Geldgebrek en gevechten om de macht nekken de Nederlandse wetenschap, waarschuwt prof.dr.ir. P.J. Zandbergen bij zijn vertrek als president van de KNAW.
Dat het Nederlandse onderzoek nu uitstekende resultaten boekt, is te danken aan investeringen die ruim tien jaar geleden zijn gedaan. Sinds die tijd is er steeds minder geld in wetenschap gestoken. Zelfs als de overheid stante pede extra geld vrijmaakt, is het niet te voorkomen dat Nederland op wetenschapsgebied de komende jaren gaat achterlopen, stelt Pieter Zandbergen, tot vorige maand president van de Koninklijke Nederlandse Akademie van Wetenschappen (KNAW).
Zandbergen: ,,Er wordt wel geroepen dat Nederland het van zijn kennis moet hebben, maar de overheid doet niets met die kreet ‘Nederland kennisland’. Het geld dat uitgetrokken wordt voor de economische infrastructuur gaat vooral naar zand, beton en asfalt. Maar dat komt in de lucht te hangen als je niet kijkt welke fundamentele kennis er nodig is.”
Ook het bedrijfsleven heeft het erbij laten zitten, vindt de emeritus-hoogleraar toegepaste wiskunde. ,,Research wordt gezien als een kostenpost. Bedrijven denken dat ze dat wel kunnen inkopen als ze het echt nodig hebben. Zo werkt het echter niet. Als je je research buiten de deur zet, kun je ook niet meer zelf beoordelen welke kennis je nodig hebt.”
Ruimhartig
Eind jaren tachtig werd voor het laatst ruimhartig geld uitgetrokken voor wetenschap, stelt Zandbergen. Maar vanaf Jo Ritzens aantreden als minister in 1989 is het alleen maar minder geworden. ,,Ritzen was ervan overtuigd dat er toppen moesten worden gecreëerd in het onderzoek. Mijn stelling is dat Nederland daarvoor te klein is. Kleine landen zetten van nature niet in op pieken, maar op hoog scoren in de breedte. Zo zijn ze op veel terreinen interessant als partner voor onderzoekers in andere landen. Maar omdat Nederland weinig geld in onderzoek steekt, worden wij minder interessant. We komen overal naast te staan.”
Ritzens streven naar toppen mondde uit in de ‘dieptestrategie’: zo’n tien groepen kregen honderd miljoen gulden steun voor toponderzoek. De eerste vijftig miljoen is inmiddels verdeeld. Tot spijt van Zandbergen. Dat geld had beter verdeeld kunnen worden over een groter aantal kleinere groepen, vindt hij. ,,Als je zulke grote bedragen aan één grote groep toewijst, hangt veel af van de coördinatie. Ik ben bang dat je over een paar jaar niet meer kunt nagaan wat er met dat geld gebeurd is. Die bedragen worden uitgesmeerd over de vele onderdelen van zo’n groep. In kleinere groepen is dat veel beter na te gaan.”
Machtselementen
Ook bestuurders van universiteiten krijgen een veeg uit de pan van Zandbergen, onder meer om hun ‘wispelturige’ beleid inzakeonderzoekscholen. ,,Op zich is het verschijnsel onderzoekschool redelijk succesvol gebleken”, legt hij uit. ,,Maar in Nederland komen er altijd weer rare noties bij.”
Allereerst is er het fenomeen ‘penvoerder’. Van elke onderzoekschool is één universiteit penvoerder. Die coördineert het onderzoek en verdeelt soms ook het geld. ,,Sommige colleges van bestuur vinden een onderzoekschool alleen interessant als ze er zelf penvoerder van kunnen zijn. Daardoor sluipen er allerlei machtselementen in.”
Zorgelijker nog vindt Zandbergen dat niet alleen tussen, maar ook binnen universiteiten ‘bittere gevechten’ plaatsvinden rond onderzoekscholen. Dat is vooral het gevolg van de MUB, de wet op de universitaire bestuursstructuur die sinds twee jaar van kracht is. Die wet bevat weinig regels over de positie van onderzoekscholen.
Zandbergen: ,,Staat een wetenschappelijk directeur van zo’n instituut nu onder het college van bestuur en naast de decaan? Of onder de decaan? En wie heeft precies zeggenschap over wat? Omdat er weinig geregeld is, is het a hell of a job om te zorgen voor goede verhoudingen. Binnen de kortste keren gaan ook persoonlijke tegenstellingen tussen de onderzoeksdirecteur en de decaan een rol spelen.”
,,De decanen hebben een duidelijke positie, direct onder het college van bestuur. Het wordt zo’n college veel te ingewikkeld als ze ook nog eens met wetenschappelijke directeuren moeten omgaan. De decanen zullen de gevechten daarom wel winnen. En ik ben bang dat dat ten koste gaat van de speelruimte van een onderzoekschool.”
