De TU gaat zich concentreren op het onderwijs. De toon werd gezet bij de opening van het academisch jaar: de studenten zaten centraal, nog wat onwennig omringd door hun leermeesters.
Maar juist bij die leermeesters is professionalisering nodig.
Het rapport ‘Focus op Onderwijs’ werd tijdens de opening van het collegejaar toegelicht door het collegelid Paul Rullmann, een van de opstellers ervan. Wat opvalt aan dit rapport is het heldere taalgebruik en de volledigheid waarmee alle relevante onderwerpen zijn uitgewerkt.
Eindelijk zijn de verwachtingen van de TU Delft over het profiel van de opleidingen en de doelen en verwachtingen (in relatie tot de inhoud, vormgeving en kwaliteit van het onderwijs en organisatie) duidelijk geformuleerd. Het profiel en de doelen kunnen nu richtinggevend zijn voor alle opleidingen. Het noemen van streefcijfers en data voor de gewenste instroom, doorstroom en het rendement én kwaliteit van onderwijsvormgeving en -organisatie, geeft aan dat dit rapport geen vrijblijvende aangelegenheid is.
De aanbevelingen voor de invoering van de plannen in dit rapport zijn behoorlijk ambitieus en hebben nogal wat consequenties voor de handelwijze van docenten en de organisatie. Het is aannemelijk dat de docenten schuchter zullen reageren. Zij werken nu in een cultuur waarin feedback geven niet gewoon is en waarin zowel meewerken, tegenwerken als niet meedoen in het kader van onderwijs tot nu toe nauwelijks gevolgen hadden voor de waardering en de loopbaan.
Dat de TU Delft haast moet maken met het verzorgen van aantrekkelijke en studeerbare opleidingen lijkt evident, gelet op het maatschappelijk tekort aan ingenieurs en de wijze van financiering van de universiteit. Uit mijn promotieonderzoek naar de betrokkenheid van wetenschappelijk personeel bij onderwijstaken, blijkt dat tijd en aandacht voor participatie van docenten in de beleidsontwikkeling noodzakelijk zijn om voor elkaar te krijgen dat docenten ook de ‘juiste’ activiteiten willen doen zoals die beschreven zijn.
Maar door het organiseren van die participatie in de beleidsontwikkeling, en het creëren van samenwerkingsverbanden tussen docenten – een proces dat tijd kost -, verzilvert de organisatie ook het talent en de creativiteit van docenten. Uit mijn onderzoek blijkt dat docenten die zeiden vaak samen te werken met collega’s, ook vaker zeiden maatregelen te nemen om kenmerken van adequaat onderwijs toe te passen in de eigen onderwijspraktijk. Door samen te werken geven docenten feedback op elkaars ideeën, zodat reflectie en correctie kan plaatsvinden. Samenwerking zorgt er tevens voor dat docenten ontdekken dat zij behoefte hebben aan professionalisering.
Oases
Gelukkig is er al een aantal oases in het huidige woestijnachtige onderwijslandschap van de TU Delft. Alle studenten, opleidingdirecteuren en onderwijsadviseurs kennen deze oases. Ze zijn gemaakt door docenten die vanuit interesse voor, en nieuwsgierigheid naar het leren van studenten wel onderwijsvormen gebruiken die studenten activeren, uitdagen en inspireren.
Het is een goede zaak dat deze docenten een belangrijke rol gaan spelen in het vernieuwingsproces en dat vanuit deze oases de rest van de woestijn wordt geïrrigeerd. In dit proces hebben ook onderwijskundigen een rol. Slechts een kleine meerderheid van de docentenheeft ooit een cursus didactische scholing gevolgd. Zij hebben leidinggevenden die zich niet onderscheiden op dit gebied, en wier belangstelling voor de kwaliteit van de cursussen die hun medewerkers verzorgen maar matig is.
Dat de rol van de opleidingsdirecteur wordt verstevigd is een noodzakelijke voorwaarde, maar alleen voldoende als hoogleraren zijn deskundigheid én positie erkennen, en als onderzoek en onderwijs evenwaardig worden gewaardeerd.
Wat het vergroten van de instroom betreft kan ik me voorstellen dat de TU Delft (in samenwerking met andere technische opleidingen) alle vwo-decanen kan overtuigen hun onjuiste opvattingen te corrigeren. Zodat zij in de nabije toekomst hun scholieren vertellen dat je ook met gemiddelde cijfers voor wiskunde en natuurkunde veel technische opleidingen kunt afronden, en dat een technische studie interessant en uitdagend is.
Als er dan, als voortvloeisel van dit rapport, zulke aantrekkelijke en studeerbare programma’s worden aangeboden dat deze ook meer vrouwelijke studenten aantrekken, pas dan kan de TU Delft weer even tevreden achterover leunen. Even, want zelfgenoegzaamheid en de attitude van life long learning (een attitude die niet alleen studenten maar alle academisch gevormde werknemers moeten verwerven en onderhouden), gaan nooit samen.
De auteur is onderwijsadviseur aan de faculteit Elektrotechniek, Wiskunde en Informatica (EWI). Ze is in juni gepromoveerd aan de Universiteit Twente op het proefschrift ‘Betrokkenheid van wetenschappelijk personeel bij onderwijstaken’.
www.tudelft.nl/onderwijsportfolio . .
