Campus

Onderzoekscholen verliezen toegevoegde waarde

Steeds minder onderzoeksgroepen willen door de KNAW erkend worden als onderzoekschool. Sterker nog, van de bestaande scholen hoeft het ook niet meer zo nodig.

De Koninklijke Nederlandse Academie van Wetenschappen (KNAW) kreeg net als voorgaande jaren rond Kerst weer een aantal aanvragen voor erkenning als onderzoekschool. Maar dit jaar waren het er maar vijf. Vorig jaar waren het er nog tien, het jaar daarvoor veertien.

Tegelijkertijd hechten bestaande onderzoekscholen weinig belang meer aan het officiële keurmerk van de KNAW. De 38 scholen die vijf jaar geleden erkend werden, moesten dit jaar opnieuw een aanvraag indienen om dat keurmerk te houden. Negen van de 38 deden dat niet, en dat is voor het eerst. Ook Delft liet drie scholen verlopen: het Stieltjes Instituut (wiskunde), Technische Geowetenschappen en Integraal Construeren voor de Bouw.

Veel onderzoekers vinden zo’n school een papieren constructie zonder toegevoegde waarde. Andere groepen vinden dat ze in genoeg andere structuren zijn opgenomen of onderzoeken nog hoe ze verder willen. Maar in alle gevallen gaat het onderzoek zelf ook zonder KNAW-erkenning gewoon door.

Veel belangrijker dan het KNAW-stempel ‘onderzoekschool’ is de erkenning als toponderzoek, zeggen beleidsmedewerkers in den lande. Daarmee zijn vele miljoenen te verdienen. In 1998 zijn de eerste zes onderzoeksgroepen als ’top’ aangewezen, en dat levert de betrokken universiteiten in vijf jaar 250 miljoen gulden op. Een tweede ronde, waarin nog eens zo’n bedrag wordt verdeeld, staat voor 2002 op de rol. Geen enkele universiteit wil dan buiten de boot vallen.

In de strijd om het toponderzoek doet de KNAW-erkenning voor onderzoekscholen er niet toe. Een aantal universiteiten wil nu vooral het eigen onderzoek naar voren schuiven. Landelijke samenwerking zoals die in veel onderzoekscholen gestalte krijgt, staat dat streven in de weg.

Overigens zijn niet alle betrokkenen er zeker van dat minister Hermans in 2002 inderdaad opnieuw geld voor toponderzoek gaat verdelen. Dat hangt onder meer af van een evaluatie van de eerste ronde, waaraan nu gewerkt wordt. Maar ook als Hermans de tweede ronde afblaast, wordt landelijke samenwerking niet meteen weer aanlokkelijk. ,,Als je de keus hebt, ligt samenwerken op lokaal niveau meer voor de hand”, zegt D. Zijderveld van de Universiteit Utrecht. ,,Het helpt als je elkaar op de gang tegenkomt.”

Alleen als het gaat om het opleiden van aio’s, ziet men alom het nut van landelijke verbanden. ,,Het zou mij niet verbazen als we straks terug zijn bij de situatie van een jaar of tien geleden”, zegt H. Mulder (UvA). ,,Het onderzoek vindt dan vooral plaats in lokale instituten, het onderwijs voor aankomende onderzoekers in landelijke aio-netwerken.” (HOP/HOb)

De Koninklijke Nederlandse Academie van Wetenschappen (KNAW) kreeg net als voorgaande jaren rond Kerst weer een aantal aanvragen voor erkenning als onderzoekschool. Maar dit jaar waren het er maar vijf. Vorig jaar waren het er nog tien, het jaar daarvoor veertien.

Tegelijkertijd hechten bestaande onderzoekscholen weinig belang meer aan het officiële keurmerk van de KNAW. De 38 scholen die vijf jaar geleden erkend werden, moesten dit jaar opnieuw een aanvraag indienen om dat keurmerk te houden. Negen van de 38 deden dat niet, en dat is voor het eerst. Ook Delft liet drie scholen verlopen: het Stieltjes Instituut (wiskunde), Technische Geowetenschappen en Integraal Construeren voor de Bouw.

Veel onderzoekers vinden zo’n school een papieren constructie zonder toegevoegde waarde. Andere groepen vinden dat ze in genoeg andere structuren zijn opgenomen of onderzoeken nog hoe ze verder willen. Maar in alle gevallen gaat het onderzoek zelf ook zonder KNAW-erkenning gewoon door.

Veel belangrijker dan het KNAW-stempel ‘onderzoekschool’ is de erkenning als toponderzoek, zeggen beleidsmedewerkers in den lande. Daarmee zijn vele miljoenen te verdienen. In 1998 zijn de eerste zes onderzoeksgroepen als ’top’ aangewezen, en dat levert de betrokken universiteiten in vijf jaar 250 miljoen gulden op. Een tweede ronde, waarin nog eens zo’n bedrag wordt verdeeld, staat voor 2002 op de rol. Geen enkele universiteit wil dan buiten de boot vallen.

In de strijd om het toponderzoek doet de KNAW-erkenning voor onderzoekscholen er niet toe. Een aantal universiteiten wil nu vooral het eigen onderzoek naar voren schuiven. Landelijke samenwerking zoals die in veel onderzoekscholen gestalte krijgt, staat dat streven in de weg.

Overigens zijn niet alle betrokkenen er zeker van dat minister Hermans in 2002 inderdaad opnieuw geld voor toponderzoek gaat verdelen. Dat hangt onder meer af van een evaluatie van de eerste ronde, waaraan nu gewerkt wordt. Maar ook als Hermans de tweede ronde afblaast, wordt landelijke samenwerking niet meteen weer aanlokkelijk. ,,Als je de keus hebt, ligt samenwerken op lokaal niveau meer voor de hand”, zegt D. Zijderveld van de Universiteit Utrecht. ,,Het helpt als je elkaar op de gang tegenkomt.”

Alleen als het gaat om het opleiden van aio’s, ziet men alom het nut van landelijke verbanden. ,,Het zou mij niet verbazen als we straks terug zijn bij de situatie van een jaar of tien geleden”, zegt H. Mulder (UvA). ,,Het onderzoek vindt dan vooral plaats in lokale instituten, het onderwijs voor aankomende onderzoekers in landelijke aio-netwerken.” (HOP/HOb)

Redacteur Redactie

Heb je een vraag of opmerking over dit artikel?

delta@tudelft.nl

Comments are closed.