Dat het Nederlandse onderzoek nu uitstekende resultaten boekt, is te danken aan investeringen die ruim tien jaar geleden zijn gedaan. Sinds die tijd is er steeds minder geld in wetenschap gestoken. Zelfs als de overheid stante pede extra geld vrijmaakt, is het niet te voorkomen dat Nederland op wetenschapsgebied de komende jaren gaat achterlopen, stelt Pieter Zandbergen, tot vorige maand president van de Koninklijke Nederlandse Akademie van Wetenschappen (KNAW).
Zandbergen: ,,Er wordt wel geroepen dat Nederland het van zijn kennis moet hebben, maar de overheid doet niets met die kreet ‘Nederland kennisland’. Het geld dat uitgetrokken wordt voor de economische infrastructuur gaat vooral naar zand, beton en asfalt. Maar dat komt in de lucht te hangen als je niet kijkt welke fundamentele kennis er nodig is.”
Ook het bedrijfsleven heeft het erbij laten zitten, vindt de emeritus-hoogleraar toegepaste wiskunde. ,,Research wordt gezien als een kostenpost. Bedrijven denken dat ze dat wel kunnen inkopen als ze het echt nodig hebben. Zo werkt het echter niet. Als je je research buiten de deur zet, kun je ook niet meer zelf beoordelen welke kennis je nodig hebt.”
Ruimhartig
Eind jaren tachtig werd voor het laatst ruimhartig geld uitgetrokken voor wetenschap, stelt Zandbergen. Maar vanaf Jo Ritzens aantreden als minister in 1989 is het alleen maar minder geworden. ,,Ritzen was ervan overtuigd dat er toppen moesten worden gecreëerd in het onderzoek. Mijn stelling is dat Nederland daarvoor te klein is. Kleine landen zetten van nature niet in op pieken, maar op hoog scoren in de breedte. Zo zijn ze op veel terreinen interessant als partner voor onderzoekers in andere landen. Maar omdat Nederland weinig geld in onderzoek steekt, worden wij minder interessant. We komen overal naast te staan.”
Ritzens streven naar toppen mondde uit in de ‘dieptestrategie’: zo’n tien groepen kregen honderd miljoen gulden steun voor toponderzoek. De eerste vijftig miljoen is inmiddels verdeeld. Tot spijt van Zandbergen. Dat geld had beter verdeeld kunnen worden over een groter aantal kleinere groepen, vindt hij. ,,Als je zulke grote bedragen aan één grote groep toewijst, hangt veel af van de coördinatie. Ik ben bang dat je over een paar jaar niet meer kunt nagaan wat er met dat geld gebeurd is. Die bedragen worden uitgesmeerd over de vele onderdelen van zo’n groep. In kleinere groepen is dat veel beter na te gaan.”
Machtselementen
Ook bestuurders van universiteiten krijgen een veeg uit de pan van Zandbergen, onder meer om hun ‘wispelturige’ beleid inzakeonderzoekscholen. ,,Op zich is het verschijnsel onderzoekschool redelijk succesvol gebleken”, legt hij uit. ,,Maar in Nederland komen er altijd weer rare noties bij.”
Allereerst is er het fenomeen ‘penvoerder’. Van elke onderzoekschool is één universiteit penvoerder. Die coördineert het onderzoek en verdeelt soms ook het geld. ,,Sommige colleges van bestuur vinden een onderzoekschool alleen interessant als ze er zelf penvoerder van kunnen zijn. Daardoor sluipen er allerlei machtselementen in.”
Zorgelijker nog vindt Zandbergen dat niet alleen tussen, maar ook binnen universiteiten ‘bittere gevechten’ plaatsvinden rond onderzoekscholen. Dat is vooral het gevolg van de MUB, de wet op de universitaire bestuursstructuur die sinds twee jaar van kracht is. Die wet bevat weinig regels over de positie van onderzoekscholen.
Zandbergen: ,,Staat een wetenschappelijk directeur van zo’n instituut nu onder het college van bestuur en naast de decaan? Of onder de decaan? En wie heeft precies zeggenschap over wat? Omdat er weinig geregeld is, is het a hell of a job om te zorgen voor goede verhoudingen. Binnen de kortste keren gaan ook persoonlijke tegenstellingen tussen de onderzoeksdirecteur en de decaan een rol spelen.”
,,De decanen hebben een duidelijke positie, direct onder het college van bestuur. Het wordt zo’n college veel te ingewikkeld als ze ook nog eens met wetenschappelijke directeuren moeten omgaan. De decanen zullen de gevechten daarom wel winnen. En ik ben bang dat dat ten koste gaat van de speelruimte van een onderzoekschool.”
Comments are closed.