De TU gaat zich concentreren op het onderwijs. De toon werd gezet bij de opening van het academisch jaar: de studenten zaten centraal, nog wat onwennig omringd door hun leermeesters. Maar juist bij die leermeesters is professionalisering nodig.
Het rapport ‘Focus op Onderwijs’ werd tijdens de opening van het collegejaar toegelicht door het collegelid Paul Rullmann, een van de opstellers ervan. Wat opvalt aan dit rapport is het heldere taalgebruik en de volledigheid waarmee alle relevante onderwerpen zijn uitgewerkt.
Eindelijk zijn de verwachtingen van de TU Delft over het profiel van de opleidingen en de doelen en verwachtingen (in relatie tot de inhoud, vormgeving en kwaliteit van het onderwijs en organisatie) duidelijk geformuleerd. Het profiel en de doelen kunnen nu richtinggevend zijn voor alle opleidingen. Het noemen van streefcijfers en data voor de gewenste instroom, doorstroom en het rendement én kwaliteit van onderwijsvormgeving en -organisatie, geeft aan dat dit rapport geen vrijblijvende aangelegenheid is.
De aanbevelingen voor de invoering van de plannen in dit rapport zijn behoorlijk ambitieus en hebben nogal wat consequenties voor de handelwijze van docenten en de organisatie. Het is aannemelijk dat de docenten schuchter zullen reageren. Zij werken nu in een cultuur waarin feedback geven niet gewoon is en waarin zowel meewerken, tegenwerken als niet meedoen in het kader van onderwijs tot nu toe nauwelijks gevolgen hadden voor de waardering en de loopbaan.
Dat de TU Delft haast moet maken met het verzorgen van aantrekkelijke en studeerbare opleidingen lijkt evident, gelet op het maatschappelijk tekort aan ingenieurs en de wijze van financiering van de universiteit. Uit mijn promotieonderzoek naar de betrokkenheid van wetenschappelijk personeel bij onderwijstaken, blijkt dat tijd en aandacht voor participatie van docenten in de beleidsontwikkeling noodzakelijk zijn om voor elkaar te krijgen dat docenten ook de ‘juiste’ activiteiten willen doen zoals die beschreven zijn.
Maar door het organiseren van die participatie in de beleidsontwikkeling, en het creëren van samenwerkingsverbanden tussen docenten – een proces dat tijd kost -, verzilvert de organisatie ook het talent en de creativiteit van docenten. Uit mijn onderzoek blijkt dat docenten die zeiden vaak samen te werken met collega’s, ook vaker zeiden maatregelen te nemen om kenmerken van adequaat onderwijs toe te passen in de eigen onderwijspraktijk. Door samen te werken geven docenten feedback op elkaars ideeën, zodat reflectie en correctie kan plaatsvinden. Samenwerking zorgt er tevens voor dat docenten ontdekken dat zij behoefte hebben aan professionalisering.
Oases
Gelukkig is er al een aantal oases in het huidige woestijnachtige onderwijslandschap van de TU Delft. Alle studenten, opleidingdirecteuren en onderwijsadviseurs kennen deze oases. Ze zijn gemaakt door docenten die vanuit interesse voor, en nieuwsgierigheid naar het leren van studenten wel onderwijsvormen gebruiken die studenten activeren, uitdagen en inspireren.
Het is een goede zaak dat deze docenten een belangrijke rol gaan spelen in het vernieuwingsproces en dat vanuit deze oases de rest van de woestijn wordt geïrrigeerd. In dit proces hebben ook onderwijskundigen een rol. Slechts een kleine meerderheid van de docentenheeft ooit een cursus didactische scholing gevolgd. Zij hebben leidinggevenden die zich niet onderscheiden op dit gebied, en wier belangstelling voor de kwaliteit van de cursussen die hun medewerkers verzorgen maar matig is.
Dat de rol van de opleidingsdirecteur wordt verstevigd is een noodzakelijke voorwaarde, maar alleen voldoende als hoogleraren zijn deskundigheid én positie erkennen, en als onderzoek en onderwijs evenwaardig worden gewaardeerd.
Wat het vergroten van de instroom betreft kan ik me voorstellen dat de TU Delft (in samenwerking met andere technische opleidingen) alle vwo-decanen kan overtuigen hun onjuiste opvattingen te corrigeren. Zodat zij in de nabije toekomst hun scholieren vertellen dat je ook met gemiddelde cijfers voor wiskunde en natuurkunde veel technische opleidingen kunt afronden, en dat een technische studie interessant en uitdagend is.
Als er dan, als voortvloeisel van dit rapport, zulke aantrekkelijke en studeerbare programma’s worden aangeboden dat deze ook meer vrouwelijke studenten aantrekken, pas dan kan de TU Delft weer even tevreden achterover leunen. Even, want zelfgenoegzaamheid en de attitude van life long learning (een attitude die niet alleen studenten maar alle academisch gevormde werknemers moeten verwerven en onderhouden), gaan nooit samen.
De auteur is onderwijsadviseur aan de faculteit Elektrotechniek, Wiskunde en Informatica (EWI). Ze is in juni gepromoveerd aan de Universiteit Twente op het proefschrift ‘Betrokkenheid van wetenschappelijk personeel bij onderwijstaken’.
www.tudelft.nl/onderwijsportfolio . .
Comments are closed.