammer dat er geen foto’s van de gepensioneerde maanwandelaars in het boek staan; de verhalen maken erg nieuwsgierig naar hoe de heren er tegenwoordig uitzien. ‘Maanstof’ is vooral een trip naar de onstuimige jaren zestig van de vorige eeuw. Andrew Smith hanteert een speedy, opgefokte stijl die erg verwant is aan de gonzo-journalistiek van Hunter S. Thompson. Begrijpelijkerwijs verslikte de vertaalster zich er geregeld in. Maar wie zich daaroverheen zet, heeft met ‘Maanstof’ een fascinerende terugblik op een uniek hoofdstuk van de menselijke geschiedenis. Om met de schrijver te spreken: het kon nog wel eens een poosje duren voordat we weer zoiets meemaken.
Andrew Smith: ‘Maanstof . op zoek naar de laatste maanreizigers’. Oorspronkelijke titel: Moondust, vertaald door Bea Brommer. Anthos, Amsterdam 2006. ISBN 90 414 0895 9. 336 p., € 22,95.
Comments are closed.